RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 188110 \ CV EXPL 06-684
vonnis van de kantonrechter d.d. 23 oktober 2007
[eiser],
hierna te noemen: [eiser]
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: aanvankelijk mr. M.E. Bosman thans mr. B. Parmentier,
de besloten vennootschap Aegon Financiële Diensten B.V.,
hierna te noemen: Aegon,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigden: mr. B.W.G. van der Velden en mr. H.J. van der Baan.
Procesverloop
Bij (tussen)vonnis van 4 juli 2006, welk vonnis betrekking had op 155 zaken die in één dagvaarding tegen Aegon aanhangig waren gemaakt, heeft de kantonrechter Aegon toegestaan de daar genoemde tussenpersonen in vrijwaring op te roepen.
De hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting van 29 augustus 2006 voor conclusie van antwoord.
Aegon heeft bij antwoord de vordering betwist.
Na repliek en dupliek is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Door [eiser] en Aegon zijn producties in het geding gebracht.
1. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
1.1. [eiser] heeft aanvraagformulieren ingevuld en aan Aegon toegezonden. Hierna heeft [eiser] van Aegon twee overeenkomsten voor het product Koopsom Vliegwiel ontvangen. De overeenkomsten zijn na ondertekening aan Aegon geretourneerd. Hierdoor zijn op of rond 17 juni 1999 twee overeenkomsten tot stand gekomen tussen Aegon en [eiser] ten behoeve van het product Koopsom Vliegwiel met contractnummers 25000086 en 25000091.
Op dezelfde wijze zijn tussen [eiser] en Aegon op of rond 15 maart 2000 nog drie overeenkomsten tot stand gekomen ten behoeve van het product Koopsom Vliegwiel met contractnummer 25001750, 25001751 en 25001752.
De Koopsom Vliegwielovereenkomsten zullen hierna ook gezamenlijk worden aangeduid met de overeenkomst.
1.2. De totaal overeengekomen leasesom bedroeg respectievelijk € 7.855,25,
€ 40.320,81, € 15.630,92, € 16.108,18 en € 16.108,18, welke bedragen als volgt terugbetaald dienden te worden:
- een bedrag van respectievelijk € 2.272,65, € 11.358,86, € 4.522,20, € 4.500,60 en
€ 4.500,60, zijnde de contante waarde van de renteverplichtingen, binnen twee weken na
ondertekening van de overeenkomst;
- een bedrag van f 100,-- uiterlijk op de 15e dag van de 59ste maand van de leaseperiode
voor elke overeenkomst;
- het restant ten bedrage van respectievelijk f 12.202,43, f 63.723,74, f 24.380,40,
f 25.479,74 en f 25.479,74 bij afloop van de overeenkomst.
Dit restant kon c.q. kan worden verrekend met de verkoopopbrengst van de aandelen.
1.3. De overeenkomsten 25000086 en 25000091 zijn door het verstrijken van de looptijd geëindigd. De restschuld bedroeg op dat moment respectievelijk € 2.400,56 en € 12.397,81.
De overeenkomsten 25001750, 25001751 en 25001752 hadden een looptijd van 5 jaar.
[eiser] heeft deze overeenkomsten op 14 maart 2005 met nog eens 5 jaar verlengd. Vanaf de verlenging van de overeenkomsten is [eiser] maandelijks een bedrag van respectievelijk
€ 37,03, € 38,69 en € 38,69 aan rente verschuldigd.
1.4. [eiser] heeft - via Beursklacht BV - bij brief van 5 oktober 2005 onder meer de nietigheid c.q. vernietigbaarheid van de overeenkomsten ingeroepen en Aegon aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.
1.5. Aegon heeft aan [eiser] een bedrag van € 7.620,68 aan dividend uitgekeerd.
2. De standpunten van partijen zullen hierna, voor zover van belang, kort worden weergegeven. Voor de uitvoerige standpunten van partijen verwijst de kantonrechter naar de processtukken.
3. Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil, merkt de kantonrechter het volgende op.
