RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/2275
uitspraak van 25 februari 2008 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Pinkster, werkzaam bij Algemene Onderwijsbond (AOB) te Utrecht,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
verweerder,
gemachtigde: P.J. Langius, werkzaam bij het Uwv te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 7 augustus 2007 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), hierna het bestreden besluit.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 8 februari 2008. Eiseres en haar gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
Motivering
Eiseres is werkzaam als groepsleerkracht in het basisonderwijs, in dienst van Openbaar Primair Onderwijs Smallingerland (hierna: OPO). Zij heeft zich op 18 april 2005 wegens oogklachten ziek gemeld. Vervolgens heeft zij op 5 juli 2006 een WIA-uitkering aangevraagd op basis van een verkorte wachttijd.
Bij brief van 13 februari 2007 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor een verkorting van de wachttijd onder de overweging dat eiseres niet volledig én duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij brief van eveneens 13 februari 2007 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij vanaf 16 april 2007 (einde normale wachttijd, 104 weken) niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. Dit besluit is gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts A.J.M. Vellinga (hierna: Vellinga) en de arbeidsdeskundige H. Donker (hierna: Donker) van respectievelijk 6 februari 2007 en 7 februari 2007.
Vellinga heeft weliswaar aangegeven dat eiseres vanwege haar oogklachten beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid ondervindt, maar Donker heeft aangegeven dat eiseres ondanks deze beperkingen in staat is haar eigen arbeid als groepsleerkracht te verrichten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluiten van 13 februari 2007 gehandhaafd, met dien verstande dat hij de aan deze besluiten ten grondslag gelegde motivering heeft gewijzigd. Verweerder is van mening dat eiseres geen aanspraak kan maken op een WIA-uitkering omdat zij ten tijde van haar ziekmelding al meer dan 18 maanden onbetaald verlof genoot.
De rechtbank overweegt als volgt.
De systematiek en uitgangspunten van de Awb brengen ter zake van het beslissen op een bezwaarschrift mee dat een aangevochten besluit in volle omvang wordt heroverwogen. Ten gevolge daarvan kan blijken dat een besluit niet kan worden gehandhaafd hetgeen er vervolgens toe kan leiden dat daarvoor een ander besluit in de plaats wordt gesteld. Dit betekent dat binnen deze systematiek de eis kan worden gesteld dat het nieuwe besluit nog wel moet zijn te beschouwen als het resultaat van de heroverweging. Dit brengt tevens mee dat niet snel kan worden geconcludeerd dat de heroverweging is uitgemond in een nieuw primair besluit (vgl. AB 2003, 395).
Naar het oordeel van de rechtbank is er in het onderhavige geval geen sprake van dat het bestreden besluit (de beslissing op bezwaar) niet langer als het resultaat van de heroverweging is te beschouwen, nu het onderwerp van geschil de afwijzing van een aanvraag om een WIA-uitkering per een bepaalde datum is. Dat aan die afwijzing andere overwegingen ten grondslag zijn gelegd en daarbij tevens andere feiten zijn aangevoerd doet, gelet op het voorafgaande, daar niet aan af.
Het feit dat art. 7:11 van de Awb niet in de weg staat aan een dergelijke besluitvorming waarbij aan het besluit op bezwaar andere overwegingen en een ander feitencomplex ten grondslag worden gelegd, brengt onder omstandigheden en gelet op de zorgvuldigheid echter wel mee dat een partij in de gelegenheid moet worden gesteld om voorafgaande aan de vaststelling van het nieuwe besluit op dit gewijzigde standpunt te reageren. Met name zal dit zich voordoen als het nieuwe standpunt een ingrijpende wijziging ten opzichte van het primaire besluit betreft en daarin zaken aan de orde komen waarop een partij nog niet eerder heeft kunnen reageren. Het voornemen ten aanzien van de beslissing op bezwaar zou bijvoorbeeld in een meer uitgewerkte vorm kenbaar kunnen worden gemaakt, zoals in een voorlopig standpunt of een conceptbesluit (vgl. AB 2003, 395).
In het onderhavige geval heeft verweerder eiseres bij brief van 11 juni 2007 meegedeeld dat zij geen aanspraak kan maken op een WIA-uitkering omdat zij ten tijde van haar ziekmelding al meer dan 18 maanden onbetaald verlof genoot. Vervolgens heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit nieuwe standpunt. Bij brief van 13 juli 2007 is namens eiseres een reactie gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat het bestreden besluit op een zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
Met de betrekking tot de inhoudelijke kant van de zaak overweegt de rechtbank als volgt.
Art. 7 lid 1 WIA bepaalt dat verplicht verzekerd is de werknemer.
Ingevolge art. 8 lid 1 WIA -voor zover hier van belang- wordt onder werknemer verstaan de werknemer in de zin van de Ziektewet (ZW).
Ingevolge art. 3 lid 1 ZW wordt onder werknemer verstaan de natuurlijke persoon, jonger dan 65 jaar, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Art. 6 lid 2 ZW bepaalt dat geen dienstbetrekking wordt geacht aanwezig te zijn op dagen, waarop geen arbeid wordt verricht en geen uitkering of een uitkering van minder dan de helft van het normale loon van de werkgever wordt genoten.
Art. 8 lid 3 WIA bepaalt dat bij de toepassing van art. 8 lid 1 WIA art. 6 lid 2 ZW buiten toepassing blijft ten aanzien van de persoon die geen arbeid verricht wegens het genieten van ononderbroken onbetaald verlof tot een maximum van achttien maanden, waarbij perioden van onbetaald verlof die elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen als ononderbroken onbetaald verlof worden aangemerkt.
Vaststaat en tussen partijen is niet in geschil dat het onbetaalde verlof van eiseres is aangevangen op 1 augustus 2003. Blijkens de brief van 5 juni 2007 van [naam] (hierna: [X]) personeelsfunctionaris bij OPO, is eiseres onder meer voor de periode van 1 augustus 2003 tot 15 oktober 2005 onbetaald verlof toegekend. Ten tijde van de ziekmelding op 18 april 2005 genoot eiseres derhalve al meer dan 18 maanden onbetaald verlof. Dit brengt mee dat zij op grond van voormelde bepalingen op 18 april 2005 niet verzekerd was voor de WIA. Op die grond heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Namens eiseres is aangevoerd dat het onbetaalde verlof van eiseres op 17 april 2005 was beëindigd en dat eiseres dus op de dag van de ziekmelding (18 april 2005) geen onbetaald verlof meer genoot, hetgeen betekent dat eiseres per 18 april 2005 aangemerkt moet worden als werknemer in de zin van de WIA.
De rechtbank oordeelt dat dit betoog faalt. Uit de gedingstukken valt immers niet af te leiden dat het onbetaalde verlof van eiseres op 17 april 2005 daadwerkelijk is beëindigd door een expliciet daartoe strekkend besluit van OPO, waarmee OPO is teruggekomen op eerdere besluiten tot toekenning van verlof aan eiseres. Dit valt ook niet af te leiden uit de brief van 5 juni 2007 van [X]. Hierin is slechts aangegeven dat het verlof is omgezet in ziekteverzuim. Dat het verlof daadwerkelijk is beëindigd kan evenmin worden afgeleid uit de brief van 11 september 2007 van [naam], hoofd afdeling personele zaken bij OPO. Hierin is slechts aangegeven dat de salarisbetaling op 18 april 2005 is hervat.
Resumerend komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2008, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.