ECLI:NL:RBLEE:2007:BB6990

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
31 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
76139 / HA ZA 06-374
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens waardevermindering van onroerende zaken door zoutwinning

In deze zaak vorderen eisers schadevergoeding van de besloten vennootschap Frisia Zout B.V. wegens waardevermindering van onroerende zaken als gevolg van zoutwinning in het concessiegebied Barradeel I nabij Harlingen. De eisers, die eigenaren zijn van grond in dit gebied, baseren hun vordering op een rapport van agrarische makelaar AVM Agri Vastgoed, waarin wordt gesteld dat de onroerende zaken in waarde zullen dalen door de zoutwinning. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat er daadwerkelijk schade is geleden door de zoutwinning. De rapporten die door de eisers zijn overgelegd, bevatten geen concrete en controleerbare gegevens die de gestelde waardevermindering onderbouwen. Frisia heeft daarentegen een rapport overgelegd waaruit blijkt dat de grondprijzen in het gebied zijn gestegen, wat in tegenspraak is met de stellingen van de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet hebben voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot de schade, waardoor de vordering in zijn geheel is afgewezen. De rechtbank heeft de eisers ook veroordeeld in de proceskosten van Frisia, die zijn vastgesteld op EUR 15.052,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 76139 / HA ZA 06-374
Vonnis van 31 oktober 2007
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te Biddinghuizen,
2. [eiser sub 2],
wonende te Sexbierum,
3. [eiser sub 3],
wonende te Wijnaldum,
4. [eiser sub 4],
wonende te Groningen,
5. [eiseres sub 5],
wonende te Leeuwarden,
6. [eiseres sub 6]
wonende te Leeuwarden,
7. [eiser sub 7],
wonende te Wijnaldum,
8. [eiser sub 8],
wonende te Wijnaldum,
9. [eiser sub 9],
wonende te Sexbierum,
10. [eiser sub 10],
wonende te Franeker,
11. [eiseres sub 11],
wonende te Schoorl,
12. [eiser sub 12],
wonende te Pietersbierum,
13. [eiser sub13],
wonende te Wijnaldum,
14. [eiser sub 14],
wonende te Sexbierum,
15. [eiser sub 15],
wonende te Sexbierum,
16. [eiser 16],
wonende te Sexbierum,
17. [eiser sub 17],
wonende te Pietersbierum,
18. [eiser sub 18],
wonende te Wijnaldum,
19. [eiser sub 19],
wonende te Sexbierum,
20. de kerkelijke rechtspersoon
HERVORMDE GEMEENTE VAN OOSTERBIERUM EN WIJNALDUM,
gevestigd te Oosterbierum,
21. de kerkelijke rechtspersoon
HERVORMDE GEMEENTE SEXBIERUM PIETERSBIERUM,
gevestigd te Sexbierum,
22. [eiser sub 22],
wonende te Wijnaldum,
23. [eiser sub 23]
wonende te Sexbierum,
24. [eiser 24],
wonende te Pietersbierum,
25. [eiser sub 25],
wonende te Sexbierum,
eisers,
procureur mr. P.R. van den Elst,
advocaat mr. K. Jurriëns te Noordwijk,
tegen
de besloten vennootschap
FRISIA ZOUT B.V.,
gevestigd te Harlingen,
gedaagde,
procureur mr. J.B. Dijkema.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. en Frisia genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de akte overlegging productie zijdens [eiser sub 1] c.s.
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Eiseres Triodos Groeifonds N.V. heeft, met instemming van Frisia, haar vordering ingetrokken en die partijen zijn overeengekomen dat elk de eigen proceskosten zal dragen.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Frisia heeft tot in 2005 zout gewonnen in het concessiegebied Barradeel I nabij Harlingen.
