ECLI:NL:RBLEE:2007:BB6998

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74362 / HA ZA 06-79
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegenstrijdig belang bij vertegenwoordiging van een rechtspersoon in faillissement

In deze zaak, uitgesproken op 31 oktober 2007 door de Rechtbank Leeuwarden, staat de curator van de failliete vennootschap Vamont B.V. tegenover [gedaagde], die als bestuurder van de vennootschap betrokken was bij een schuldovername. De curator vordert betaling van een bedrag van € 187.313,-, dat [gedaagde] aan Vamont verschuldigd was, en stelt dat er sprake was van een tegenstrijdig belang bij de schuldovername. De rechtbank oordeelt dat [gedaagde] als bestuurder van Vamont niet bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen bij deze transactie, omdat hij een persoonlijk belang had bij de schuldovername. Dit leidde tot de conclusie dat de schuldovername niet rechtsgeldig was, waardoor de curator [gedaagde] kan aanspreken voor de betaling van de schuld. De rechtbank wijst de vordering van de curator toe en veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding. In reconventie wordt de vordering van [gedaagde] afgewezen, waarbij de rechtbank oordeelt dat de gelegde beslagen niet onrechtmatig zijn. De uitspraak benadrukt het belang van de regels omtrent tegenstrijdig belang in het ondernemingsrecht, vooral in situaties van faillissement.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 74362 / HA ZA 06-79
Vonnis van 31 oktober 2007
in de zaak van
Mr. RAYMOND JÉAN LEON GUSTENHOVEN,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap Vamont B.V.,
wonende te Sneek,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur: mr. J. Stoker,
tegen
[gedaagde],
wonende te Sexbierum,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur: mr. W. Sleijfer,
advocaat: mr. Ph.N.M. Creijghton te Amsterdam.
Partijen zullen hierna "de curator" en "[gedaagde]" genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie
- de akte uitlating producties zijdens [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
in conventie
2.1. De curator vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 187.313,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede in de kosten van de procedure waaronder begrepen de kosten van de door de curator gelegde beslagen.
2.2. [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de curator, waarbij de curator gelast dient te worden het beslag ten laste van [gedaagde] op te heffen en het in depot gegeven bedrag vrij te geven, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding, een en ander bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
in reconventie
2.3. [gedaagde] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, verklaart voor recht dat de curator door middel van de sinds 27 juli 2005 gelegde beslagen toerekenbaar onrechtmatig handelt tegenover [gedaagde] en aansprakelijk is voor de schade die [gedaagde] heeft geleden en nog zal lijden, en de curator veroordeelt tot betaling van een bedrag aan schadevergoeding tegenover [gedaagde], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
2.4. De curator heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde], met veroordeling van [gedaagde] -uitvoerbaar bij voorraad- in de kosten van het geding.
3. De feiten
In deze procedure hebben de volgende feiten als vaststaand te gelden.
3.1. [gedaagde] heeft bij notariële akte van 28 augustus 1995 de besloten vennootschap Vamont B.V. opgericht. Vamont hield zich bezig met de exploitatie van een bar-dancing-discotheek, alsmede van een café, beide gelegen aan de Nieuwestad 63-65 te Leeuwarden. Tot medio 2004 was de handelsnaam van de discotheek 'VAT 69'; na een ingrijpende verbouwing in augustus en september 2004 werd de discotheek gedreven onder de naam 'Club Noa'. Tot 3 september 2004 werden alle aandelen in Vamont gehouden door [gedaagde], die tevens enig bestuurder van Vamont was. [gedaagde] had op dat moment een schuld van
€ 187.313,- aan Vamont.
3.2. Artikel 3 lid 5 van de statuten van Vamont luidt als volgt:
'De vennootschap mag leningen met het oog op het nemen of verkrijgen van (certificaten) van aandelen in haar kapitaal verstrekken tot ten hoogste het bedrag van haar uitkeerbare reserves.
