ECLI:NL:RBLEE:2007:BB8474

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/2380
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor antennemast en gezondheidsrisico's van UMTS-antennes

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 13 november 2007 uitspraak gedaan over een geschil tussen Vodafone Libertel NV en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim. De zaak betreft de verlening van een bouwvergunning voor het plaatsen van een antennemast ten behoeve van mobiele communicatie. Eiseres, Vodafone Libertel NV, had een aanvraag ingediend voor een lichte bouwvergunning, maar het college had aan de vergunning de voorwaarde verbonden dat er geen UMTS-antennes op de mast geplaatst mochten worden. Eiseres was het niet eens met deze voorwaarde en heeft beroep aangetekend.

De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de voorwaarde die aan de vergunning was verbonden, niet gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente Boarnsterhim niet de bevoegdheid had om deze voorwaarde te stellen, aangezien het plaatsen van UMTS-antennes onder bepaalde voorwaarden vergunningsvrij is volgens het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor schadelijke gezondheidseffecten van UMTS-antennes, en dat de gemeente niet op basis van gezondheidsredenen een verbod kon opleggen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de gemeente het betaalde griffierecht van € 276,00 aan eiseres moest vergoeden. Tevens werd de gemeente Boarnsterhim veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van bouwvergunningen en de noodzaak om gezondheidsrisico's goed te onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05/2380
uitspraak van 13 november 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
Vodafone Libertel NV,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
gemachtigde: mr. N.T. Bos, werkzaam in dienst van eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Boarnsterhim,
verweerder,
gemachtigden: H. Hemmink en N. de Visser-de Vries, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 25 november 2005 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), hierna: het bestreden besluit.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 11 mei 2007. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigden. Tevens zijn verschenen [A] en zijn echtgenote [B], bijgestaan door hun gemachtigde drs. A. Flierman, alsmede E.A. Noteboom, gediplomeerd bouwbioloog. [C], is verschenen bij zijn gemachtigde drs. A. Flierman (hierna: Flierman).
Zoals ter zitting besproken heeft Flierman ter onderbouwing van de verklaring van E.A. Noteboom (hierna: Noteboom) fotomateriaal in het geding gebracht, welke op 25 mei 2007 door de rechtbank is ontvangen en aan partijen is toegezonden. Partijen hebben aangegeven geen aanleiding te zien voor een nadere inhoudelijke reactie.
Motivering
Op 12 februari 2004 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een lichte bouwvergunning voor het plaatsen van een antennemast ten behoeve van mobiele communicatie met apparatuur op het perceel Spikerboor t.o. nr. 22 te Akkrum.
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft verweerder onder voorwaarden vrijstelling van het ter plaatse geldende bestemmingsplan verleend en tevens de gevraagde bouwvergunning verleend.
Tegen dit besluit is door [C] (hierna: [C]), mede namens [A], [D], [E], [F], [G] en [H], bij brief van 21 juni 2004 bezwaar gemaakt. Daarbij is onder meer gesteld dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gezondheidsrisico's van de zendmast en dat teveel wordt vertrouwd op het oordeel van de Gezondheidsraad. Op dit moment zouden zich al ernstige gezondheidsproblemen voordoen bij mens en dier. Gezondheid dient de hoogste prioriteit te hebben en boven financiële en commerciële belangen te worden gesteld.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift, onder overneming van het advies van de Commissie Bezwaarschriften, in zoverre gegrond verklaard dat aan de vrijstelling onder andere de voorwaarde wordt verbonden dat aan de mast geen UMTS-antennes mogen worden geplaatst.
Namens eiseres is in beroep aangevoerd dat zij zich met genoemde voorwaarde niet kan verenigen. Eiseres is van mening dat het plaatsen van UMTS-antennes in een reeds bestaande mast, mits voldaan aan de bepalingen in artikel 3 lid 1 aanhef en onder e van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb), als een vergunningsvrije handeling is aan te merken. Met de voorwaarde geeft verweerder aan dat het niet is toegestaan om op of aan de mast vergunningsvrije bouwwerkzaamheden te verrichten, een bevoegdheid die verweerder niet toekomt. Daarnaast heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat de motivering, die voor het stellen van de voorwaarde is gegeven, is gebaseerd op mogelijke gezondheidseffecten. Dat is niet alleen ongefundeerd, maar ook in strijd met het geldend landelijk beleid, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen welke belanghebbenden op de voet van
artikel 8:26 lid 1 van de Awb als partij aan het geding kunnen deelnemen.