2.2. Eisers zijn eigenaren van grond in het gebied Barradeel I.
3. De vordering en het verweer
3.1. [eiser sub 1] c.s. vorderen, na wijziging van eis, dat de rechtbank Frisia bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeelt om aan [eiser sub 9] een schadevergoeding groot € 115.000,– te betalen, om aan [eiser sub 14] een schadevergoeding groot € 113.000,– te betalen, om aan [eiser sub 18] een schadevergoeding groot € 194.000,– te betalen en om aan de overige eisers een schadevergoeding te betalen, ten processe per eiser door nadere taxatie vast te stellen, of op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met betaling door Frisia aan [eiser sub 1] c.s. van de gemaakte respectievelijk nog te maken taxatiekosten. Gevorderd wordt dat alle bedragen worden verhoogd met de wettelijke rente met ingang van 1 februari 2006, althans vanaf de dag van dagvaarding en dat Frisia wordt veroordeeld in de kosten van het geding.
3.2. Frisia voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
4.1. [eiser sub 1] c.s. baseren de vordering op het volgende. In een rapport van agrarische makelaar AVM Agri Vastgoed (hierna: AVM) te Leeuwarden d.d. 13 augustus 2002, waarop nog een nadere toelichting is gegeven bij brief van AVM van 13 maart 2004, voorzien makelaar Visser en vastgoedadviseur Jensma dat de onroerende zaken in Barradeel I circa 10 à 20% in waarde zullen dalen ten gevolge van de zoutwinning. Ook heeft AVM voor drie – door [eiser sub 1] c.s. als representatief aangemerkte – agrarische ondernemingen een concrete waardering opgesteld, waarbij de waardevermindering is getaxeerd op respectievelijk € 115.000,–, € 113.000,– en € 194.000,–. Dit is de grondslag voor de concreet gevorderde schadevergoeding. Waar het representatieve bedrijven zijn, volgt daaruit volgens [eiser sub 1] c.s. dat ook alle andere eisers schade hebben geleden, waarvan de omvang in deze procedure of bij schadestaatprocedure nog moet worden vastgesteld.
4.2. Frisia voert als verweer onder meer aan dat de stellingen van [eiser sub 1] c.s. met betrekking tot het bestaan en de omvang van schade niet deugdelijk zijn onderbouwd. Volgens Frisia tonen [eiser sub 1] c.s. op geen enkele wijze aan de hand van concrete feiten en onderzoeksresultaten aan dat er sprake is van een verslechtering van de grond aan de hand van bijvoorbeeld lagere opbrengst of slechtere verkoopbaarheid en lagere waarde van agrarische gronden in het betreffende gebied die veroorzaakt is door de bodemdaling ten gevolge van de zoutwinningsactiviteiten van Frisia.
4.3. De rechtbank overweegt dat uit het rapport van AVM d.d. 13 augustus 2002, zelfstandig gelezen of in combinatie met de aanvullingen van 13 maart 2004, niet blijkt van aard en omvang van de gestelde schade. Er worden slechts percentages genoemd waarmee de grond in waarde zou zijn gedaald ten gevolge van de zoutwinningsactiviteiten, zonder dat AVM of [eiser sub 1] c.s. een onderbouwing geven van de totstandkoming van deze percentages. De enkele 'kennis van de markt' is daarvoor niet voldoende, nu die niet inzichtelijk en controleerbaar wordt gemaakt.
4.4. Dat klemt te meer nu Frisia een rapport in het geding heeft gebracht van rentmeester NVR ir. W.J. Ebbers RT uit juni 2006, waarin de grondprijsontwikkeling in West Fryslân tussen 1993 en 2006 in kaart is gebracht. Ebbers stelt vast dat het onderzoeksresultaat 'geen ruimte [laat] voor een conclusie dat er sprake zou zijn van waardedaling van agrarische onroerende zaken. Met name de waardeontwikkeling vanaf 2003 is in dit opzicht veelzeggend: stijgende prijzen terwijl toch sprake is van toenemende publiciteit rond het aspect zoutwinning/bodemdaling.' [eiser sub 1] c.s. hebben de inhoud van dit rapport niet betwist, maar zijn van mening dat de grondprijzen zonder de zoutwinning nóg hoger zouden zijn geweest. Deze laatste stelling wordt echter niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat in elk geval op grond van het rapport van Ebbers tussen partijen vaststaat dat de grondprijs in het gebied Barradeel I tussen 2003 en 2006 is gestegen. Naar het oordeel van de rechtbank verdraagt die vaststelling zich niet met de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat er schade optreedt in de vorm van verminderde opbrengst van de grond bij verkoop.
