ECLI:NL:RBLEE:2008:BC2861

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/3129
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor leef- en leerplaats Wyldemerk

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 28 januari 2008 uitspraak gedaan over de voorlopige voorziening met betrekking tot de tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor de leef- en leerplaats Wyldemerk, een campus voor jongeren zonder zicht op opleiding of baan. De verzoekers, waaronder de vereniging i.o. 'Campus NEE', hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gaasterlân-Sleat, die op 16 en 18 oktober 2007 respectievelijk tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning verleenden voor het project. De verzoekers vreesden overlast van jongeren en stelden dat het project niet in overeenstemming was met het Streekplan Fryslân 2007.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek om een voorlopige voorziening. De rechter heeft de argumenten van de verzoekers tegen de besluiten van de gemeente beoordeeld, waaronder de zorgen over de tijdelijke aard van het project, de locatie, de betrokkenheid van de lokale bevolking en de ecologische impact. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente voldoende aannemelijk had gemaakt dat het project tijdelijk van aard is en dat de overlast van jongeren beperkt zal blijven. Ook werd vastgesteld dat de gemeente voldoende rekening had gehouden met de luchtkwaliteit en de ecologische aspecten van het project.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de vrijstelling en bouwvergunning in redelijkheid verleend konden worden en dat er geen beletselen waren om de bouwvergunning af te geven. De verzoeken van de verzoekers werden afgewezen, en de rechter wees erop dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel kan worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 07/3129, -30, - 31, -32, -33 en -34.
uitspraak van 28 januari 2008 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[verzoeker],
wonende te Oudemirdum,
verzoeker,
de vereniging i.o. 'Campus NEE',
gevestigd te Oudemirdum,
verzoekster sub 1,
gemachtigde: [naam], secretaris en penningmeester van verzoekster sub 1,
en
[verzoekster],
wonende te Schildwolde,
verzoekster sub 2,
gezamenlijk te noemen: verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gaasterlân-Sleat,
verweerder,
gemachtigden: C. den Hollander en T. Plattel, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2007 heeft verweerder aan de stichting 'Stichting de Wyldemerk centra voor leren en wonen' te Sneek (Wyldemerk) tijdelijke vrijstelling verleend als bedoeld in art. 17 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft verweerder bouwvergunning verleend voor het plaatsen van tijdelijk units voor de huisvesting van leef- en leerplaats Wyldemerk aan de Wyldemerk 2 te Harich.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaarschriften ingediend. Tevens hebben verzoekers zich bij brieven van 21 december 2007 en 23 december 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat wordt bepaald dat geen (voorbereidingen van) bouwactiviteiten mogen plaatsvinden tot op de bezwaarschriften is beslist.
De verzoeken zijn ter zitting behandeld op 14 januari 2007. Verzoeker is mede namens verzoekster sub 1 verschenen. Verzoekster sub 2 is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, bijgestaan door W. Sprik, wethouder van de gemeente Gaasterlân-Sleat. Namens Wyldemerk zijn verschenen [naam], vice-voorzitter van Wyldemerk en [naam], directeur van leef- en leerplaats Wyldemerk.