Bij brief van 4 januari 2006 heeft [C], mede namens zes andere ondernemers maar zonder deze bij naam te noemen, verzocht als partij te mogen deelnemen aan het geding. Flierman heeft bij brief van 20 maart 2006 de rechtbank verzocht naast [C] tevens [I], [G], [J], [K], [L], [M], [N], [O], [P], [E] en [R] als partij aan het geding te laten deelnemen. Ter zitting zijn verschenen Flierman, [B] en haar echtgenoot [A].
Van een belanghebbende als bedoeld in artikel 8:26 lid 1 van de Awb kan in deze zaak eerst sprake zijn indien de beweerdelijk belanghebbende ook bezwaar heeft ingesteld. Vast staat dat alleen [C], mede namens [A], [D], [E], [F], [G] en [H], bezwaar heeft gemaakt tegen de op 7 juni 2004 onder vrijstelling aan eiseres verleende bouwvergunning. Dat betekent dat van de eerder genoemde personen slechts [C], [A], [G] en [E] op de voet van artikel 8:26 lid 1 van de Awb als partij aan het geding kunnen deelnemen. De overige eerder genoemde personen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als belanghebbenden op grond van artikel 8:26 lid 1 van de Awb.
Ten aanzien van de vraag of het bestreden besluit in stand kan blijven overweegt de rechtbank allereerst het volgende.
Hangende de procedure heeft verweerder bij brief van 3 augustus 2006 te kennen gegeven dat het genomen besluit op bezwaar van 25 november 2005 moet worden heroverwogen. Uit zeer recente jurisprudentie is volgens verweerder namelijk gebleken dat de voorwaarde, dat geen UMTS-installatie in de betreffende antennemast mag worden geplaatst, niet mag worden opgelegd alleen om gezondheidsredenen. In het betreffende besluit is deze voorwaarde om deze reden opgelegd. Verweerder heeft aangegeven zo spoedig mogelijk een heroverwegingsbesluit na te zenden.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat geen heroverwegingsbesluit is genomen. Na overleg met de raad van verweerders gemeente en nader beraad heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat genoemde brief van 3 augustus 2006 als niet geschreven dient te worden beschouwd. Verweerder blijft bij zijn standpunt, zoals verwoord in het bestreden besluit.
Gelet hierop zal de rechtbank bij de beoordeling van onderhavige zaak voor het standpunt van verweerder uitgaan van de inhoud van het bestreden besluit.
De rechtbank stelt voorop dat eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen, voor zover daaraan de voorwaarde is verbonden dat aan de mast geen UMTS-antennes mogen worden geplaatst. Het voorgaande betekent ingevolge artikel 8:69 van de Awb dat de beoordeling van het bestreden besluit zich zal beperken tot bovengenoemde voorwaarde. De verlening van de bouwvergunning en vrijstelling als zodanig zijn dan ook niet in geding.
Ingevolge artikel 15 lid 3 van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 19 lid 3 van de WRO voor zover hier van belang, mogen aan een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 3 van de WRO slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de bepalingen, waarvan vrijstelling wordt verleend, in het plan zijn opgenomen.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen, Kern Akkrum 2" rust op het betreffende perceel de bestemming "industrieterreinen". Ingevolge artikel 13 van de bestemmingsplanvoorschriften dienen dergelijke gronden te worden gebruikt voor handel en industrie.
De rechtbank begrijpt het beroep van eiseres aldus dat verweerder de onderhavige voorwaarde reeds in redelijkheid niet aan de vrijstelling kon verbinden, nu verweerder daarmee eiseres verbiedt iets te bouwen wat rechtens zonder bouwvergunning gebouwd kan worden.
Dit betoog treft doel. Nu de regelgever voor de bouw van bepaalde bouwwerken geen vergunning vereist (Bblb), zodat de bouwwerken opgericht kunnen worden ongeacht of ze in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, kan het niet zo zijn dat via de aan de orde zijnde vrijstellingsbevoegdheid alsnog ter bescherming van de belangen, die het bestemmingsplan beoogt te beschermen, verboden wordt die bouwwerken op te richten. Dit betekent dat de voorwaarde voor zover deze antennes verbiedt, die voldoen aan artikel 3 lid 1 sub e van de Bblb, in beroep reeds op die grond niet in stand kan blijven.