Een besluit van het bestuur tot het verstrekken van een lening, bedoeld in de vorige zin, behoeft goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders, hierna ook te noemen: de algemene vergadering. De vennootschap houdt een niet uitkeerbare reserve aan tot het uitstaande bedrag van de in dit lid genoemde leningen.'
Artikel 14 lid 4 van de statuten luidt als volgt:
'Ingeval van ontstentenis of belet van een bestuurder zullen de overige bestuurders of zal de overige bestuurder tijdelijk met het bestuur zijn belast, terwijl bij ontstentenis of belet van alle bestuurders de persoon die daartoe jaarlijks door de algemene vergadering van aandeelhouders zal worden aangewezen, tijdelijk met het bestuur zijn belast. Degene(n) die tijdelijk met het bestuur is (zijn) belast, is (zijn) verplicht zo spoedig mogelijk een algemene vergadering van aandeelhouders bijeen te roepen, ten einde definitief in het bestuur te voorzien.'
Artikel 16 van de statuten luidt -voor zover van belang- als volgt:
'1. Het bestuur vertegenwoordigt de vennootschap in en buiten rechte. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging komt toe aan iedere bestuurder afzonderlijk.
2. Bevoegdheid tot vertegenwoordiging die aan het bestuur of een bestuurder toekomt, is onbeperkt en onvoorwaardelijk, voor zover uit de wet niet anders voortvloeit. Een wettelijk toegelaten of voorgeschreven beperking van of voorwaarde voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan slechts door de vennootschap worden ingeroepen.
3. In alle gevallen waarin de vennootschap een tegenstrijdig belang heeft met één of meer van de bestuurders wordt de vennootschap vertegenwoordigd door de persoon bedoeld in artikel 14 lid 4. De algemene vergadering van aandeelhouders is steeds bevoegd één of meer personen daartoe aan te wijzen, waaronder uitdrukkelijk begrepen een bestuurder die een tegenstrijdig belang heeft.'
3.3. Bij notariële akte van 3 september 2004 -gepasseerd ten overstaan van notaris mr. O.G. Jelsma te Harlingen- heeft [gedaagde] als verkoper alle aandelen in Vamont overgedragen aan Braam Leeuwarden Beheer B.V. Braam Leeuwarden Beheer is sindsdien enig aandeelhouder en bestuurder van Vamont. Bestuurder/enig aandeelhouder van Braam Leeuwarden Beheer is de heer [betrokkene]. Laatstgenoemde dreef ten tijde van de aankoop van de aandelen in Vamont nog een andere discotheek in de vorm van een andere dochtervennootschap van Braam Leeuwarden Beheer, geheten 'Darby & Joans' BV.
3.4. De overeengekomen koopprijs van de aandelen bedroeg € 600.000,-. De koopsom is als volgt voldaan:
a. een bedrag van € 100.087,- is contant voldaan en gefinancierd door de Friesland Bank, die een lening van € 237.500,- aan Vamont heeft verstrekt, waarvoor Braam Leeuwarden Beheer zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld;
b. een bedrag van € 312.600,- (€ 237.600,- + € 75.000,-) is omgezet in een overeenkomst van geldlening, welke geldlening door [gedaagde] aan Braam Leeuwarden Beheer is verstrekt;
c. een bedrag van € 187.313,- is voldaan door overname van de schuld van [gedaagde] aan Vamont door Braam Leeuwarden Beheer.
Tot zekerheid van de terugbetaling van de door [gedaagde] verstrekte geldlening van € 312.600,- zijn de aan Braam Leeuwarden Beheer verkochte aandelen van Vamont aan [gedaagde] verpand.
3.5. Darby & Joans B.V. is bij vonnis van 28 april 2005 in staat van faillissement verklaard. Hierna is Vamont bij vonnis van 1 juli 2005 eveneens in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Gustenhoven voornoemd tot curator. De rechter-commissaris in het faillissement heeft de curator toestemming gegeven om de onderhavige procedure te voeren.