Een algemeen beginsel van het hier geldende procesrecht is dat partijen juridische standpunten innemen die worden gedragen door concrete feiten en omstandigheden. Deze feiten en omstandigheden dienen partijen zelf naar voren te brengen; het is een rechter niet toegestaan zelfstandig feiten te verzamelen naast hetgeen door partijen is aangedragen.
De gedachte hierachter is dat niemand veroordeeld mag worden enkel op basis van loze verwijten. Waar concrete feiten ontbreken, en louter lege stellingen overblijven, kan en mag een rechter in het algemeen niet tot een veroordeling komen.
In de onderhavige zaak, die onderdeel uitmaakt van een groter geheel, heeft de raadsman voor een eigen tactiek gekozen. Hij heeft een veelheid aan juridische standpunten ingenomen die niet altijd door feiten zijn gestaafd en bij weerlegging door Aegon niet nader worden onderbouwd.
Waar een raadsman er voor kiest de onderbouwing achterwege te laten en geen concrete reactie te geven op een gemotiveerd verweer, loopt hij een reëel risico op afwijzing van of niet-ontvankelijkheid in zijn vorderingen.
Strijd met de Wet op het consumentenkrediet (Wck) en andere wetten en regelingen
4.1. Aegon beschikte niet over een vergunning krachtens de Wck, op welke grond de (ver)nietig(baar)heid van de overeenkomsten is bepleit. Daarnaast wordt aangevoerd dat er sprake is van nietigheid van de overeenkomsten, dan wel een tekortkoming of onrechtmatig handelen jegens [eiser] wegens strijd met andere wetten - zoals de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet identificatie bij dienstverlening - en regelingen. Naar aanleiding daarvan wordt het volgende overwogen.
4.2. Indien de overeenkomsten op een van de bovenbedoelde gronden zouden worden vernietigd, ontstaan daaruit voor beide partijen verplichtingen. Enerzijds zal Aegon de reeds geleverde prestaties ongedaan dienen te maken, anderzijds zal in dat geval, op grond van artikel 6: 278 BW, de waardedaling van de geleaste effecten voor rekening van [eiser] kunnen komen. Beide verplichtingen dienen te worden beoordeeld en (zonodig) beperkt (eventueel tot nihil) met toepassing van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid (art. 6:2 BW). Die maatstaven van redelijkheid en billijkheid en de daarbij in aanmerking te nemen feiten en omstandigheden van het individuele geval zijn dezelfde als die welke dienen te gelden zonder toepasselijkheid van de betreffende wet, waardoor het eindresultaat in beide gevallen hetzelfde zal zijn. Voorts dient Aegon in de onderhavige gevallen ook buiten hetgeen is bepaald in de Wck en de andere bedoelde wetten en regelingen reeds aan een zorgplicht te voldoen waaraan hoge eisen worden gesteld. Niet valt in te zien dat er een verschil bestaat tussen laatstbedoelde algemene zorgplicht - waaraan hierna zal worden getoetst - en de zorgplichten die de hiervoor bedoelde wetten en regelingen in het algemeen beogen te waarborgen.
4.3. De slotsom is dat het beroep op de Wck en/of op de bovenbedoelde andere wetten en regelingen in beginsel niet tot een ander oordeel zal leiden omtrent de (door elk van partijen te dragen) gevolgen van het aangaan van de betreffende overeenkomsten, dan zou hebben te gelden zonder een zodanig beroep. Uit het voorgaande volgt dat er voldoende gronden bestaan om de toepasselijkheid van de Wck en de andere hier bedoelde wetten en regelingen in het midden te laten.
4.4. Overigens geldt ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer 25000091dat de kredietlimiet van artikel 3 Wck is overschreden, zodat de Wck voor deze overeenkomst in ieder geval niet van toepassing kan zijn.
5.1. Voor het geval dat de Wck niet van toepassing wordt verklaard, doet [eiser] een beroep op schending van de artikelen 7A: 1576c en 1576e BW door Aegon, met als gevolg dat de overeenkomst vernietigd dient te worden.
5.2. Aegon heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Volgens Aegon is er geen sprake van koop op afbetaling, aangezien er geen sprake is van aflevering van de gekochte zaak noch van betaling in termijnen. Bovendien kan koop op afbetaling slechts betrekking hebben op zaken. Daarnaast stelt Aegon dat een eventuele schending van de genoemde artikelen niet tot vernietigbaarheid van de overeenkomsten leidt.
