RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/477
uitspraak van 31 oktober 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van art. 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
[eiser],
wonende te Sneek,
eiser,
gemachtigde: mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Harlingen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sneek,
verweerder,
gemachtigden: A. Mulder en mr. A.C. Schoormans, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 29 januari 2007 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de verlening van een standplaatsvergunning voor een hotdogkraam.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 24 augustus 2007. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden.
Motivering
Eiser is eigenaar van een hotdogkraam waarvoor verweerder sinds een aantal jaren op grond van de Markt- en standplaatsenverordening Sneek 1999 (de Verordening) een standplaatsvergunning heeft verleend voor een locatie aan het Leeuwenburg in Sneek. De vergunning geldt, met uitzondering van de zondag, voor de gehele week van 9.00 uur tot 18.00 uur en voor de donderdagavond van 18.00 uur tot 21.00 uur. Op 2 november 2006 heeft verweerder deze vergunning voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 wederom verleend en daaraan als nieuwe voorwaarde verbonden dat de standplaats iedere dag na afloop van de werkzaamheden dient te worden ontruimd.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar, onder overneming van het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, bij besluit van 29 januari 2007 ongegrond verklaard. Verweerder heeft in zijn besluit gewezen op de openbare orde die in het geding is, nu de kraam van eiser in het (uitgaans-)centrum van Sneek is gelegen. Verweerder is bevreesd voor vandalisme in de avond en de nacht en verlangt van eiser dat hij zijn kraam na sluitingstijd van de standplaats verwijdert.
In beroep heeft eiser - onder meer en samengevat - aangevoerd dat een permanente vergunning is verleend. Dat wil volgens eiser zeggen dat zijn kraam 24 uur per dag mag blijven staan. Het kost hem dagelijks vele uren om zijn kraam op te bouwen, te verplaatsen en weer af te breken, terwijl daarvoor geen goede rechtvaardiging bestaat. Voorts heeft eiser gesteld dat een nabij gelegen oliebollenkraam wél 24 uur per dag mag blijven staan, maar dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen de beide kramen. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat zijn kraam zonder problemen gedurende vele maanden dag en nacht op de standplaats heeft gestaan. Daarbij komt dat op de dagen dat eiser zijn kraam wel heeft verplaatst de standplaats 's-ochtends regelmatig is ingenomen door een geparkeerde auto. Mede gelet hierop heeft eiser een groot belang bij het permanent laten staan van zijn kraam op de hem toegewezen standplaats. Dat belang dient te prevaleren boven het belang dat verweerder stelt te hebben bij het verplaatsen van de kraam na sluitingstijd. In dit verband heeft eiser bovendien aangeboden zijn kraam te verankeren, zodat het vrijwel onmogelijk is dat deze door onbevoegden kan worden verplaatst.
Verweerder heeft ten aanzien van de vergelijking met de oliebollenkraam ter zitting uiteengezet dat de voorzieningen voor water en elektriciteit voor deze kraam ingewikkelder zijn en dat het daarom meer tijd kost om deze kraam op te bouwen en af te breken. Verder staat deze kraam op een parkeerterrein en zou de standplaats bij tussentijdse verwijdering kunnen worden ingenomen door geparkeerde auto's. Voorts is de oliebollenkraam groter en daarmee minder gevoelig voor vandalisme, ook al is ook deze kraam volgens verweerder waarschijnlijk niet verankerd. Verder is een verschil dat deze kraam alleen in de periode van 1 oktober tot 1 februari staat opgesteld.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit heeft gehandeld in strijd met enige wettelijke bepaling of met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van art. 3.1 lid 1 aanhef en onder a van de Verordening - voor zover hier van belang - is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders op of aan de weg met een kraam een standplaats in te nemen teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden.