3.6. De curator heeft na verkregen verlof van de voorzieningenrechter conservatoir (derden)beslag gelegd op het woonhuis en een viertal privé-bankrekeningen van [gedaagde] ten belope van een bedrag van € 220.000,-. De woning van [gedaagde] is inmiddels verkocht en het beslag rust thans op het aandeel van [gedaagde] in de overwaarde die met de verkoop is gerealiseerd. Dit aandeel bedraagt € 83.000,-, welk bedrag in depot is gegeven bij De Jong & Heeres Notarissen te Franeker.
3.7. [gedaagde] heeft notaris Jelsma, die bij de overdracht van de aandelen van Vamont betrokken was, aansprakelijk gesteld. De notaris heeft zich vervolgens gewend tot zijn beroepaansprakelijkheidsverzekeraar.
4. Het geschil en de beoordeling ervan
in conventie
4.1. Het gaat in deze zaak -kort gezegd- om de vraag of [gedaagde] ten opzichte van de boedel aansprakelijk is voor de schade die de boedel lijdt, doordat een gedeelte van de vordering die Vamont op [gedaagde] had -na overdracht van de aandelen van [gedaagde] naar Braam Leeuwarden Beheer en de hiermee gepaard gaande schuldovername door Braam Leeuwarden Beheer- niet meer verhaalbaar blijkt.
4.2. De vordering van de curator jegens [gedaagde] is gebaseerd op een viertal rechtsgronden, die hierna -voor zover nodig- aan de orde zullen komen:
a. de tegenstrijdig belang regeling van artikel 2:256 BW
b. de faillissementspauliana van artikel 42 Fw
c. artikel 2:207c BW
d. artikel 2:9 BW
Tegenstrijdig belang
Het standpunt van de curator
4.3. De curator stelt dat [gedaagde] op het moment dat hij als aandeelhouder zijn schuld aan Vamont overdroeg aan Braam Leeuwarden Beheer en hij als bestuurder van Vamont daarmee instemde, hij, [gedaagde], een tegenstrijdig belang met Vamont had in de zin van artikel 2:256 BW. [gedaagde] handelde in het kader van de schuldovername namelijk (i) namens zichzelf en (ii) als zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd bestuurder van Vamont. Een en ander klemt te meer aangezien [gedaagde] belang had bij afwenteling van zijn schuld op een derde, terwijl Vamont belang had bij handhaving van [gedaagde] als debiteur boven Braam Leeuwarden Beheer. Laatstgenoemde is nimmer in staat geweest om de schuld aan Vamont te voldoen, bij gebreke van enig actief. Dat Vamont insolvabel was, blijkt uit de omstandigheden dat de aandelenoverdracht enkele malen is uitgesteld vanwege het feit dat Braam Leeuwarden Beheer de financiering niet rond kreeg, dat Braam Leeuwarden Beheer de gehele koopsom met vreemd vermogen heeft gefinancierd, en dat Braam Leeuwarden Beheer al snel na de aandelenoverdracht in gebreke bleef met betaling van de afgesproken termijnen. Tevens blijkt dit uit een overgelegd overzicht van de financieringsopbouw van Vamont. De curator wijst er voorts op dat bij de aandelenoverdracht de positie van Vamont als schuldeiser van Braam Leeuwarden Beheer erop achteruitging en de positie van [gedaagde] erop vooruit, nu laatstgenoemde als schuldeiser een preferente positie kreeg door de verstrekking van een pandrecht. [gedaagde] werd als gevolg van een en ander bevrijd van een schuld van bijna € 200.000,- terwijl hij bovendien voormeld pandrecht kreeg van Braam Leeuwarden Beheer in verband met haar schuld aan [gedaagde]. [gedaagde] was in tegenstelling tot Braam Leeuwarden Beheer wel in staat om de schuld aan Vamont af te lossen, gezien het feit dat het door de curator onder ABN AMRO Bank gelegde derdenbeslag doel heeft getroffen voor een bedrag van ruim € 131.000,- en de overwaarde van de onlangs verkochte woning van [gedaagde] ruim € 83.000,- bedroeg. Volgens de curator gaat het bij tegenstrijdig belang niet om het concrete resultaat van de besluitvorming, maar om het afwegingsmoment dat daaraan vooraf gaat. Deze afweging dient in onafhankelijkheid te worden gemaakt, zonder dat er sprake is van een 'dubbele pet'. Het feit dat bestuurder en vennootschap bij de schuldovername betrokken waren en de bestuurder zowel in die hoedanigheid alsmede als privé-persoon handelde, maakt dat de aanwezigheid van een tegenstrijdig belang bij het verrichten van de schuldovername een gegeven is.