Nu artikel 3 lid 1 sub e van de Bblb de bouw van bepaalde UMTS-antennes toestaat, zonder dat daarbij voorwaarden uit het oogpunt van gezondheid worden gesteld, kan het naar het oordeel van de rechtbank ook niet zo zijn dat UMTS-antennes, die niet voldoen aan de in artikel 3 lid 1 sub e van de Bblb gestelde eisen, wel enkel op grond van gezondheidsredenen op basis van de in geding zijnde vrijstellingsbevoegdheid worden verboden. Immers indien dergelijke redenen zouden bestaan, dan ligt het in de rede dat de regelgever het Bblb op dit punt zou hebben aangepast. Hoewel de regelgever bekend is met de problematiek rond gezondheid en UMTS-antennes - zo heeft de Gezondheidsraad in opdracht van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens de Minister van Economische Zaken, de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, onderzoek op dit punt verricht -, is dat voor hem geen reden geweest om het Bblb op dit punt te wijzigen. Dit betekent dat het in strijd met het gelijkheidsbeginsel moet worden geacht en bovendien uit het oogpunt van consistent bestuur onbegrijpelijk, indien antennes, die niet voldoen aan de in genoemd artikel gestelde eisen, wél slechts op grond van gezondheidsredenen worden verboden.
Overigens is de rechtbank met eiseres van oordeel dat niet is gebleken van gevolgen voor de gezondheid, die nopen tot het verbieden van UMTS-antennes. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
In de eerste plaats blijkt uit hetgeen belanghebbenden hebben aangevoerd onvoldoende dat sprake is van daadwerkelijk schadelijke gezondheidseffecten door straling van UMTS-antennes. Daarentegen staat vast dat vooralsnog uit beschikbare gegevens en onderzoeken van onder meer de Gezondheidsraad niet is gebleken dat UMTS-straling daadwerkelijk schadelijke gezondheidseffecten heeft en zijn ook overigens geen aanknopingspunten voor een dergelijke conclusie voorhanden. Dergelijke aanknopingspunten zijn evenmin gelegen in hetgeen Noteboom met zijn verklaring ter zitting en het later ingezonden fotomateriaal heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende (medisch) onderbouwd dat gestelde medische klachten zijn veroorzaakt door UMTS- dan wel andere, vergelijkbare straling. Daarbij acht de rechtbank van bijzonder belang dat uit de onderzoeken van onder meer de Gezondheidsraad blijkt dat de opvattingen van Noteboom niet algemeen geaccepteerd dan wel breed gedragen worden. In dit verband acht de rechtbank tevens redengevend dat, naar ook niet is weersproken, de straling van UMTS-antennes ruimschoots onder de aanbevolen internationale blootstellingsnormen blijft en voorts voldoet aan aanbevelingen van de Gezondheidsraad.
Ook de stelling van belanghebbenden dat gezondheidsrisico's door UMTS-straling niet uitgesloten zijn, is onvoldoende gemotiveerd onderbouwd. Dat het TNO-onderzoek, aldus verweerder, erop duidt dat blootstelling aan UMTS-straling wellicht gezondheidseffecten heeft, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende om aan te nemen dat daadwerkelijk effecten optreden, nog daargelaten dat onduidelijk is wat die effecten zouden kunnen zijn.
Evenmin kan de door belanghebbenden gestelde enkele vrees voor gezondheidsrisico's door UMTS-straling grond vormen voor het aan de verleende vrijstelling verbinden van de onderhavige voorwaarde. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2006 (LJN AY4251), waarin is overwogen dat de enkele vrees voor gezondheidsrisico's niet voldoende is voor het weigeren van UMTS-antennes.
Het voorgaande betekent dat verweerder aan de verleende vrijstelling ten onrechte de voorwaarde heeft verbonden dat aan de mast geen UMTS-antennes mogen worden geplaatst. Het beroep is derhalve gegrond. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:74 lid 1 van de Awb, de gemeente Boarnsterhim gelasten het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,00 aan haar terug te betalen.
Met toepassing van artikel 8:75 lid 1 van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; waarde per punt € 322,00; gewicht van de zaak: gemiddeld). De rechtbank wijst de gemeente Boarnsterhim aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Boarnsterhim het betaalde griffierecht van € 276,00 aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,00, aan eiseres te vergoeden door de gemeente Boarnsterhim.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 13 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.