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker en verzoekster sub 2 te kunnen ontvangen. Met betrekking tot de ontvankelijkheid van verzoekster sub 1 overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Ingevolge de Awb kan een belanghebbende bezwaar of beroep, alsmede een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening indienen. Ingevolge art. 1:2 lid 1 Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge art.1:2 lid 3 Abw geldt ten aanzien van rechtspersonen dat als hun belangen mede beschouwd worden de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge art. 2:26 Burgerlijk Wetboek (BW) is de vereniging - voor zover hier van belang - een rechtspersoon met leden die is gericht op een bepaald doel, die bij meerzijdige rechtshandeling is opgericht en die geen winst onder haar leden verdeelt.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de vereniging i.o. 'Campus NEE' op 30 augustus 2007 is opgericht tijdens een vergadering waar twaalf personen aanwezig waren. Daarbij is een ledenlijst van zestien personen opgesteld. Er is een bestuur benoemd en een vestigingsadres bepaald. Tevens is de hoogte van de contributie vastgesteld. Voorts is door de aanwezige leden een stuk ondertekend waarin de volgende doelstelling van de vereniging is vastgelegd: "Het voorkomen van de voorgenomen vestiging van de 'leef- en leerplaats Wyldemerk' in Harich met het oog op het behoud en de bescherming van de natuur, landschaps- en cultuurhistorische waarden, de karakteristieke sfeer en het milieu van de Wyldemerk, Kippenburg en het aanliggende gebied". Verder heeft de gemachtigde ter zitting gesteld dat de vereniging sinds de oprichting regelmatig heeft vergaderd. Zij neemt deel aan het rechtsverkeer, onder meer door gebruik te maken van inspraakmogelijkheden en door het indienen van zienswijzen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster sub 1, gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, sinds 30 augustus 2007 is te beschouwen als een informele vereniging als bedoeld in art. 2:26 BW en derhalve rechtspersoonlijkheid bezit. Deze rechtspersoonlijkheid bestond reeds ten tijde van het nemen van de primaire besluiten. Gelet op de doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden van de vereniging is zij dan ook belanghebbende in de zin van art. 1:2 lid 1 en lid 3 Awb en ontvankelijk in haar verzoek.
Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van de verzoeken met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaken wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan verzoeken als deze kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaken luidt dat de bezwaren tegen de aangevallen besluiten gegrond verklaard moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verweerder heeft aan Wyldemerk met toepassing van art. 17 WRO bouwvergunning verleend voor de bouw van tijdelijke units voor de huisvesting van een leef- en leerplaats ten behoeve van 48 jongeren en 25 begeleiders. De bouwlocatie bevindt zich op een perceel naast de voormalige grasdrogerij in het buurtschap Kippenburg. In dit buurtschap is het rijksmonument Kippenburg gelegen, dat eigendom is van verzoekster sub 2. Het betreft een experimenteel project om te bekijken wat de beste vorm is om jongeren zonder zicht op opleiding of baan, die dreigen af te glijden naar maatschappelijk ongewenst gedrag, op te vangen. Het project past in het beleid van het kabinet om ervaringen op te doen in verschillende vormen van opvang. Omdat het project zo snel mogelijk van start moet gaan en het om een experiment gaat heeft Wyldemerk een tijdelijke vrijstelling gevraagd. Deze is verleend, nadat verweerder het initiatief ook heeft voorgelegd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft zich unaniem positief uitgesproken over het project en de locatie en heeft het college verzocht daaraan planologische medewerking te verlenen.