4.4. Nu er sprake is van een tegenstrijdig belang, had Vamont op grond van de artikel 16 lid 3 jo. artikel 14 lid 4 van de statuten vertegenwoordigd dienen te worden door de persoon die daartoe jaarlijks door de algemene vergadering van aandeelhouders zou worden aangewezen of een persoon die daartoe in het concrete geval door de algemene vergadering wordt aangewezen. Nu een dergelijke aanwijzing niet heeft plaatsgevonden, is de conclusie dat Vamont in het kader van de schuldovername niet rechtsgeldig is vertegenwoordigd, zodat de schuld van [gedaagde] aan Vamont niet op Braam Leeuwarden Beheer is overgegaan. Vamont heeft dan ook nog steeds een vordering op [gedaagde] van € 187.313,-.
Het standpunt van [gedaagde]
4.5. [gedaagde] betwist dat er bij de schuldovername sprake was van een tegenstrijdig belang. Met de aandelentransactie en de schuldovername ging Vamont er niet op voor- of achteruit. Dezelfde vordering bleef in haar vermogen, alleen met een andere debiteur. Voorts waren er ten tijde van de aandelentransactie -in augustus/september 2004- geen tekenen dat de nieuwe debiteur (Braam Leeuwarden Beheer) minder solvabel zou zijn dan de oude ([gedaagde]). Dat achteraf de zaken anders zijn gelopen, konden [gedaagde] en Braam Leeuwarden Beheer op het moment van de aandelentransactie niet vermoeden. De oorzaak van het faillissement van Darby & Joans en Vamont is gelegen in de komst van de nieuwe discotheek 'Rumours', waardoor de beide vennootschappen veel omzet misliepen, en niet in een slechte solvabiliteitspositie van Braam Leeuwarden Beheer. [gedaagde] had ook een persoonlijk belang bij de solvabiliteit van Braam Leeuwarden Beheer, gezien de door hem aan deze vennootschap verstrekte lening. Dat Braam Leeuwarden Beheer niet armlastig was, wordt bevestigd door de leningen die zij voor de aankoop van de aandelen van Vamont verkreeg van Friesland Bank en Heineken. [gedaagde] wijst er verder op dat in de tot nog toe in de rechtspraak gepubliceerde gevallen van tegenstrijdig belang de rode draad is dat de vennootschap partij wordt gemaakt bij een rechtshandeling waarbij een extra verplichting wordt aangegaan. terwijl de betrokken bestuurder een (in)direct persoonlijk belang bij deze verplichting heeft. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval echter niet voor.
4.6. Nu er geen sprake is van een tegenstrijdig belang, was [gedaagde] als bestuurder van Vamont ex artikel 2:240 BW bevoegd om de vennootschap te vertegenwoordigen bij de schuldoverneming. De vordering van Vamont op [gedaagde] is derhalve op rechtsgeldige wijze op Braam Leeuwarden Beheer overgegaan. Mocht evenwel worden geoordeeld dat er sprake is van een tegenstrijdig belang, dan stelt [gedaagde] dat hij desondanks bevoegd was om de vennootschap te vertegenwoordigen. Krachtens artikel 16 lid 3 jo. 14 lid 4 van de statuten dient de vennootschap indien zij een tegenstrijdig belang heeft met een bestuurder te worden vertegenwoordigd door een daartoe door de vergadering van aandeelhouders aangewezen persoon. Hier doet zich het geval voor dat er sprake is van een eenpersoonsvennootschap, waarbij de vergadering van aandeelhouders slechts uit een persoon bestaat, die tevens enig bestuurder is. Algemeen aanvaard is dat de vergadering van aandeelhouders de enige bestuurder, die een tegenstrijdig belang heeft, als bijzondere vertegenwoordiger kan aanwijzen. In het onderhavige geval heeft een uitdrukkelijke benoeming van [gedaagde] als zodanig niet plaatsgevonden. Uit de omstandigheden van het geval moet echter worden afgeleid dat hij (impliciet) door de ava gemachtigd is om de vennootschap bij de schuldoverneming te vertegenwoordigen.