Blijkens art. 1.5 lid 2 van de Verordening kunnen burgemeester en wethouders voorschriften en beperkingen verbinden aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing, ter bescherming van de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is verleend.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder aan eiser een standplaatsvergunning heeft verleend voor het uitoefenen van de verkoop van hotdogs en aanverwante artikelen gedurende bepaalde uren per week. Verweerder heeft bij besluit van 2 november 2006 aan deze vergunning de voorwaarde verbonden dat de kraam elke dag na sluitingstijd dient te worden verwijderd. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verweerder deze voorwaarde in redelijkheid heeft kunnen stellen.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de kraam dag en nacht moet kunnen blijven staan omdat hij 's ochtends vaak wordt geconfronteerd met geparkeerde auto's op zijn plek is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen stellen dat deze omstandigheid geen reden is om de voorwaarde niet aan de vergunning te verbinden. De betreffende auto's staan kennelijk geparkeerd op een plaats waar dat niet is toegestaan. Het betreft hier dan ook een handhavingkwestie, waarbij eiser het bevoegd gezag kan verzoeken om handhavend op te treden.
Ten aanzien van eisers stelling dat de oliebollenkraam in Sneek een vergelijkbare kraam is en dat er geen objectieve rechtvaardigingsgrond is om toe te staan dat deze kraam wel dag en nacht mag blijven staan is de rechtbank van oordeel dat verweerder er onvoldoende in is geslaagd dit beroep op het gelijkheidsbeginsel te weerleggen. Ter zitting is gebleken dat beide kramen in het (uitgaans-)centrum van Sneek zijn gelegen en dat deze allebei aan een voertuig kunnen worden gekoppeld om als aanhanger te verplaatsen. Verweerder is er naar het oordeel van de rechtbank evenmin in geslaagd op overtuigende wijze aannemelijk te maken dat de oliebollenkraam een zodanige ingewikkelde elektriciteits- en watertoevoer heeft dat dit tot gevolg heeft dat de opbouw en het afbreken van deze kraam een dag werk kost. Voorts heeft eiser genoegzaam uiteengezet dat hij enige uren per dag bezig is met het opbouwen en afbreken van zijn hotdogkraam. Verweerder heeft de rechtbank er dan ook niet van kunnen overtuigen dat met het verplaatsen van de oliebollenkraam veel meer tijd is gemoeid dan met het verplaatsen van de hotdogkraam. De rechtbank vermag verder niet in te zien dat de kraam van eiser gevoeliger zou zijn voor vandalisme dan de oliebollenkraam, gelet op de ligging van beide standplaatsen. Bovendien heeft eiser net als de exploitant van de oliebollenkraam te maken met auto's die op zijn standplaats staan geparkeerd als hij zijn kraam heeft weggehaald, zodat ook in die omstandigheid geen wezenlijk verschil is te vinden. Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder in beide situaties een parkeerverbod instellen en zonodig handhavend optreden. Ten slotte heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis kunnen hechten aan de omstandigheid dat de oliebollenkraam gedurende vier maanden per jaar staat opgesteld, terwijl de kraam van eiser gedurende twaalf maanden per jaar in gebruik is. De rechtbank ziet niet in dat de oliebollenkraam daardoor minder gevoelig zou zijn voor vandalisme.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 Awb op een ondeugdelijke motivering berust. Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
Eiser heeft tevens verzocht om vergoeding van schade met toepassing van art. 8:73 Awb. De rechtbank wijst dit verzoek thans af, omdat eventuele schade pas kan worden vastgesteld nadat opnieuw op het bezwaarschrift van eiser is beslist.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank de gemeente Sneek aanwijzen als de rechtspersoon die het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,00 aan hem dienen terug te betalen. De rechtbank ziet tevens aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht op € 644,00 worden begroot (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,00 en wegingsfactor 1). De rechtbank zal de gemeente Sneek aanwijzen als de rechtspersoon die deze aan eiser dient te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek om toepassing van art. 8:73 Awb af;
- wijst de gemeente Sneek aan als de rechtspersoon die het door eiser betaalde griffierecht ad € 141,00 aan hem dient terug te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,00, onder aanwijzing van de gemeente Sneek als de rechtspersoon die deze aan hem dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.S. van der Kuijl, rechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.