5.3. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van Aegon met betrekking tot de toepasselijkheid van de vijfde titel A van boek 7A BW niet opgaat.
Onder aflevering dient te worden verstaan verschaffing van de macht over het gekochte. Dit betekent voor aandelenlease-overeenkomsten als de onderhavige verschaffing van het genot daarvan. Dat Aegon zich heeft verbonden aan [eiser] het genot van de aandelen te verschaffen, blijkt uit artikel 2 van de Bijzondere Voorwaarden dat bepaalt dat alle baten en waardeveranderingen van de aandelen aan de cliënt toekomen en dat Aegon de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan de cliënt zal doen toekomen. Niet gebleken is dat Aegon op enigerlei wijze het genot van de aandelen heeft behouden. Het tijdstip van aflevering is, naar moet worden aangenomen, het tijdstip van het sluiten van de overeenkomsten.
[eiser] heeft zich daarnaast verbonden de prijs te betalen in termijnen. Deze betalingen dienen te worden aangemerkt als termijnen van de koopprijs als bedoeld in artikel 7A: 1576 lid 1 BW. Het gaat om de prijs van de lening die [eiser] is aangegaan om de aandelen te kunnen kopen, en daarmee, althans in economisch opzicht, om een onderdeel van de prijs van de aandelen.
De stelling dat koop op afbetaling slechts betrekking kan hebben op zaken, behoeft geen nadere bespreking. De bepalingen waarop door [eiser] een beroep is gedaan - de artikelen 7A: 1576c en 1576e BW - zijn ingevolge het vijfde lid van artikel 7A:1576 BW eveneens van toepassing op vermogensrechten.
5.4. De kantonrechter is echter tevens van oordeel dat eventuele strijdigheid met de artikelen 7A: 1576c en 1576e BW met betrekking tot respectievelijk vervroegde opeisbaarheid en vervroegde afbetaling geen nietigheid of vernietigbaarheid van de gehele overeenkomst oplevert.
6.1. Een persoon die overweegt een overeenkomst aan te gaan, is tegenover de wederpartij gehouden om, binnen redelijke grenzen, maatregelen te nemen teneinde te voorkomen dat hij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken die overeenkomst afsluit. Uit die verplichting volgt dat van een potentiële afnemer mag worden verwacht dat hij deze overeenkomst zorgvuldig leest alvorens ermee in te stemmen en zich naar vermogen inspant om de reikwijdte van zijn daaruit voortvloeiende verplichtingen en risico’s te begrijpen. Als hij nalaat zich op de hier bedoelde wijze te informeren en vervolgens onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken een overeenkomst aangaat, komt die onjuiste voorstelling voor zijn eigen risico. In dat geval kan zij krachtens art. 6:228 lid 2 BW niet tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling leiden.
6.2. Niet is gesteld of gebleken dat de overeenkomst tot stand is gekomen zonder dat [eiser] kennis heeft kunnen nemen van de tekst van de overeenkomst en de bijbehorende bijzondere voorwaarden. Uit de inhoud van die stukken had [eiser] kunnen en moeten afleiden dat er sprake was van een lening met renteverplichtingen voor de financiering ten behoeve van door haar gekochte aandelen en van een verplichting tot het op enig moment voldoen van het aankoopbedrag. De overeenkomst geeft bovendien aan welke rente in rekening wordt gebracht en wat de totale leasesom is. Bij vragen daaromtrent had (ook) van [eiser] enig nader onderzoek mogen worden verwacht. Er dient in zijn algemeenheid van uit te worden gegaan dat ieder die in aandelen belegt zich er van bewust dient te zijn dat koersen van aandelen ook kunnen dalen.