De beoordeling
4.7. Bij de beoordeling van het door de curator gestelde tegenstrijdig belang zullen ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 2007 (NJ 2007, 420) alsmede de arresten van het Hof Leeuwarden van 6 oktober 2004 (JOR 2004, 323) en van de Hoge Raad van 14 juli 2006 (JOR 2006, 179) de navolgende uitgangspunten worden gehanteerd:
(i) De strekking van artikel 2:256 BW is te voorkomen dat de bestuurder bij zijn handelen zich (met name) laat leiden door zijn persoonlijk belang in plaats van (uitsluitend) het belang van de vennootschap dat hij heeft te dienen (HR 9 juli 2004, NJ 2004,519).
(ii) Deze bepaling strekt in de eerste plaats tot bescherming van het belang van de vennootschap door de bestuurder de bevoegdheid te ontzeggen de vennootschap te vertegenwoordigen als hij door de aanwezigheid van een persoonlijk belang of door zijn betrokkenheid bij een ander met dat van de rechtspersoon niet parallel lopend belang niet in staat moet worden geacht het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming te bewaken op een wijze die van een integer en onbevooroordeeld bestuurder mag worden verwacht. Voor de toepassing van artikel 2:256 BW is niet vereist dat zeker is dat de betreffende rechtshandeling tot benadeling van de vennootschap zal leiden, doch is voldoende dat de bestuurder te maken heeft met zodanig onverenigbare belangen dat in redelijkheid kan worden betwijfeld of hij zich bij zijn handelen uitsluitend heeft laten leiden door het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming. De vraag of een tegenstrijdig belang bestaat, kan slechts worden beantwoord met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.
(iii) Bij het ontbreken van een inhoudelijk afwijkende regeling in de statuten zal een beroep op artikel 2:256 BW ter aantasting van een namens de vennootschap verrichte rechtshandeling slechts kunnen slagen als een persoonlijk belang van de bestuurder in de hiervoor bedoelde zin tegenstrijdig was met het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming op grond van daartoe naar voren gebrachte, voldoende geadstrueerde, omstandigheden die zodanig van invloed kunnen zijn geweest op de besluitvorming van de betrokken bestuurder dat hij zich op grond van deze bepaling niet in staat had mogen achten het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen en zich van de desbetreffende rechtshandeling had moeten onthouden. Mede in aanmerking genomen de ingrijpende gevolgen die aan een geslaagd beroep op artikel 2:256 BW zijn verbonden, is niet aanvaardbaar dat wordt volstaan met de enkele mogelijkheid van een tegenstrijdig belang, zonder dat dit beroep wordt geconcretiseerd zoals hiervoor is omschreven. Het is niet in het belang van het handelsverkeer en het strookt niet met de strekking van artikel 2:256 BW dat achteraf met een beroep op deze bepaling een rechtshandeling van de vennootschap zou kunnen worden vernietigd zonder dat is aangetoond dat de daaraan ten grondslag liggende besluitvorming van de betrokken bestuurder ondeugdelijk was wegens een ontoelaatbare samenloop van tegenstrijdige belangen.
(iv) De aan artikel 2:256 BW ten grondslag liggende beschermingsgedachte brengt met zich dat bij het bestaan van een tegenstrijdig belang een uitdrukkelijk besluit van de ava nodig is om een bijzondere vertegenwoordiger aan te wijzen, terwijl een impliciet besluit daartoe onvoldoende is. Deze eis geldt ook in het geval dat er sprake is van een vennootschap met slechts één aandeelhouder die tevens enig bestuurder van de vennootschap is.