Verzoekers voeren aan dat de tijdelijkheid van het project niet objectief valt vast te stellen. De procedure ex art. 17 WRO is in hun ogen in dit geval niet de geëigende weg. Verzoekers stellen dat uit de stukken blijkt dat - bij een geslaagd experiment - het aangrenzende terrein van de grasdrogerij als definitieve campus is voorzien, maar dat niet uit te sluiten valt dat dan ook het tijdelijk deel zal worden gebruikt voor de definitieve campus. Verzoekers betogen voorts dat het plan in strijd is met de uitgangspunten van het Streekplan Fryslân 2007, waarin Provinciale Staten van Fryslân woningbouw en bedrijvigheid wenselijk achten in zes zogenoemde bundelingsgebieden. Concentratie van woningbouw voor opvang van bewoners van buiten Fryslân is in deze regio in Sneek voorzien. Verweerder heeft volgens verzoekers verder onvoldoende gemotiveerd waarom is gekozen voor deze geïsoleerde plek op het platteland. Voorts vrezen verzoekers overlast van probleemjongeren, die in het buurtschap Kippenburg zal leiden tot ontwrichting van de sociale veiligheid, tot vandalisme, tot drank- en drugsgebruik in de omgeving van de campus en die een slechte invloed zal hebben op de locale jeugd. Bovendien vrezen verzoekers verstoring van de rust die nu rond het landgoed Kippenburg heerst. Van een kleinschalig project is in hun ogen geen sprake. Het toerisme en de recreatie zullen onder de negatieve uitstraling van de campus lijden. Verzoekers stellen verder dat de (financiële) haalbaarheid van het project niet is gegarandeerd omdat niet is gebleken dat de begroting sluitend is. Ten behoeve van het project zullen moeilijk stageplaatsen te vinden zijn en de campus is niet of nauwelijks bereikbaar met het openbaar vervoer. Verder wijzen verzoekers op de weerstand bij de bevolking tegen het project. Bij de omwonenden lijkt draagvlak te ontbreken, omdat zij onvoldoende bij de plannen zijn betrokken. Voorts vragen verzoekers aandacht voor de geluidsproblematiek. De voorziene plek is gelegen bij een provinciale weg en de gebouwen zijn geluidsgevoelige objecten. Verzoekers stellen in dit verband dat niet valt in te schatten in hoeverre de verkeersgegevens uit de zogenoemde gemeentelijke geluidskaart nog actueel zijn en of die gegevens nog voldoen aan de daaraan te stellen wettelijke eisen. Verder wijzen verzoekers op de aankondiging van wetgeving door de minister van Verkeer Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) in september 2007 die moet voorkomen dat scholen te dicht bij verkeerswegen worden gebouwd. Dit in verband met fijnstof. Het neerzetten van een definitieve campus - indien het experiment slaagt - lijkt dan uitgesloten, omdat deze te dicht bij de provinciale weg zou liggen. Bovendien heeft verweerder volgens verzoekers geen onderbouwing gegeven voor de stelling dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit niet worden overschreden, terwijl op 5,3 kilometer afstand een meetstation ligt dat de afgelopen jaren overschrijdingen van de toegestane EU-normen heeft gemeten. Ter plaatse remmen auto's af en trekken auto's op. Het is volgens verzoekers dan ook aannemelijk dat fijnstof-normen worden overschreden. Verzoekers wijzen er voorts op in dat de boogde locatie is gelegen in de nabijheid van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze zal worden verstoord door de komst van de campus. Zij trekken voorts het advies van Bureau Altenburg en Wymenga van 17 juli 2007, waarin wordt geconcludeerd dat er op dit moment geen reden is om een conflict met de ecologische wet- en regelgeving aan te nemen, in twijfel. Ook de verklaring van bureau Noordpeil van 10 september 2007, waarin wordt gesteld dat het plan Wyldemerk niet strijdig is met de uitgangspunten voor landschap en natuurontwikkeling, achten zij niet reëel. Verzoeker heeft er verder op gewezen dat de beoogde campus op 60 meter van het woongedeelte van zijn kampeerboerderij ligt en op 45 meter van zijn perceelgrens. Zijn woongenot zal worden aangetast door geluid en lichtemissie. Verder zal hij economische schade lijden, omdat de kampeerboerderij minder aantrekkelijk wordt voor gasten. Verzoekster sub 2 heeft ten slotte, in aanvulling op de argumenten van de overige verzoekers, de natuurhistorische- en culturele waarde van het landgoed Kippenburg onderstreept en gewezen op het belang van de versterking van de natuurontwikkeling ter plaatse.