6.3. Het beroep van [eiser] op vernietigbaarheid van de overeenkomsten wegens dwaling faalt en de bijbehorende vordering zal derhalve worden afgewezen.
misbruik van omstandigheden
7.1. [eiser] stelt voorts dat er sprake is van misbruik van omstandigheden. Zij heeft er daarbij op gewezen dat in deze zaak de professionele instelling en een onervaren consument tegenover elkaar staan: [eiser] is door haar onervarenheid bewogen tot het aangaan van de overeenkomsten. Op Aegon rustte de precontractuele zorgplicht om [eiser], gezien diens onkunde, onervarenheid en lichtzinnigheid, te behoeden voor overhaaste stappen. De overeenkomsten zijn veel te lichtvaardig tot stand gekomen en Aegon had [eiser] voor de gevolgen ervan moeten waarschuwen.
7.2. Van misbruik van omstandigheden is sprake wanneer iemand, die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, wordt bewogen tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. Dat er aan de zijde van [eiser] sprake was van bijzondere omstandigheden waarmee Aegon bekend was en waardoor [eiser] tot het aangaan van de overeenkomsten zou zijn bewogen, is naar het oordeel van de kantonrechter niet gebleken. Het enkele feit dat [eiser] onervaren was op het gebied van beleggingen en desondanks toch de overeenkomsten met Aegon is aangegaan, brengt niet met zich mee dat Aegon misbruik van de onervarenheid van [eiser] heeft gemaakt. Bovendien is niet gebleken waarom Aegon [eiser] van het aangaan van de overeenkomsten had moeten weerhouden.
Dit verweer van [eiser] zal dan ook als ongegrond worden gepasseerd.
8.1. Bij de beantwoording van de vraag of en in welke omvang op Aegon een zorgplicht rustte jegens [eiser], stelt de kantonrechter het volgende voorop. Doordat Aegon aan [eiser] het aanbod heeft gedaan om een aandelenlease-overeenkomst te sluiten en [eiser] via het aanmeldingsformulier aan Aegon te kennen heeft gegeven hierop te willen ingaan en daarbij heeft verzocht om toezending van een lease-overeenkomst ter ondertekening, is tussen Aegon en [eiser] een rechtsverhouding ontstaan. Ook als partijen anders dan door "onderhandelingen" betrokken zijn bij het voorbereiden van een tussen hen te sluiten overeenkomst, zijn zij tot elkaar komen te staan in een rechtsverhouding die wordt beheerst door hetgeen uit de wet (in ruime zin) en de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit.
De stelling van Aegon dat de Nadere regeling toezicht effectenverkeer onverbindend is, treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit de zorgplicht waarvan de Hoge Raad in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, heeft beslist “dat de maatschappelijke functie van banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractuele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt.” Derhalve dient tot uitgangspunt te worden genomen dat Aegon - als professionele en op het terrein van aandelenlease bij uitstek deskundig te achten dienstverlener - jegens particuliere, niet professionele, cliënten tot een bijzondere zorgplicht is gehouden, gelet op de grote risico's die aan een aandelenlease-overeenkomst als de onderhavige verbonden kunnen zijn.
8.2. De kantonrechter is van oordeel dat de zorgplicht van Aegon in elk geval twee elementen bevat, te weten een onderzoeks- en een informatieverplichting. In de eerste plaats rustte op Aegon de verplichting om bij [eiser] informatie in te winnen over zijn financiële positie, teneinde te kunnen vaststellen of het aangaan van de aandelenlease-overeenkomst in dit geval financieel verantwoord was of niet. In de tweede plaats was Aegon gehouden voldoende informatie te verstrekken over het product en de daaraan verbonden risico's.
8.3. De enkele (beweerdelijke) omstandigheid dat Aegon onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de financiële positie van [eiser], brengt nog niet mee dat op Aegon een verplichting tot het vergoeden van schade rust. Daarvoor is in ieder geval vereist dat [eiser] voldoende stelt en zonodig bewijst dat causaal verband bestaat tussen de nalatigheid van Aegon om een cliëntenprofiel van [eiser] op te maken en de door hem geleden schade, met andere woorden dat de schade voorkomen zou zijn indien Aegon wel een cliëntenprofiel zou hebben opgemaakt. De kantonrechter constateert echter dat [eiser] heeft nagelaten om, zonodig door overlegging van financiële bescheiden, gemotiveerd te stellen dat haar inkomen en vermogen in 1999 en 2000 zodanig waren dat het naar algemene maatstaven van verstandig financieel handelen onverantwoord was om de overeenkomst aan te gaan, zodat Aegon hem dit had behoren te ontraden.
