ECLI:NL:RBLEE:2008:BC2656

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880381-07 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en openlijk geweld met amfetaminegebruik

Op 24 januari 2008 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis de Marwei te Leeuwarden. De zaak betreft een poging tot doodslag en openlijk geweld, waarbij de verdachte betrokken was bij een geweldsincident op 29 september 2007 in Lemmer. De verdachte heeft samen met anderen geweld gepleegd tegen een persoon genaamd [slachtoffer 1], waarbij hij deze meermalen met een blokhamer op het hoofd heeft geslagen en hem heeft geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet alleen aanwezig was bij de geweldpleging, maar ook actief heeft bijgedragen aan het geweld. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met een voorwaardelijk deel van 8 maanden, en heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot schadevergoeding toegewezen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 60 dagen. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880381-07
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/758023-07
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/781267-05
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 januari 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis de Marwei, Leeuwarden
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 10 januari 2008.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C. van der Berg, advocaat te Zwolle.
Telastelegging
Aan dit vonnis zijn door de griffier gewaarmerkte fotokopieën van de dagvaardingen gehecht, waaruit de inhoud van de telasteleggingen geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling terzake het in de zaak met parketnummer 17/880381-07 onder 1. primair en 2. primair telastegelegde alsmede het in de zaak met parketnummer 17/7580253-07 telastegelegde, met uitzondering van het telastegelegde verkopen en afleveren van XTC-pillen;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, ook als dit een behandeling bij de GGZ inhoudt;
- tenuitvoerlegging van de op 27 januari 2006 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 795,45 met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] tot een bedrag van € 249,45 met de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Bewijsoverweging in de zaak met parketnummer 17/880381-07
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat verdachte geen opzet had op de levensberoving van aangever [slachtoffer 1] en dat verdachte derhalve vrijgesproken dient te worden van het onder 1 primair telastgelegde feit. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte naar aangever is gegaan om [naam] op te halen en aangever te laten schrikken. Verdachte hoefde niet te vermoeden dat het zo uit de hand zou lopen. Tevens ontkent verdachte dat hij heeft geslagen met een houten voorwerp. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op de zitting ten stelligste ontkend dat hij verdachte heeft zien slaan met de hamer en er zijn redenen om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] en getuige [getuige].
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Verdachte is voortdurend aanwezig geweest bij de geweldpleging en heeft daarmee bijgedragen aan het groepskarakter van de geweldpleging. Verdachte nam het geweld van zijn medeverdachten waar, maar heeft zich daarvan niet gedistantieerd en ook niets ondernomen om het te doen stoppen.
Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring aangever in zijn zij geschopt en hem een klap op zijn hoofd gegeven met zijn vuist. Voorts stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die met de blokhamer op het hoofd van aangever heeft geslagen. De rechtbank ziet in tegenstelling tot de raadsman geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] en getuige [getuige] te twijfelen, nu de raadsman niet nader heeft onderbouwd, waarom de verklaringen van [medeverdachte 2] en [getuige] niet betrouwbaar zouden zijn. Bovendien was [getuige] niet bij de gewelddadigheden betrokken en is zijn verklaring die van een objectieve waarnemer. Daarbij komt dat medeverdachte [medeverdachte 1], blijkens een proces-verbaal van bevindingen van de politie, heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte degene was die aangever meerdere malen met de hamer op zijn hoofd heeft geslagen.
Op grond van voorgaande kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van bewuste, nauwe en volledige samenwerking van de daders. Onder deze omstandigheden moet verdachte worden aangemerkt als medepleger van het tegen aangever gericht geweld. Als medepleger is hij mede verantwoordelijk voor de gedragingen van de mededaders.
Het schoppen tegen iemands hoofd en het slaan met een houten hamer (blokhamer) op iemands hoofd levert een aanmerkelijke kans op dat de dood intreedt. Het is een algemene ervaringsregel dat dit geweld kan leiden tot schedelfracturen, bloedingen onder de schedel en kwetsuren van het strottenhoofd of de nekwervels, die de dood veroorzaken. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. Door niettemin samen met anderen genoemd geweld uit te oefenen heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn gedraging zou leiden tot het overlijden van aangever. Aldus was bij verdachte sprake van opzet op de dood van aangever.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 17/880381-07 en het in de zaak met parketnummer 758023-07 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 17/880381-07:
1. primair
hij op 29 september 2007, te Lemmer, in de gemeente Lemsterland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] onder meer
- meermalen met tot vuisten gebalde handen op/tegen diens gezicht en hoofd heeft gestompt en
- meermalen met een blokhamer op diens hoofd heeft geslagen en
- meermalen met geschoeide voeten tegen diens hoofd en lichaam heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
hij op 29 september 2007, te Lemmer, in de gemeente Lemsterland,
met anderen, op of aan de openbare weg, te weten De Klaaskamp, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen deuren en ramen van bedrijfspanden, welk geweld bestond uit het slaan en schoppen en trappen en het gooien van en het slaan met voorwerpen tegen voornoemde deuren en ramen.
en in de zaak met parketnummer 17/758023-07
hij in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 14 oktober 2006, op diverse data en tijdstippen, te Joure en te Lemmer en te Heerenveen, in het arrondissement Leeuwarden,
meermalen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt aan een aantal personen en vervoerd, telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine (speed), telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op misdrijven:
in de zaak met parketnummer 17/880381-07 de misdrijven:
1 primair: medeplegen van poging tot doodslag.