In reactie op de gronden van beroep stelt verweerder dat het gaat om een proefproject, een zogenaamde pilot, dat in beginsel geldt voor de jaren 2008 en 2009. Indien het project slaagt zal een andere locatie worden gezocht voor definitieve vestiging van een campus. Waarschijnlijk is dat de plek die grenst aan de tijdelijke locatie, waar nu een voormalige grasdrogerij is gesitueerd. In dat geval zal vrijstelling worden gevraagd op grond van art. 19 WRO. Verweerder verwijst in dit verband naar het kabinetsbeleid dat voorziet in de beproeving van campussen tot 2010. Ook de subsidieverlening van het Rijk en de Provincie is daar op toegesneden. Met betrekking tot de verwijzing van verzoekers naar het Streekplan Fryslân 2007 stelt verweerder dat de aanwijzing van een gebied tot nationaal landschap geen beperking vormt voor (economische) ontwikkeling. Wel is gekeken naar de inpasbaarheid in het gebied. Verweerder acht de locatie van de campus passend. Verweerder betoogt verder dat de geïsoleerde ligging van de locatie een onderdeel is van het experiment. Zo kan worden beoordeeld of de campussen beter in de periferie kunnen liggen of in de stad. Dat is tevens de meerwaarde van dit project. Voorts stelt verweerder dat overlast van de jongeren niet valt te verwachten. Het betreft een besloten campus, die in opzet kleinschalig is met slechts 48 jongeren. Deze jongeren komen op vrijwillige basis, kiezen gemotiveerd voor deelname en tekenen daartoe een contract. Drank en drugs zijn verboden en de bewoners mogen niet zonder begeleiding het campusterrein verlaten. Van verstoring van de rust in het buurtschap Kippenburg zal dan ook geen sprake zijn. In vergelijking met de grasdrogerij is er geen sprake van meer overlast dan voorheen. Voor zover is aangevoerd dat het landgoed Kippenburg zal worden verstoord wijst verweerder erop dat de Luts en de bebossing een natuurlijke afscheiding vormen met de campus. Het landgoed raakt niet versnipperd en de rust blijft bewaard. Verder is - anders dan verzoekers stellen - de financiering van het project geheel gewaarborgd. Het project wordt volledig door het Rijk en de Provincie Fryslân gesubsidieerd. Voorts stelt verweerder dat belanghebbenden wel degelijk bij de besluitvorming zijn betrokken, onder meer door middel van informatieavonden. Verder acht verweerder in dit verband van belang dat de gemeenteraad unaniem akkoord is gegaan met het project en verweerder heeft verzocht de bouwvergunning onder tijdelijke vrijstelling te verlenen. Ten aanzien van het geluid afkomstig van de provinciale weg ziet verweerder geen problemen. Daarbij baseert verweerder zich op tellingen en gegevens van enkele jaren geleden. De uitkomsten daarvan zijn geïndexeerd en vergeleken met ontwikkelingen van het verkeer op vergelijkbare wegen. Daarmee zijn de meetgegevens voor de berekening van het geluid ter plaatse volgens verweerder representatief en vallen deze binnen de geldende normen. Voorts worden volgens verweerder de luchtkwaliteitsnormen niet overschreden. Door de minister van VROM is voor de zone waarin deze locatie is ingedeeld meetpunt Tromphornsterweg te Balk beschikbaar. De waarden die bij dit meetpunt worden vastgelegd zijn conform de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit' representatief. Gebleken is dat de resultaten van dit meetpunt over de afgelopen drie jaren geen overschrijding van de geldende EU-norm te zien geven. Op basis daarvan concludeert verweerder dat ten aanzien van de beoogde locatie binnen de zone van het meetpunt geen problemen te verwachten zijn met de luchtkwaliteit. Voorts houdt verweerder rekening met de EHS. De rivier de Luts loopt achter het betreffende perceel en zal worden afgeschermd tegen licht door beplanting, zodat vleermuizen de ruimte boven deze rivier ongestoord kunnen blijven gebruiken als vliegroute. Verweerder voorziet geen problemen met de natuurwaarden ter plaatse, mede gelet op het advies van Bureau Altenburg en Wymenga van 17 juli 2007 en de verklaring van bureau Noordpeil van 10 september 2007. Ten aanzien van verzoeker stelt verweerder dat zijn kampeerboerderij zodanig is gelegen dat het zicht op de campus vrij beperkt is dankzij de omzoming van de daartussen gelegen Luts met bomen en beplanting, die bovendien nog zal worden uitgebreid. Verweerder verwacht geen overlast voor verzoeker.
Namens Wyldemerk is, in aanvulling op hetgeen door verweerder is opgemerkt, benadrukt dat het project een tijdelijk karakter heeft. Dit blijkt met name uit de status van pilot en de termijn van twee jaren die door het kabinet aan dit experiment is gegeven. Ook de financiering is op deze periode afgestemd. Bij een eventueel vervolg van het project na deze periode zal van wat nu voor tijdelijke huisvesting is gepland worden verwijderd en niet gebruikt worden als onderdeel van een permanente voorziening. Ten slotte is namens Wyldemerk gewezen op het maatschappelijk belang van het politproject.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge art. 17 lid 1 WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge art. 19 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) wordt vrijstelling als bedoeld in art. 17 WRO slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk, werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid dan wel gebruik niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven.