8.4. Ten aanzien van de omvang van de waarschuwingsplicht speelt onder meer een rol dat als onbetwist vaststaat dat [eiser] geen kennis had van, noch ervaring had met beleggen. Verder is van belang dat de aandelenleaseovereenkomst een complex financieel product is, dat zeker voor een leek op beleggingsterrein, niet eenvoudig is te doorgronden. Ten slotte is van belang dat aan de overeenkomst voor de belegger grote financiële risico's zijn verbonden, omdat belegd wordt in aandelen met geleend geld.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat de bijzondere zorgplicht van Aegon in ieder geval meebracht dat Aegon [eiser] op ondubbelzinnige wijze had moeten waarschuwen voor het specifieke risico verbonden aan beleggen in aandelen met geleend geld, te weten het risico dat na afloop van de overeenkomst een schuld uit hoofde van geldlening aan Aegon resteert indien de aandelen dan minder waard zijn dan het geleende aankoopbedrag. Verder had Aegon zich ervan moeten vergewissen dat [eiser] zich van dit gevaar bewust was.
Aegon heeft dit niet gedaan. In haar informatiemateriaal heeft Aegon nagelaten in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen tegen het specifieke risico dat na afloop van de overeenkomst een schuld uit hoofde van geldlening aan Aegon resteert indien de aandelen dan minder waard zijn dan het geleende aankoopbedrag, èn dat dan de volledige inleg verloren is. Weliswaar zijn in de brochure waarschuwingsteksten opgenomen, maar hiermee wordt slechts gewaarschuwd tegen het algemene risico van beleggen in aandelen, te weten dat de waarde van aandelen kan fluctueren. In de brochure staat voorts weliswaar dat de cliënt na afloop van de overeenkomst onverhoopt met een verliespositie kan worden geconfronteerd, maar deze mededeling wordt vervolgens direct gerelativeerd door de geruststellende opmerking dat de belegger in dat geval de overeenkomst tegen de dan geldende condities kan verlengen en een beter tijdstip voor de verkoop van de aandelen kan afwachten. Ook de vermelding in de overeenkomst zelf dat het restant van de leasesom verrekend kan worden met de verkoopopbrengst van de aandelen, kan gemakkelijk tot het misverstand leiden dat niet hoeft te worden gevreesd dat een schuld aan Aegon zal resteren. Bovendien wordt in het rekenvoorbeeld ook niet duidelijk gemaakt dat bij een beperkte koersstijging een negatieve uitbetaling resteert. In het rekenvoorbeeld wordt uitgegaan van oplopende koersstijgingen en rendementen, terwijl ook overigens in het informatiemateriaal zeer sterk de nadruk wordt gelegd op een verwachting van aanhoudende gunstige rendementen. Van een professionele en bij uitstek deskundig te achten dienstverlener als Aegon had echter verwacht mogen worden dat zij zich ook rekenschap had gegeven van en haar cliënt had geïnformeerd omtrent de niet denkbeeldige kans dat de koersen (ingrijpend) zouden dalen. Bij het voorgaande is van belang dat de zorgplicht een actieve houding van Aegon vereist. Zij dient zich ervan te vergewissen dat de wederpartij zich bewust is van de specifieke risico's.
8.5. Het voorgaande brengt mee dat Aegon jegens [eiser] niet de bijzondere zorg heeft betracht waartoe zij als professionele en op het terrein van aandelenlease als bij uitstek deskundige was gehouden. Nu deze schending van de zorgplicht door Aegon heeft plaatsgevonden in de precontractuele fase, is er sprake van een onrechtmatig handelen, niet van een wanprestatie. Op grond van artikel 6: 162 BW is Aegon in beginsel aansprakelijk voor de schade die [eiser] hierdoor heeft geleden.
9.1. Het voorgaande leidt tot de vraag of er schade is geleden en zo ja, of deze in causaal verband staat tot het onrechtmatig handelen.