2 primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen.
en in de zaak met parketnummer 17/758023-07 het misdrijf:
ten aanzien van het verkopen en afleveren:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
ten aanzien van het verstrekken en vervoeren:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- het overige ad informandum bij de stukken gevoegde feit, zoals schriftelijk aan verdachte meegedeeld en zoals door verdachte erkend, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan;
- de vordering van de officier van justitie en
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van een ander. Voorts heeft hij gehandeld in amfetamine. Verdachte heeft door de poging tot doodslag het hoogste rechtsgoed dat de wet beschermt, het menselijk leven, geschonden. Door de handel in amfetamine heeft hij de gezondheid van andere mensen in gevaar gebracht. Bij de poging tot doodslag is sprake geweest van bruut en redeloos geweld in groepsverband, gericht tegen één persoon. Deze heeft hierdoor een blijvende gehoorbeschadiging opgelopen. Buitengewoon ernstig en strafverzwarend is dat verdachte aangever hierbij meermalen op het hoofd heeft geslagen met een houten hamer en dat aangever ook, terwijl hij op straat lag, tegen zijn hoofd is geschopt. Dergelijk laakbaar en gevaarlijk gedrag behoort te worden gestraft met een langdurige vrijheidsbeneming om het onrecht zoveel mogelijk te compenseren. Van belang hierbij is dat in de samenleving een brede overtuiging bestaat dat tegen geweld als het hier bedoelde krachtig moet worden opgetreden. Aldus beschouwd komt de vordering van de officier van justitie te licht voor. De rechtbank zal dan ook een aanzienlijk zwaardere vrijheidsstraf opleggen dan gevorderd. Een deel daarvan zal zij - overeenkomstig de vordering van de officier van justitie en het advies van de reclassering - voorwaardelijk opleggen, opdat verdachte onder toezicht van de reclassering kan worden behandeld voor zijn geestelijke problemen.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. en 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De officier van justitie heeft gesteld dat aangever een belangrijk aandeel heeft gehad in de geweldadigheden die zich hebben afgespeeld en vordert daarom toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 en volledige toewijzing van de gevorderde materiële schade.
De raadsman van verdachte heeft gesteld dat een toewijzing van € 500,00 immateriële schade redelijk is gezien het aandeel van verdachte. Ten aanzien van de materiële schade merkt de raadsman op dat de gevorderde BTW niet toegewezen dient te worden, omdat aangever ondernemer is en de BTW kan verrekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de hoogte van de gestelde immateriële schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Niet is gebleken dat aangever mede schuldig is aan het tegen hem gepleegde geweld. De rechtbank acht de vordering derhalve tot zover gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
Voorts is de rechtbank met de raadsman van oordeel dat de BTW niet voor toewijzing vatbaar is bij de gestelde materiële schade nu deze door de benadeelde verrekend kan worden met de voorbelasting, en zal zij daarmee het bedrag voor de materiële schade vaststellen op € 248,28. De rechtbank zal het overige dan ook afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde wettelijke rente, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij voor dit deel niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toegewezen bedrag aangewezen.
De officier van justitie heeft tevens toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam 2] gevorderd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
[naam 2] heeft zich niet voor de aanvang van de terechtzitting of ter terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd in onderhavige zaak. [naam 2] heeft zich enkel in de zaak van een van de medeverdachten gesteld. De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat nu de vordering niet in onderhavige zaak is ingediend, deze ook niet behandeld kan worden in onderhavige zaak, mede nu verdachte zich daartegen heeft verzet.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 27 januari 2006, gewezen door de politierechter van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van 122 dagen, waarvan 60 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 februari 2006. Bij vordering d.d. 7 december 2007 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 27 januari 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 36f, 45, 47, 56, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het in de zaak met parketnummer 17/880381-07 onder 1. primair en 2. primair en het in de zaak met parketnummer 17/758023-07 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot acht maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland te Leeuwarden ;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling, ook als dit inhoudt een ambulante behandeling bij de Geestelijke Gezondheidszorg Nederland.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.152,28 (zegge: eenendertighonderd tweeënvijftig euro en achtentwintig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ten aanzien van de gevorderde BTW af.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 3.152,28 (zegge: drieduizend honderd tweeënvijftig euro en achtentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.152,28 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte - al dan niet samen met zijn mededaders - aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/781267-05:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 27 januari 2006, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. G.C. Koelman en mr. R. Baluah, rechters, bijgestaan door mr. E. Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 januari 2008.