ECLI:NL:RBLEE:2008:BC1128

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 januari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/675134-07 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie in vervolging wegens niet-naleving van aanwijzingen bij opsporing en verhoor in zedenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 3 januari 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1991, die werd beschuldigd van seksueel misbruik. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek dat op 20 december 2007 heeft plaatsgevonden. De verdachte was aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. T. van der Goot. De officier van justitie had veroordeling van de verdachte gevorderd, met een werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie, evenals een schadevergoeding voor de benadeelde partij. De raadsman voerde aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard moest worden, omdat er ernstige fouten waren gemaakt in het voorbereidend onderzoek, met name in de opsporing en het verhoor van de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat de aanwijzingen voor opsporing en vervolging van seksueel misbruik, zoals vastgesteld door het College van procureurs-generaal, niet waren nageleefd. Er was geen informatief gesprek geweest voorafgaand aan de aangifte, en de audio-opname van het verhoor van de verdachte was zoekgeraakt. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat de waarborgen die in de Aanwijzing zijn opgenomen, niet in acht zijn genomen, wat essentieel is in zedenzaken. De rechtbank oordeelde dat het niet meer mogelijk was om tot een betrouwbare feitelijke grondslag voor een einduitspraak te komen.

Daarom verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging. De rechtbank benadrukte dat dit een zware sanctie is, maar noodzakelijk gezien de ernst van de situatie en de jonge leeftijd van de verdachten. De benadeelde partij werd ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de officier van justitie niet ontvankelijk was verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/675134-07
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 januari 2008 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 20 december 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het telastegelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 100 uur, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, alsmede een jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] tot een bedrag van € 2000,- als voorschot;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dat bedrag.
Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsman voert primair aan dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vervolging, nu er in het voorbereidend onderzoek een aantal onherstelbare fouten zijn gemaakt.
De raadsman voert daartoe kort gezegd aan, dat de op 15 februari 2005 in werking getreden regels met betrekking tot de opsporing en vervolging van seksueel misbruik, genoemd in de "Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik" (verder: Aanwijzing), van het College van procureurs-generaal van 30 november 2004, nummer 2005A001, op meerdere punten niet is opgevolgd. Zo is niet voorafgaand aan de aangifte een informatief gesprek geweest met aangever, blijkt er niet uit het proces-verbaal of de aangifte is opgenomen door een verhoorkoppel waarvan een van de verbalisanten een deskundig rechercheur was die overwegend belast is met zedenzaken, en is de in de Aanwijzing dwingend voorgeschreven audio-opname van het verhoor van verdachte zoekgeraakt.
De raadsman voert voorts nog aan dat verdachte heeft aangegeven dat hij tijdens de politieverhoren erg onder druk is gezet en dat verdachte hierdoor dingen heeft gezegd die hij niet heeft bedoeld te zeggen. Ook zet de raadsman kanttekeningen bij het proces-verbaal van verhoor van verdachte, nu daaruit blijkt dat verdachte tijdens dit verhoor in zogenaamde volzinnen heeft geantwoord op vragen van de verbalisanten en hij, zo blijkt uit dat proces-verbaal, woorden heeft gebruikt die verdachte doorgaans niet gewoon is te gebruiken.
Nu de audio-opname van dit verhoor is zoekgeraakt en het verhoor derhalve niet kan worden gecontroleerd is de raadsman van mening dat deze verklaring niet tot bewijs kan dienen voor het telastegelegde.
De officier van justitie voert, ten aanzien van het primaire verweer van de raadsman, aan dat indien de raadsman twijfels heeft over de deskundigheid van de verhorende verbalisanten, het op de weg van de raadsman had gelegen deze verbalisanten ter zitting te laten horen betreffende hun deskundigheid. Ten aanzien van de zoekgeraakte audio-opname verklaart de officier van justitie dat dit niet getuigt van zorgvuldigheid, maar dat dit niet de verregaande consequenties dient te hebben die de raadsman voorstelt. Met betrekking tot het gevoerde verweer dat er niet op voorhand een informatief gesprek is geweest tussen aangever en verbalisant, zoals in de Aanwijzing staat voorgeschreven, merkt de officier van justitie op dat niet in die Aanwijzing staat dat dit informatieve gesprek ook gerelateerd dient te worden in het dossier. De officier van justitie laat hierbij in het midden of het gesprek al dan niet heeft plaatsgevonden. De officier van justitie is tot slot van mening dat, nu het proces-verbaal is opgesteld in een zogenaamde "vraag en antwoord stijl", het juist heel goed controleerbaar is wat verdachte tijdens het verhoor heeft verklaard. Een dergelijk opgemaakt proces-verbaal laat, anders dan een samenvattend proces-verbaal, geen ruimte tot interpretatiefouten van verbalisanten, aldus de officier van justitie.
De rechtbank heeft ten aanzien van haar oordeel over het optreden van de opsporingsambtenaren in deze zaak acht geslagen op de betreffende Aanwijzing, waarin met betrekking tot zedenzaken een aantal (dwingende) regels zijn vastgelegd aangaande de opsporing en vervolging. Deze aanwijzing legt het accent op deskundigheid en professionaliteit van personen die met het strafrechtelijk onderzoek in zedenzaken zijn belast en noemt ook criteria als "zorgvuldigheid", "controleerbaarheid" en "neutraliteit" van een dergelijk onderzoek. De Aanwijzing schrijft als eerste voor dat het uit oogpunt van zorgvuldigheid, controleerbaarheid en neutraliteit wenselijk is om voorafgaande aan een aangifte een informatief gesprek te hebben met aangever waarin onder andere de consequenties van het doen van aangifte worden besproken.
