De rechtbank is van oordeel dat op het moment dat verdachte de eerste keer schoot, hij handelde ter verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Op dat moment was er derhalve sprake van een noodweersituatie, terwijl verdachte geen tijd had om op enige andere wijze te reageren. Hierna volgden de gebeurtenissen elkaar snel op tot het moment dat verdachte voor de tweede keer zijn dienstwapen gebruikte.
Beoordeeld dient te worden of op dat moment de noodweersituatie was geëindigd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. De belagers van verdachte waren op dat moment niet alleen in de auto gestapt, maar reden ook al weg, terwijl de vierde persoon zich al eerder uit de voeten had gemaakt. Hoewel dit laatste bij verdachte op dat moment niet bekend was, was er objectief gezien op het moment van schieten geen sprake meer van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding.
Verdachte schoot twee keer op een wegrijdende auto, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank op dat moment noch geboden en noch noodzakelijk was ter verdediging van verdachtes lijf dan wel het lijf van [naam collega]. Niet alleen was de noodweersituatie reeds geëindigd, ook staat hiermee vast dat het schieten op de auto een excessief middel is. Voor het handelen van verdachte bestaat derhalve geen rechtvaardigingsgrond op grond van de wet.
De rechtbank is echter wèl van oordeel dat het schieten van verdachte op de auto is geschied onder de directe invloed van een hevige gemoedsbeweging die door de daaraan voorafgaande aanranding was veroorzaakt.
In dit kader dient echter nog te worden nagegaan of van verdachte -in het licht van hetgeen van hem mocht worden verwacht in een situatie als deze, gelet op zijn functie, rang en ervaring- een andere, meer passende reactie kon worden gevergd.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat van politiefunctionarissen in een uit de hand gelopen situatie waarbij geweld jegens hen wordt gebruikt, mag worden verwacht dat zij het hoofd koel houden en trachten de situatie niet nog meer te laten escaleren. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank temeer in de situatie dat de aanvallers zich reeds hebben verwijderd. Van een politiefunctionaris mag worden verwacht dat hij kan inschatten op welk moment hij geen andere mogelijkheid heeft dan het hanteren van zijn dienstwapen. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat in het licht van de omstandigheden van dit specifieke geval de zogenoemde Garantenstellung niet in de weg staat aan een beroep van verdachte op extensief noodweer-exces. De rechtbank heeft bij haar overwegingen met name betrokken het buitensporige geweld dat zonder aanleiding en geheel onverwachts door de belagers is uitgeoefend op [naam collega] en de constante zorg die verdachte heeft gehad niet alleen om zichzelf, maar ook om [naam collega]. Hierbij heeft verdachte steeds geweten dat [naam collega] weerloos, met zijn volledige bewapening, op de grond lag. Voorts heeft verdachte hierbij verklaard dat hij niet snel hulp kon verwachten, nu hij en [naam collega] die avond de enige patrouille waren voor een groot gebied. Hierdoor was er bij verdachte sprake van grote angst, welke angst nog eens werd versterkt doordat hij door meerdere personen werd aangevallen, waarbij hij de woorden had opgevangen 'we pakken hem ook'. Vervolgens meende verdachte, kort voordat de mannen wegreden, waar te nemen dat [naam collega] nogmaals werd aangevallen, hetgeen achteraf een juiste waarneming bleek te zijn.
Gelet op deze omstandigheden kan verdachte, ook in zijn hoedanigheid van politiefunctionaris, naar het oordeel van de rechtbank een beroep op extensief noodweer-exces niet worden ontzegd. Verdachte zal dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op extensief noodweer-exces toekomt.