ECLI:NL:RBLEE:2007:BC0040

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880141-07 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en verboden wapenbezit met betrekking tot een vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 13 december 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, verboden wapenbezit en vernieling. De verdachte had op 22 april 2007 in Leeuwarden met een pistool op de ramen van een woning geschoten, waar op dat moment de bewoonster en haar ex-partner aanwezig waren. De rechtbank heeft gelet op het onderzoek ter terechtzitting van 29 november 2007, waarbij de verdachte werd bijgestaan door haar advocaat, mr. R.P. Snorn.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor de telastegelegde feiten zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Hoge Raad. De rechtbank overwoog echter dat de verdachte, door op de ramen van de woning te schieten, bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard.

De rechtbank achtte de telastelegging bewezen, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. De verdachte had op twee ramen geschoten, zonder te verifiëren of er mensen aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust moest zijn geweest van de mogelijkheid dat er zich personen in de woning bevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met het feit dat de verdachte niet eerder in aanraking was gekomen met justitie en dat er een laag recidive- en gevaarsrisico was.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880141-07
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 december 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 29 november 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair, 2. en 3. telastegelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1. telastegelegde feit bepleit dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet. Op grond van een uitspraak van de Hoge Raad, NJ 2006,50, heeft de raadsman gesteld dat, wil er sprake kunnen zijn van een aanmerkelijke kans op (dodelijk) letsel, er op zijn minst genomen vast moet staan dat de betrokkenen zich in de kamer bevonden waarop werd geschoten.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt. In de casus die in NJ 2006, 50 wordt behandeld, lagen de feiten als volgt. Verdachte had één kogel afgevuurd op een woonkamer, waarin volgens de telastelegging zowel betrokkene S.A. als B.A. zich bevonden. Aangezien B.A. zich niet in de woonkamer bevond, kon de aanmerkelijke kans niet worden aangenomen dat zowel S.A. als B.A. lichamelijk letsel zouden bekomen door één schot, aldus de Hoge Raad.
In de onderhavige zaak ligt de feitelijke situatie anders. Verdachte heeft twee maal een kogel afgevuurd op de ramen van een woning; de eerste keer heeft zij geschoten op een raam van de woonkamer en de tweede keer heeft zij geschoten op een raam van een slaapkamer. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij niet kon zien of er iemand in de woonkamer aanwezig was, omdat de gordijnen gesloten waren. Verdachte heeft zich er evenmin van vergewist of er iemand in de slaapkamer was. Verdachte heeft verklaard ervan uit te zijn gegaan dat betrokkenen zich in de woning bevonden, maar wist dus niet waar de betrokkenen zich bevonden op het moment dat zij de kogels afvuurde.
De rechtbank is van oordeel dat het niet van belang is of de betrokkenen zich daadwerkelijk in de woonkamer en/of de slaapkamer bevonden, maar dat verdachte er rekening mee moest houden dat, op het moment dat zij schoot op de woonkamer en op de slaapkamer, de betrokkenen in één van deze woonvertrekken aanwezig konden zijn. Wanneer de betrokkenen zich in de woonkamer hadden bevonden hadden zij beiden geraakt kunnen worden door de kogel. De betrokkenen hadden ook geraakt kunnen worden door de tweede kogel, wanneer zij zich in de nabijheid van het raam van de slaapkamer hadden bevonden. Daarmee staat de aanmerkelijke kans vast dat de betrokkenen zwaar lichamelijk letsel konden bekomen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de schoten konden leiden tot dodelijk letsel, omdat verdachte met een licht wapen op ramen heeft geschoten. Hierbij speelt een rol dat de kogel die op het raam van de woonkamer is afgevuurd kennelijk zo'n geringe kracht had, dat hij niet door het gordijn is gegaan, maar op minder dan een meter afstand van het raam op de grond is gevallen. De kogel die op het slaapkamerraam is afgevuurd, is zelfs op het glas afgeketst.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans als volgt. Verdachte heeft op twee ramen in de woning van aangeefster [aangeefster] geschoten op het moment dat zij in de veronderstelling was dat betrokkenen zich in de woning bevonden. Verdachte had immers aangeefster op de achtergrond gehoord toen zij met [naam] aan het bellen was, ze had gezien dat [naam] niet in zijn caravan was en verdachte had de jas van [naam] aan de kapstok zien hangen in de woning van aangeefster. Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte twee maal met gestrekte armen naar voren heeft geschoten. Uit het technische onderzoek, dat heeft plaats gevonden bij de woning, is naar voren gekomen dat de eerste kogel laag door een zijraam van de erker is gegaan en de tweede kogel is vrij hoog tegen het slaapkamerraam gekomen.
Verdachte heeft eveneens ter terechtzitting verklaard dat zij een onervaren schutter is.
De rechtbank is van oordeel dat een onervaren schutter die met een licht kaliber vuurwapen kogels afvuurt in het besef dat zich iemand in het schotsveld kan bevinden, bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat die persoon zeer zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
De rechtbank acht aldus bij verdachte de opzet aanwezig om [naam] en/of [aangeefster] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. meer subsidiair, 2. en 3. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. meer subsidiair
zij op 22 april 2007 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan één of meer personen genaamd [naam] en/of [aangeefster], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een pistool kogels heeft afgevuurd op een raam van de woonkamer en een raam van de slaapkamer van een aldaar aan de Pioenstraat gelegen woning waarin die [naam] en [aangeefster] zich bevonden terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 22 april 2007 te Leeuwarden, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk MOB kaliber 6.35, en munitie van categorie III, te weten drie scherpe patronen, voorhanden heeft gehad;
3.
zij op 22 april 2007 te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een toegangsdeur van een woning gelegen aldaar aan de Pioenstraat, toebehorende aan [aangeefster], heeft vernield.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. meer subsidiair : Poging tot zware mishandeling.
2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel, verboden wapenbezit en vernieling van een ruit van een deur. Verdachte heeft in de vroege ochtend twee maal op de ramen van een huis geschoten waar op dat moment de bewoonster en de ex-partner van verdachte aanwezig waren. De beschieting vond plaats op de openbare weg en meerdere personen, waaronder een jongetje van acht jaar, hebben getuige moeten zijn van het schieten.
Met de poging toebrengen zwaar lichamelijk letstel heeft verdachte de lichamelijke integriteit van beide betrokkenen aangetast. Bovendien heeft zij onrust doen ontstaan, door op een moment waarop al veel mensen wakker waren, op de openbare weg te schieten.
Een feit als het onderhavige rechtvaardigt oplegging van een forse gevangenisstraf. De officier van justitie heeft, voor poging tot moord, gevorderd dat verdachte 30 maanden gevangenisstraf zal worden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Nu de rechtbank op een essentieel lager delict uitkomt en de achtergrond van dit gebeuren in de persoonlijke sfeer ligt, zal de rechtbank volstaan met oplegging van 12 maanden gevangenisstraf waarvan 4 maanden voorwaardelijk. Hierbij is uitdrukkelijk rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder in contact is geweest met justitie.
Uit het reclasseringsrapport dat over verdachte is opgemaakt, blijkt dat er een laag recidive- en gevaarsrisico is en dat de reclassering geen noodzaak ziet voor reclasseringstoezicht.
Verdachte heeft de zorg voor haar minderjarige zoon.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en 1. subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. meer subsidiair, 2. en 3. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vier maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegde dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Bracht, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. E. Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 december 2007.