ECLI:NL:RBLEE:2007:BB8231

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/653
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eigen bijdrage in het kader van de Wet op de Rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 19 november 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.G. Doornbos, en verweerder, de Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden. Eiser had beroep aangetekend tegen een besluit van verweerder waarin een eigen bijdrage van € 431,00 werd opgelegd in het kader van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb). Eiser stelde dat verweerder ten onrechte was uitgegaan van het door de Belastingdienst vastgestelde belastbare loon over het jaar 2004, aangezien hij in dat jaar een bijstandsuitkering ontving. Eiser betoogde dat aan personen met een bijstandsuitkering een lagere eigen bijdrage opgelegd diende te worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de eigen bijdrage terecht heeft gebaseerd op de door de Belastingdienst vastgestelde gegevens. Eiser heeft niet aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsregel bestaat die voorschrijft dat aan bijstandsontvangers de laagste eigen bijdrage moet worden opgelegd. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het belastbare loon in het peiljaar, ongeacht de bron van dat inkomen. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open, waarbij zij binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift moeten indienen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/653
uitspraak van 19 november 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen,
en
Raad voor Rechtsbijstand Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde: J. Hamer, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 5 maart 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Rechtsbijstand (Wrb).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 9 november 2007. Namens eiser en verweerder zijn hun gemachtigden verschenen.
Motivering
Bij besluit van 24 oktober 2006 met toevoegingnummer 5BM4699 heeft verweerder de aanvraag van eisers gemachtigde van 2 oktober 2006 tot het verlenen van een toevoeging toegewezen onder oplegging van een eigen bijdrage van € 431,00.
Bij besluit van 9 november 2006 met toevoegingnummer 5BM7958 heeft verweerder de aanvraag van eisers gemachtigde van 24 oktober 2006 tot het verlenen van een toevoeging toegewezen onder oplegging van een eigen bijdrage van € 215,50. Bij de vaststelling van deze eigen bijdrage heeft verweerder toepassing gegeven aan de anticumulatieregeling, neergelegd in artikel 10, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de tegen beide voornoemde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Verweerder heeft de eigen bijdragen gebaseerd op de door de Belastingdienst vastgestelde gegevens betreffende eisers belastbare loon over het jaar 2004. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn en dat het enkele feit dat eiser in het jaar 2004 een bijstandsuitkering ontving geen reden is hem een lagere eigen bijdragen op te leggen.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder in beide zaken had behoren af te zien van het opleggen van een eigen bijdrage. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van het door de Belastingdienst vastgestelde belastbare loon over het jaar 2004, aangezien hij in dat jaar een bijstandsuitkering ontving. Aan personen die een bijstandsuitkering ontvangen dient volgens eiser een eigen bijdrage in de laagste categorie te worden opgelegd en dient in strafzaken in het geheel geen eigen bijdrage te worden opgelegd, zodat aan eiser voor beide toevoegingen geen eigen bijdrage opgelegd behoorde te worden. Daarnaast is aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door - ondanks een aanhoudingsverzoek - de zaak af te doen zonder eiser te horen.
Met betrekking tot de laatstgenoemde beroepsgrond is de rechtbank anders dan eiser van oordeel dat verweerder de brief van eisers gemachtigde van 24 januari 2007 terecht niet heeft aangemerkt als een verzoek tot het uitstellen van de hoorzitting. De gemachtigde deelt in deze brief weliswaar mede dat hij is verhinderd, maar hij verzoekt niet expliciet om uitstel. Gezien de tekst van de brief bestond er voor verweerder ook overigens geen aanleiding de brief als uitstelverzoek aan te merken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder eiser voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Dit leidt tot de conclusie dat deze beroepsgrond geen doel treft.
Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de Wrb wordt rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet verleend aan hen wier inkomen per jaar € 22.000 of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn. Ingevolge artikel 34a, tweede lid, van de Wrb wordt onder inkomen verstaan het belastbaar loon in het peiljaar, indien geen aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Wrb wordt in de Wrb en de daarop berustende bepalingen onder peiljaar verstaan: het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om een toevoeging wordt gedaan.
Ingevolge artikel 35, tweede lid, van de Wrb is de rechtzoekende een eigen bijdrage verschuldigd waarvan de hoogte afhankelijk is van zijn inkomen, wanneer rechtsbijstand verleend wordt op basis van een toevoeging. Ingevolge artikel 35, derde lid, aanhef en onder d, van de Wrb bedraagt de eigen bijdrage, indien uitsluitend het inkomen of vermogen van de rechtzoekende in aanmerking wordt genomen, voor hen wier inkomen meer is dan € 16.800 en ten hoogste € 18.500 bedraagt: € 431.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtsregel bestaat op grond waarvan aan personen die een bijstandsuitkering ontvangen de laagst mogelijke eigen bijdrage wordt opgelegd. Ingevolge de voormelde bepalingen is de hoogte van de eigen bijdrage - in een geval als het onderhavige - afhankelijk van het belastbaar loon in het peiljaar. Daarbij is niet van belang uit welke bron dit loon afkomstig is.
Vaststaat dat de Belastingdienst heeft vastgesteld dat eisers belastbare loon in het peiljaar 2004 € 17.056,00 bedroeg en dat dit loon correspondeert met de door verweerder opgelegde bijdrage van € 431.
In aanmerking genomen de tekst van artikel 34a, tweede lid, van de Wrb, is de rechtbank anders dan eiser van oordeel dat bij de vaststelling van de in artikel 35, tweede en derde lid, van de Wrb bedoelde eigen bijdrage in beginsel kan worden uitgegaan van de door de Belastingdienst vastgestelde gegevens over de hoogte van het belastbaar inkomen. Ondanks het feit dat verweerder hem op die mogelijkheid heeft gewezen, heeft eiser niet met stukken van de Belastingdienst of op andere wijze aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat de door de Belastingdienst vastgestelde gegevens onjuist zijn. De enkele stelling dat eiser in het jaar 2004 een bijstandsuitkering ontving en het overleggen van maandelijkse uitkeringsspecificaties van de gemeente Marum is daartoe onvoldoende. Derhalve bestond er voor verweerder geen aanleiding om van deze gegevens af te wijken en heeft verweerder de beide eigen bijdragen terecht op deze gegevens gebaseerd.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 19 november 2007, in tegenwoordigheid van mr. F.F. van Emst als griffier.
w.g. F.F. van Emst
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24 van de Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.