Na het verstrijken van de in art. 17 lid 1 WRO genoemde termijn is degene aan wie de vrijstelling is verleend (of diens rechtsopvolger) ingevolge art. 17 lid 4 WRO verplicht de met het bestemmingsplan strijdige situatie te zijner keuze hetzij in de vorige toestand te herstellen, hetzij met het bestemmingsplan in overeenstemming te brengen.
Ingevolge art. 44 lid 1 Woningwet mag en moet de reguliere bouwvergunning alleen worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de bouwverordening of het Bouwbesluit 2003, of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Ingevolge art. 45 lid 1 onder d van de Woningwet wordt in een bouwvergunning voor een bouwwerk ten aanzien waarvan art. 17 WRO wordt toegepast, een termijn gesteld na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden. Deze termijn is ingevolge art. 45 lid 4 WRO gelijk aan de termijn waarvoor vrijstelling op grond van art. 17 WRO is verleend, ook ingeval van verlenging op grond van art. 45 lid 5 Woningwet. Art. 45 lid 7 Woningwet bepaalt dat na het verstrijken van de instandhoudingstermijn het vierde tot en met het zevende lid van art. 17 WRO van toepassing zijn.
Vaststaat dat het beoogde plan voor de leef- en leerplaats Wyldemerk in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied 2004. Om het project te kunnen realiseren is een vrijstelling vereist. Partijen zijn allereerst verdeeld over de vraag of het in dit geval om een tijdelijk project gaat waarvoor verweerder een tijdelijke vrijstelling kon verlenen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen in dit verband concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn om te mogen aannemen dat het een project betreft dat een tijdelijk karakter heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan in dit geval voldoende gebleken. Uit de stukken die verweerder heeft overgelegd blijkt genoegzaam dat het om een experiment gaat, in de vorm van een zogenoemd pilotproject, dat naar zijn aard een tijdelijk karakter heeft. Verweerder heeft voorts een reëel tijdpad geschetst voor een periode van twee jaar. Daarna zal een evaluatie plaatsvinden. Indien dit leidt tot het realiseren van een definitieve campus zal de tijdelijke campus verdwijnen en zal zo mogelijk een nieuw complex worden opgebouwd op het terrein waar op dit moment een grasdrogerij is gesitueerd. Ook uit de financiering van het project blijkt dat dit tijdpad wordt gevolgd. Tevens acht de voorzieningenrechter in dit verband van belang dat - zoals namens Wyldemerk is uiteengezet - de tijdelijkheid van de huisvesting tot uiting komt door het feit dat deze gehuurd zal worden en technisch geheel is te demonteren en te verhuizen.