Vast staat dat de overeenkomsten 25000086 en 25000091 zijn geëindigd, dat [eiser]
€ 2.272,65 en € 11.358,86 aan rente heeft betaald en dat er nu een restschuld is van
€ 2.400,56 en € 12.397,81.
Voorts staat vast dat de overeenkomsten 25001750, 25001751 en 25001752 nog lopen, dat [eiser] bij aanvang van de overeenkomsten respectievelijk € 4.522,20, € 4.500,60 en
€ 4.500,60 aan rente heeft betaald en dat hij na verlenging van deze overeenkomsten maandelijks een bedrag aan rente diende te voldoen. Aan het eind van de overeenkomsten dient een restant te worden betaald, welk restant kan worden verrekend met de opbrengst van de verkoop van de aandelen.
Het totaal van de betaalde inleg en de (eventueel) verschuldigde restsom na verrekening, is te beschouwen als het nadeel als gevolg van het aangaan van de overeenkomsten.
De vraag of de vereenkomsten ook zouden zijn aangegaan, en het nadeel zou zijn geleden, indien Aegon wèl aan haar zorgplicht had voldaan, kan achteraf niet meer met zekerheid worden beantwoord. Derhalve zal moeten worden vastgesteld wat de kans is dat de onderhavige lease-overeenkomsten ook bij afdoende nakoming van de zorgplicht door Aegon tot stand zouden zijn gekomen. Indien die kans als zeer groot moet worden aangemerkt, zal Aegon niet aansprakelijk gehouden kunnen worden voor het door de cliënt geleden nadeel. Indien die kans als zeer klein moet worden aangemerkt, zal Aegon het door de cliënt geleden nadeel dienen te vergoeden. Ten aanzien van tussen beide uitersten gelegen gevallen is het, mede gelet op de aan de artikelen 6:99, 101 en 248 BW ten grondslag liggende uitgangspunten, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om Aegon onverkort alle nadeel te laten dragen en dient het voor rekening van Aegon komende nadeel te worden verminderd in evenredigheid met de, op een gemotiveerde schatting berustende, mate waarin aan de cliënt toe te rekenen omstandigheden tot diens nadeel hebben bijgedragen. Dit overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in haar arrest van HR 31 maart 2006, RvdW 2006, 328. Een en ander zal tot uitdrukking worden gebracht door toepassing van de hierna bedoelde maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
9.2. Met betrekking tot de aan [eiser] toe te rekenen omstandigheden geldt het volgende. [eiser] heeft positief gereageerd door het insturen van het aanmeldingsformulier. Aegon heeft daarop meerdere overeenkomsten ter tekening aan [eiser] toegestuurd. Die toezending verplichtte [eiser] nog tot niets en in ieder geval had hij nog tijd om de documentatie te bestuderen en om Aegon eventueel om opheldering te vragen in geval van onduidelijkheden. [eiser] heeft vervolgens zelf de overeenkomsten, die hem onder meer verplichtte om bij vooruitbetaling bedragen aan Aegon te voldoen, getekend aan Aegon geretourneerd. Dit terwijl hij geen ervaring had met beleggen. Hetgeen nu wordt gesteld over de financiële draagkracht van [eiser] ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst doet niet af aan de omstandigheid dat [eiser] in ieder geval wel in staat en bereid was om eenmalig bedragen te voldoen. De omstandigheid dat beleggingen risico's met zich meebrengen dient als een algemeen erkend feit te worden beschouwd. Dit feit had ook [eiser] bekend moeten zijn. Voor zover deze wetenschap niet aanwezig was of werd verdrongen door de behoefte om winst te maken, dient dit voor rekening en risico van [eiser] te blijven.
9.3. Alles afwegende komt de kantonrechter tot de volgende verdeling van het totale nadeel.
Het door [eiser] betaalde bedrag ter zake rente bij het aangaan van de overeenkomst dient naar het oordeel van de kantonrechter geheel voor rekening en risico van [eiser] te blijven. Hetzelfde geldt voor de maandelijkse betalingen aan rente die [eiser] na verlenging van de overeenkomst diende te voldoen. [eiser] heeft er immers zelf voor gekozen tot verlenging van de overeenkomst over te gaan. Uit het dossier is niet gebleken wat de beweegredenen hiervoor waren. Bovendien zou [eiser] in een uitzonderlijk voordelige positie kunnen komen wanneer Aegon de kosten voor de verlenging zou moeten dragen. Wat het financiële resultaat is na het verstrijken van de verlengde overeenkomst, is immers onzeker.