4.5. De rechtbank stelt voorts vast dat in het ongedateerde rapport van AVM met betrekking tot de concrete schade van drie van de eisers, over de aard en omvang van de schade eveneens slechts in algemene en niet onderbouwde termen wordt gesproken:
- door de grotere kwetsbaarheid van wateroverlast is de economische waarde van de bedrijven afgenomen;
- geregeld zal ook de gewasopbrengst minder zijn;
- door de verhoogde kans op bruinrot is zowel de waarde van een aantal bedrijven afgenomen, terwijl hierdoor ook verminderde opbrengsten kunnen optreden;
- in sommige gevallen zullen bedrijven genoodzaakt zijn naar andere, economisch minder goede bestemming of gebruik van hun land te zoeken met minder renderende gewassen.
In het midden blijft, met andere woorden, of de gewasopbrengst inderdaad minder is, of er werkelijk bruinrot optreedt, of en in welke concrete gevallen bedrijven naar andere bestemmingen voor hun land gaan zoeken en wat hiervan dan het gevolg is.
Waar de schade voor drie individuele bedrijven in dit rapport wordt geconcretiseerd, gebeurt dat – naar de rechtbank begrijpt – slechts door aan een verzakkingsniveau van een deel van de landerijen een bepaald percentage waardedaling te koppelen, zonder enige toelichting die duidelijk maakt waarom juist dat percentage voor juist dat verzakkingsniveau wordt gehanteerd. Evenmin wordt toegelicht waarom bij één bedrijf een verzakkingsniveau van 5 tot 15 cm leidt tot een geschatte schade van 5% van de vastgestelde waarde voor dat deel van de grond, waar een verzakkingsniveau van 25 tot 35 cm een schadepercentage van 20 oplevert voor een ander deel van de grond van dezelfde eigenaar, terwijl bij een ander bedrijf een zakking van 2 tot 5 cm leidt tot 10% geschatte schade, waar bij datzelfde bedrijf een zakking van 15 tot 20 cm al tot een geschatte schade van 20% leidt.
4.6. De rechtbank concludeert dat een deugdelijke onderbouwing ontbreekt van de stelling dat er ten gevolge van de zoutwinning schade wordt geleden bij één of meer van de eisers. En ook hier geldt dat het AVM-rapport niet inzichtelijk en controleerbaar maakt dat de zoutwinning schade toebrengt en wat daarvan de omvang is ten aanzien van de bij naam genoemde eisers. Over het land van de overige eisers op wier bedrijven dit rapport geen betrekking heeft, zijn slechts algemene en evenmin onderbouwde stellingen geponeerd. Het had wel op de weg gelegen van [eiser sub 1] c.s. om hun stellingen met betrekking tot de schade te onderbouwen, zeker nu het bestaan van deze schade door Frisia gemotiveerd wordt betwist. [eiser sub 1] c.s. hebben, naar het oordeel van de rechtbank, niet voldaan aan hun stelplicht met betrekking tot de schade. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het geven van een bewijsopdracht.
4.7. Onder die omstandigheden komt de rechtbank evenmin toe aan de beoordeling van de gestelde aansprakelijkheid, de al dan niet toepasselijkheid van artikel 6:177 BW op de verhouding tussen [eiser sub 1] c.s. en Frisia en de andere kwesties die partijen verdeeld houden. Nu [eiser sub 1] c.s. de stelling dat er schade wordt geleden onvoldoende heeft onderbouwd, dient de vordering immers in haar geheel en al op die grond te worden afgewezen.
4.8. [eiser sub 1] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Frisia worden vastgesteld op:
- vast recht 4.732,00
- salaris procureur 10.320,00 (4,0 punten × tarief EUR 2.580,00)
Totaal EUR 15.052,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Frisia tot op heden vastgesteld op EUR 15.052,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Tangenberg, mr. H.K. Scholtens en mr. P.F.E. Geerlings en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.?