Nu de tijdelijkheid van het project naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende vast staat, dient de vraag te worden beantwoord of verweerder ook overigens bevoegd was om de vrijstelling als bedoeld in art. 17 WRO te verlenen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van de verwijzing van verzoekers naar het Streekplan Fryslân 2007 heeft verweerder genoegzaam aannemelijk gemaakt dat het project valt in te passen in het gebied. Bovendien heeft verweerder voldoende onderbouwd waarom dit project op een geïsoleerd plek is gesitueerd. Dit aspect maakt onderdeel uit van het experiment. Voorts heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de overlast van jongeren, die volgens verzoekers in vele vormen tot uiting zou kunnen komen, beperkt zal blijven. Ook de verstoring van de rust die het landgoed Kippenburg kenmerkt zal beperkt blijven, gelet op de afstand tussen de campus en het landgoed. Daarbij acht de voorzieningenrechter met name van belang dat de jongeren het campusterrein niet zonder begeleiding zullen verlaten. Verder heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter de (financiële) haalbaarheid van het project voldoende aannemelijk gemaakt door middel van de brieven van 9 juli 2007 van Gedeputeerde Staten van Fryslân en van de Minister voor Jeugd en Gezin. Voor zover is aangevoerd dat de locale bevolking onvoldoende is betrokken bij de plannen is de voorzieningenrechter daarvan onvoldoende gebleken. Verzoekers hebben immers zelf gewezen op informatiebijeenkomsten die hebben plaatsgevonden. Tevens zijn 106 zienswijzen op het ontwerpbesluit ingediend waarop verweerder inhoudelijk een reactie heeft gegeven. Voorts is de voorzieningenrechter niet gebleken dat ten aanzien van de geluidsproblematiek de door verweerder gebruikte rekenmethodiek niet representatief zou zijn of dat er reden zou zijn te twijfelen aan de juistheid van de resultaten. Daarbij is van belang dat het hart de provinciale weg N359 op ruim 120 meter is gelegen van het begin van de geplande bebouwing, hetgeen niet direct duidt op te verwachten overschrijding van de geluidsnormen. Voor zover verzoekers hebben gesteld dat zij niet in het bezit zijn van alle meetresultaten gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat verweerder deze bij de heroverweging in het kader van de bezwaarschriftprocedures alsnog aan verzoekers zal doen toekomen. Met betrekking tot de argumenten die door verzoekers zijn aangevoerd over de luchtkwaliteit is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de verkeersaantrekkende werking van de campus gering zal zijn, gelet op het te verwachten aantal bezoekers per dag. Verweerder heeft in dit verband terecht gewezen op de resultaten van het meetpunt Tromphornsterweg te Balk. Het valt in dat licht niet te verwachten dat bij de beoogde locatie overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen zullen worden gemeten. Voor zover verzoekers hebben gesteld dat verweerder had moeten anticiperen op mogelijk toekomstige wetgeving ten aanzien van afstandsnormen voor scholen ten opzichte van drukke wegen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet is gebleken dat deze voornemens al dermate concreet zijn dat verweerder daarmee rekening had dienen te houden. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich ten aanzien van de ecologische aspecten heeft kunnen baseren op de rapportages van bureau Altenburg en Wymenga, alsmede van Noordpeil. Niet is gebleken dat deze rapportages kennelijk onzorgvuldig of onvolledig zijn. Verweerder heeft bovendien genoegzaam uiteengezet dat rekening zal worden gehouden met de EHS en de vliegroute van vleermuizen ter plaatse. Daar staat tegenover dat verzoekers hun betoog dat onvoldoende rekening is gehouden met de natuurwaarden in de directe omgeving van de beoogde campus niet hebben onderbouwd met gegevens afkomstig van een ter zake deskundige.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de afstand tussen de campus en de woning/ kampeerboerderij van verzoeker dermate groot is en de waarborgen om overlast te voorkomen van dien aard zijn, dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat het woongenot van verzoeker zal worden aangetast door de komst van de campus. Ten slotte wijst de voorzieningenrechter ten aanzien van de afweging van de betrokken belangen op de vaste jurisprudentie waaruit valt af te leiden dat de te verrichten belangenafweging vrij beperkt is, juist vanwege het tijdelijke karakter van de bebouwing. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geval bij de afweging van alle gestelde belangen het belang van een leef- en leerplaats in de vorm van het pilotproject van Wyldemerk kunnen laten prevaleren boven de belangen van verzoekers bij een volledig ongestoorde woon- en leefomgeving.
Ten aanzien van de verleende bouwvergunning overweegt de voorzieningenrechter dat strijd met de in art. 44 Woningwet genoemde wet- en regelgeving of redelijke eisen van welstand niet is gesteld en dat daarvan ook overigens niet is gebleken.
De conclusie luidt dat de vrijstelling in redelijkheid verleend kon worden. Niet is gebleken dat er beletselen bestaan om de bouwvergunning te kunnen afgeven. De bezwaarschriften van verzoekers zullen naar verwachting dan ook ongegrond worden verklaard. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2008, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g.
E. Pot
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.