4.8. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat er bij het besluit dat [gedaagde] als bestuurder van Vamont heeft genomen inzake de overname van zijn privé-schuld aan Vamont door een derde -Braam Leeuwarden Beheer- sprake was van een tegenstrijdig belang. [gedaagde] had bij deze transactie namelijk een persoonlijk belang, zijnde dat hij daarmee zijn schuld aan Vamont van € 187.313,- niet meer hoefde terug te betalen.
Het belang van [gedaagde] is met de schuldovername gediend, nu hij niet langer een schuld aan Vamont had, maar het belang van Vamont is hierbij in ernstige mate tekort gedaan doordat zij in vergelijking met de door de curator geschetste financiële positie van [gedaagde] met een minder solvabele schuldenaar werd opgezadeld, in de persoon van Braam Leeuwarden Beheer. [gedaagde] had zich deze benadeling van Vamont naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs dienen te realiseren bij het namens Vamont verlenen van toestemming voor de schuldovername, nu Braam Leeuwarden Beheer de prijs voor de overname van de aandelen in Vamont geheel met vreemd vermogen heeft gefinancierd. Meer dan de helft van de koopsom is immers voldaan door een lening van [gedaagde] aan Braam Leeuwarden Beheer. Bovendien heeft de curator onweersproken gesteld dat de overdracht van de aandelen in Vamont enkele malen is uitgesteld vanwege het feit dat Braam Leeuwarden Beheer de financiering voor deze transactie niet rond kreeg, en heeft [gedaagde] in persoon een pandrecht verkregen op de aan Braam Leeuwarden Beheer overgedragen aandelen van Vamont.
4.9. Gezien het vorenstaande had [gedaagde] zich naar het oordeel van de rechtbank niet in staat mogen achten het belang van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen en had hij zich als bestuurder van Vamont van het geven van toestemming voor de overname van zijn privé-schuld aan Vamont door Braam Leeuwarden dienen te onthouden.
4.10. Nu er sprake is van een tegenstrijdig belang bij de toestemming voor de schuldovername, had Vamont op grond van artikel 16 lid 3 jo. 14 lid 4 van de statuten bij deze rechtshandeling vertegenwoordigd dienen te worden door een persoon die daartoe jaarlijks door de ava was aangewezen dan wel door een persoon die daartoe in het concrete geval door de ava was aangewezen. Een dergelijke aanwijzing dient, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder overweging 4.7. sub (iv) is overwogen, krachtens een uitdrukkelijk besluit van de ava te geschieden. Dit geldt ook in het geval van een eenpersoonsvennootschap, waarbij de ava slechts uit één persoon bestaat en die persoon tevens bestuurder is van de vennootschap. Onvoldoende is dus, zoals [gedaagde] heeft betoogd, dat bij gebreke van een uitdrukkelijke benoeming, uit de omstandigheden van het geval moet worden afgeleid dat hij bevoegd was om Vamont te vertegenwoordigen bij de onderhavige rechtshandeling. Waar vast staat dat een uitdrukkelijke benoeming als hiervoor bedoeld niet heeft plaatsgevonden, komt de rechtbank tot de conclusie dat Vamont in het kader van de schuldovername niet op rechtsgeldige wijze vertegenwoordigd is, zodat de schuldoverneming van [gedaagde] op Braam Leeuwarden Beheer geen werking jegens Vamont heeft. De curator kan [gedaagde] derhalve aanspreken tot betaling van deze schuld. De daartoe strekkende vordering van de curator zal dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de niet betwiste vordering terzake van wettelijke rente. Voorts kan het jegens de curator gevorderde gebod om de beslagen ten laste van [gedaagde] op te heffen en het in depot gegeven bedrag vrij te geven niet worden ingewilligd.
Voor het overige
4.11. Aangezien de vordering van de curator reeds op haar primaire grondslag toewijsbaar is, behoeven de andere grondslagen van de vordering geen bespreking meer.