Hieruit leidt de rechtbank af dat tussen een dergelijk informatief gesprek en de daadwerkelijke aangifte enige tijd moet zitten, zodat de aangever zijn of haar stap nog eens zorgvuldig kan overwegen.
In het onderhavige geval blijkt dat de moeder van het slachtoffer na een enkel eerder telefonisch contact met de politie aangifte heeft gedaan op 15 januari 2007 en dat verdachten naar aanleiding hiervan op dezelfde dag zijn gehoord. Nu verdachten op deze zelfde dag zijn gehoord concludeert de rechtbank dat er geen informatief gesprek kan zijn geweest tussen aangever en verbalisanten, zoals in de Aanwijzing staat voorgeschreven.
In de Aanwijzing staat verder dat de opsporing en verhoren in zedenzaken dient te geschieden door een deskundig rechercheur, die tevens overwegend belast is met zedenzaken (tenminste voor 50% van een volledige werkweek). Daarbij staat vermeld dat opsporingsambtenaren die niet speciaal zijn belast met de behandeling van zedenzaken zich niet verder dienen in te laten met een dergelijke zaak dan strikt noodzakelijk. Deze aanvulling in de Aanwijzing maakt, naar het oordeel van de rechtbank, nog eens duidelijk dat het van groot belang is dat verhoren door een deskundig rechercheur worden afgenomen.
Nu uit het dossier niet blijkt dat (een van) de verhorende verbalisanten beschikte(n) over de noodzakelijke kwaliteiten als zedenrechercheur en de officier van justitie ter zitting niet heeft aangegeven dat een gekwalificeerde zedenrechercheur de verhoren heeft afgenomen, gaat de rechtbank ervan uit dat ook op dit onderdeel de Aanwijzing niet is opgevolgd.
Voorts schrijft de Aanwijzing voor dat in zedenzaken met een strafbedreiging van 8 jaar gevangenisstraf of meer (zoals hier het geval is) het verhoor van iedere verdachte op een geluidsband dient te worden opgenomen. Uit het proces-verbaal van verhoor van verdachte blijkt dat deze aanwijzing is opgevolgd en dat er een audio-opname is gemaakt van het verhoor van verdachte. Echter nu uit navraag door de raadsman is gebleken dat deze audio-opname is zoekgeraakt - zoals de officier van justitie ook heeft toegegeven - kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat ook deze dwingende aanwijzing niet op de juiste manier is opgevolgd. Immers een zoekgeraakte audio-opname is niets meer dan geen audio- opname.
Samenvattend concludeert de rechtbank dat de opsporingsambtenaren in de onderhavige strafzaak in strijd met de voor opsporingsambtenaren (dwingende) regels zoals neergelegd in de Aanwijzing hebben gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat niet naleving van deze Aanwijzing ernstig is, omdat zodoende is gehandeld zonder de in zedenzaken vereiste bijzondere zorgvuldigheid, en dat dit in zijn algemeenheid niet zonder consequenties kan blijven.
Het voorgaande klemt in deze zaak des te meer vanwege het volgende. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden afgeleid dat aangever bijna een jaar nadat het een en ander is voorgevallen nog steeds dagelijks werd geplaagd en uitgescholden en dat (bijna) het gehele dorp zich een oordeel heeft gevormd over hetgeen er zou zijn gebeurd. Ter zitting is duidelijk naar voren gekomen dat het verhaal als een lopend vuurtje is rondgegaan in het dorp en dat het lange tijd het gesprek van de dag is geweest. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat het reeds op voorhand een uiterst lastige opgave was voor verbalisanten om een helder en betrouwbaar beeld van hetgeen er in maart van het jaar 2006 precies is voorgevallen te reconstrueren. Het spreekt voor zich dat het door tijdsverloop en de veel rondvertelde verhalen moeilijk is aan te geven welke beleving van het gebeuren op eigen waarneming is gebaseerd en welke beleving tot stand is gekomen door horen en zeggen. Dit geldt te meer nu alle betrokkenen (verdachten/getuigen en slachtoffer) jong minderjarig zijn.
Het was daarom juist in deze zaak van het grootste belang zorgvuldig te werk te gaan en nauwgezet de Aanwijzing, die zoals eerder is gezegd bijdraagt aan een zorgvuldige wijze van totstandkoming van het dossier, te volgen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in casu niet meer mogelijk is om tot een betrouwbare feitelijke grondslag voor een einduitspraak te komen. De rechtbank zal de officier van justitie derhalve niet ontvankelijk verklaren in de vervolging. De rechtbank is zich bewust van het feit dat dit een zware sanctie is, maar gezien het feit dat het hier gaat om allemaal jong minderjarige verdachten, die van een zeer ernstig misdrijf worden verdacht hadden alle opgestelde waarborgen, zoals voorgeschreven in de Aanwijzing, in deze zaak in acht moeten worden genomen.
Benadeelde partij
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de officier van justitie niet ontvankelijk wordt verklaard in haar vervolging, de benadeelde partij op de voet van het bepaalde in artikel 361, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. de Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.Y.B. Jansen en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 januari 2008. mr. J.Y.B. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.