Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank overweegt dat de door eiseres aan haar echtgenoot betaalde alimentatie voor aftrek in aanmerking komt als sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven.
3.2 Op grond van HR 10 februari 1960, nr. 14, BNB 1960/77 moet een gehuwde vrouw als duurzaam gescheiden van haar echtgenoot levend worden aangemerkt, indien de echtelijke samenleving is verbroken doordat een door geen van beide echtelieden gewilde toestand is ingetreden, welke voor de voortzetting van de echtelijke samenleving een beletsel vormt, terwijl redelijkerwijze niet valt te verwachten, dat in die toestand binnen afzienbare tijd een wijziging zal komen, welke de mogelijkheid tot hervatting van de echtelijke samenleving zou openen.
3.3 In het onderhavige jaar is de duurzame echtelijke samenleving niet hervat. Naar tussen partijen niet in geschil is, kunnen de periodes van 11 maart 2004 tot 7 juni 2004 en 23 februari 2005 tot 23 mei 2005 gedurende welke haar echtgenoot op grond van het visum kort verblijf tijdelijk in Nederland mocht verblijven niet als een zodanige hervatting worden beschouwd.
3.4 De rechtbank overweegt dat, aangezien in 2004 geen sprake is geweest van een duurzame hervatting van de echtelijke samenleving, eiseres derhalve in aanmerking komt voor aftrek van alimentatie, tenzij - gelijk verweerder stelt, maar eiseres betwist - redelijkerwijs valt te verwachten dat de echtelijke samenleving binnen afzienbare tijd duurzaam kan worden hervat. Nu verweerder stelt dat eiseres (in ieder geval) vanaf begin 2004 redelijkerwijs mocht verwachten dat de echtelijke samenleving binnen afzienbare tijd kon worden hervat, terwijl eiseres dat betwist, draagt verweerder de bewijslast van zijn stelling.
3.5 Verweerder is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in het van hem te verlangen bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank dat het beroep van eiseres' echtgenoot tegen de negatieve beslissing op de aanvraag van 27 april 2001 om afgifte van een mvv op 18 augustus 2003 nog ongegrond is verklaard met als overweging dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet in het bezit van een mvv kan worden gesteld, omdat hij bij herhaling is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens het plegen van diefstal en dat daarbij aan het belang van de Nederlandse Staat, gelegen in de handhaving van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, in redelijkheid meer gewicht kan worden toegekend dan aan het belang van eiser (en zijn echtgenote) bij hervatting van het gezinsleven in Nederland. Gelet op de in hoofdstuk B1/2.2.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen beleidsregel, dat ingeval van recidive, zoals bij eiseres' echtgenoot, de termijnstelling, na verloop waarvan een eens gepleegd misdrijf niet meer wordt tegengeworpen, niet van toepassing is en (dus) de in het verleden gepleegde feiten (steeds) bij de beoordeling van de aanvraag mvv worden betrokken, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien waarom de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie reeds kort na de ongegrond verklaring van het beroep tegen de weigering van de mvv, een ander standpunt in zou nemen. Dit klemt te meer nu daarbij is geoordeeld dat het door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gevoerde beleid niet kennelijk onredelijk is en voorts niet is gebleken dat de toepassing van dat beleid ten aanzien van eiser onredelijk is. De omstandigheid dat de Minister van Buitenlandse Zaken bij de beoordeling van de aanvraag om verlening van een visum voor kort verblijf wegens "verblijf bij echtgenote" het gevaar voor de openbare orde niet (langer) aan eiseres' echtgenoot tegenwerpt, kan niet tot een ander oordeel leiden gelet op het verschil in toetsingskader tussen een mvv en een visum kort verblijf. Naar het oordeel van de rechtbank diende eiseres' echtgenoot, alvorens met enig zicht op succes een mvv aan te vragen, aan te tonen geen gevaar meer te zijn voor de openbare orde. Op aanraden van de advocaat die eiseres en haar echtgenoot heeft bijgestaan in de vreemdelingrechtelijke procedures, welk advies niet alleen was gebaseerd op de opinies van collega advocaten, medewerkers van het juridisch spreekuur van [organisatie] (een migrantenorganisatie in [woonplaats]), maar ook op de opvattingen van een aantal hoogleraren, is eiseres' echtgenoot daarom eerst twee keer op basis van een visum voor kort verblijf naar Nederland gekomen. Op de vervolgens op 25 mei 2005 door eiseres voor haar echtgenoot ingediende advies-aanvraag is (dan ook) op 27 juli 2005 positief beslist.
Naar het oordeel van de rechtbank mocht bij eiseres eerst na een positief verloop van de tweede periode van kort verblijf in Nederland, die eindigde op 23 mei 2005, de redelijke verwachting ontstaan dat de echtelijke samenleving binnen afzienbare tijd duurzaam kon worden hervat in Nederland, hetgeen tot de slotsom leidt dat de tot en met 23 mei 2005 door eiseres aan haar echtgenoot betaalde alimentatie voor aftrek in aanmerking komt, maar dat de daarna betaalde alimentatie niet meer aftrekbaar is.
3.6 Het vorenstaande betekent dat, nu het geschil is beperkt tot de aftrek van de in 2004 betaalde alimentatie, eiseres uit dien hoofde € 5.183,-- aan partneralimentatie in aanmerking mag nemen, zodat het door verweerder vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning moet worden verminderd met € 5.183,--, en het belastbaar inkomen uit werk en woning daarom dient te worden vastgesteld op € 34.642,--.
3.7 Gelet op het voorgaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.