4.12. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld, waaronder begrepen zijn de beslagkosten. Deze kosten worden vastgesteld als volgt:
- salaris procureur: € 4.236,- (3 x € 1.412,- voor eis, repliek, beslagen)
- vast recht € 4.120,-
- dagvaardingskosten € 71,32
- beslagkosten € 827,29
------------
€ 9.254,61
in reconventie
Het standpunt van [gedaagde]
4.13. [gedaagde] stelt dat geen van de door de curator aan zijn vordering ten grondslag gelegde rechtsgronden kan slagen, zodat de grondslag aan de ter verzekering van de vordering gelegde beslagen is komen te ontvallen. Hiermee staat vast dat de curator toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagde]; de curator is voor dit onrechtmatig handelen aansprakelijk jegens [gedaagde]. [gedaagde] heeft ernstige schade geleden ten gevolge van de gelegde beslagen. Hierdoor heeft hij namelijk al geruime tijd geen toegang meer tot de financiële middelen die hij als gevolg van de aandelenoverdracht heeft gerealiseerd. De curator heeft geweigerd om -ondanks de ernstige gevolgen van de beslagen en een bereidverklaring van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de bij de schuldovername betrokken notaris om garant te staan voor betaling van het bedrag waarop de vordering in rechte wordt vastgesteld- de beslagen op te heffen c.q. het in depot gegeven bedrag vrij te geven. De gelegde beslagen zijn dan ook als vexatoir aan te merken.
Gezien het vorenstaande vordert [gedaagde] dat de rechtbank voor recht verklaart dat de curator toerekenbaar onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem, alsmede dat de curator wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die [gedaagde] als gevolg van de beslagen heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Het standpunt van de curator
4.14. De curator voert allereerst aan dat de beslagen niet onrechtmatig zijn, nu hij een vordering heeft op [gedaagde]. De curator stelt verder ten aanzien van het gestelde vexatoire karakter van de beslagen dat hij aan de beroepaansprakelijkheidsverzekeraar van notaris Jelsma heeft aangegeven mee te willen werken aan opheffing van de gelegde beslagen voor zover de vervangende zekerheid ook wordt geboden voor zover de vorderingen van de curator worden toegewezen op enige andere rechtsgrond dan artikel 2:256 BW. Dit is echter geweigerd door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. De curator ziet om die reden niet in waarom hij in dat kader onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens [gedaagde]. [gedaagde] heeft zelf geweigerd om vervangende zekerheid aan te bieden. De curator stelt voorts dat hij heeft meegewerkt aan de opheffing van het beslag op de woning van [gedaagde] en, nu [gedaagde] op huwelijkse voorwaarden is gehuwd, eraan meegewerkt heeft dat de helft van de overwaarde van de woning aan de echtgenote van [gedaagde] is uitgekeerd.
De beoordeling van het geschil
4.15. De rechtbank stelt voorop dat de stelling van [gedaagde] dat de gelegde beslagen onrechtmatig zijn wegens het niet aanwezig zijn van een grondslag voor de vordering dient te worden verworpen. Uit hetgeen hiervoor in conventie is overwogen, volgt dat de curator een toewijsbare vordering op [gedaagde] heeft van € 187.313,-. De ter verzekering van verhaal van deze vordering gelegde beslagen zijn op zichzelf dan ook niet onrechtmatig. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de gelegde beslagen niet als vexatoir kunnen worden beschouwd. Tussen de curator en de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van notaris Jelsma is weliswaar gesproken over opheffing van deze beslagen tegen zekerheidstelling door de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar, maar de curator heeft onweersproken gesteld dat deze slechts zekerheid wilde bieden voor zover de vordering van de curator was gebaseerd op de primair aangevoerde rechtsgrond 'tegenstrijdig belang' en niet op de overige door de curator aangevoerde rechtsgronden. Onder deze omstandigheden kon de curator naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs de aangeboden vervangende zekerheid weigeren.
4.16. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht, alsmede de gevorderde schadevergoeding afwijzen.
4.17. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. Deze kosten worden vastgesteld op € 452,- aan salaris procureur.
5. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van een bedrag van € 187.313,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2006, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de curator vastgesteld op € 9.254,61;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van de curator vastgesteld op € 452,-;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.?