Indien en voor zover er bij het beëindigen van de overeenkomst sprake is van een restschuld, dan dient deze volledig voor risico en rekening van Aegon te blijven. Deze restschuld is immers het gevolg van de schending van de zorgplicht.
De restschuld als gevolg van de overeenkomsten 25000086 en 25000091 van in totaal respectievelijk € 2.400,56 en € 12.397,81 dient volledig voor risico en rekening van Aegon te blijven evenals de eventuele restschuld als gevolg van de overeenkomsten 25001750, 25001751 en 25001752, die overigens pas vast komt te staan bij het expireren van de overeenkomsten.
De, overigens niet onderbouwde, stelling van Aegon dat [eiser] het ontvangen dividend dient terug te betalen volgt de kantonrechter niet. Gelet op de aard van de door Aegon geschonden norm en het feit dat [eiser] uit hoofde van de overeenkomst recht had op de dividenduitkeringen zou terugbetaling van het dividend onredelijk zijn.
9.4. [eiser] heeft daarnaast vergoeding gevorderd van de gevolgschade die voortvloeit uit de overeenkomst, alsmede, indien van toepassing, de kosten die voortvloeien uit de financiering van de vooruitbetaling van de inleg vermeerderd met de wettelijke rente. Het bestaan van eventuele gevolgschade is echter volstrekt niet onderbouwd, zodat de vordering tot betaling hiervan, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zal worden afgewezen.
10.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient de primaire vordering met betrekking tot de nietigheid c.q. de vernietigbaarheid van de overeenkomst te worden afgewezen.
10.2. Voor zover [eiser] zich beroept op ontbinding van de overeenkomst, overweegt de kantonrechter dat de zorgverplichtingen betrekking hebben op de precontractuele fase en niet op de nakoming van de overeenkomst, zodat deze stelling van [eiser] als ongegrond zal worden gepasseerd.
10.3. Het door Aegon gedane beroep op verrekening van de ontvangen dividenden in geval van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst behoeft derhalve geen bespreking.
overleggen bescheiden aankoop effecten
11. [eiser] heeft voorts gevorderd Aegon te gelasten om de gegevens omtrent de aan- en verkoopkoersen en data van onderliggende effecten over te leggen, omdat hij op grond van geruchten vreest dat de effecten niet zijn aangekocht. [eiser] heeft die stelling evenwel niet nader met feiten of omstandigheden onderbouwd, zodat de kantonrechter die stelling als onvoldoende gegrond zal passeren. Hetgeen [eiser] heeft aangevoerd met betrekking tot het AFM-rapport heeft betrekking op de procedure tot verbindendverklaring van de Duisenbergregeling en kan in deze derhalve geen rol spelen.
De hierop gebaseerde vorderingen van [eiser] zullen dan ook als ongegrond worden afgewezen.
12. De vordering van [eiser] om Aegon te gebieden om aan de stichting BKR te Tiel te melden dat geen betalingsachterstanden bestaan en/of dat de inschrijving en achterstandscodering ten onrechte is geschied, zal als ongegrond worden afgewezen, nu Aegon onweersproken heeft gesteld dat de overeenkomsten en eventuele achterstanden niet door Aegon bij het BKR zijn aangemeld.
13. Nu beide partijen deels in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden verdeeld zoals hierna te melden.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart voor recht dat Aegon onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
verstaat dat de restschuld van de overeenkomsten met contractnummers 25000086 en 25000091 voor rekening van Aegon dient te blijven, evenals de eventuele restschuld van de overeenkomsten met contractnummer 25001750, 25001751 en 25001752, zijnde het verschil tussen het restant van de overeengekomen leasesom en de waarde van de aandelen bij verkoop ervan bij het einde van de overeenkomsten;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.E. Biesma, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.