ECLI:NL:RBLEE:2007:BB5451

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-2446
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen herzien besluit toevoeging civiel in omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 8 oktober 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Nijenhuis, en de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden, vertegenwoordigd door mr. J. Hamer. De zaak betreft een herzien besluit van de Raad voor Rechtsbijstand op een aanvraag voor een toevoeging civiel, ingediend door [naam client eiseres] op 17 juli 2006. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op 16 augustus 2006, omdat het inkomen van [naam client eiseres] de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschreed. Na bezwaar van [naam client eiseres] heeft de Raad op 26 september 2006 het besluit herzien en alsnog een toevoeging verleend, maar eiseres was van mening dat het bestreden besluit als een beslissing op bezwaar moest worden beschouwd, waardoor zij als derde belanghebbende beroep kon instellen.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 augustus 2007, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, maar [naam client eiseres] niet. De rechtbank overwoog dat het bestreden besluit niet als een beslissing op bezwaar kon worden aangemerkt, maar als een wijziging van het oorspronkelijke besluit. Dit was in lijn met de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die bepalen dat het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering brengt in de bevoegdheid van het bestuursorgaan om het besluit te wijzigen of in te trekken. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was en dat het beroepschrift doorgezonden zou worden aan verweerder ter verdere behandeling als bezwaarschrift. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.S. van der Kuijl, met mr. B.M. van der Doef als griffier. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep open, met inachtneming van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/2446
uitspraak van 8 oktober van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[naam eiseres],
kantoorhoudende te [vestigingsplaats kantoor]
eiseres,
gemachtigde: mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen,
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigde: mr. J. Hamer, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 26 september 2006 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van een herzien besluit op de door [naam client eiseres] op 17 juli 2006 ingediende aanvraag om toevoeging civiel terzake van het voeren van verweer in een procedure tot vaststelling van een omgangsregeling (hierna te noemen: het bestreden besluit).
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op
17 augustus 2007. Eiseres en haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is bij gemachtigde verschenen. [naam client eiseres] is niet verschenen.
Motivering
De rechtbank gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 juli 2006 heeft [naam client eiseres] een aanvraag toevoeging civiel ingediend. Bij besluit van 16 augustus 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, omdat het inkomen van [naam client eiseres] de wettelijk vastgestelde financiële grenzen overschrijdt. Tegen dit besluit heeft [naam client eiseres] op 18 september 2006 een bezwaarschrift ingediend. [naam client eiseres] heeft aangevoerd dat in 2004 de Wet schuldsanering natuurlijke personen op haar van toepassing was. Hierop heeft verweerder bij besluit van 26 september 2006 haar besluit van 16 augustus 2006 herzien en aan [naam client eiseres] alsnog een toevoeging verleend. Bij brief van 26 september 2006 heeft verweerder [naam client eiseres] in kennis gesteld van zijn herziene besluit onder de overweging dat verweerder ervan uitgaat dat het bezwaar van [naam client eiseres] als ingetrokken kan worden beschouwd, nu met het herziene besluit aan haar bezwaren is tegemoetgekomen, tenzij zij binnen veertien dagen na ontvangst van het herziene besluit verweerder meedeelt dat het bezwaar wordt gehandhaafd.
In beroep stelt eiseres zich in de eerste plaats op het standpunt dat het bestreden besluit beschouwd moet worden als een beslissing op bezwaar en dat zij als derde belanghebbende tegen dit besluit beroep kan instellen. In dit verband heeft eiseres opgemerkt dat zij door het bestreden besluit een lagere financiële vergoeding zal ontvangen voor de voor [naam client eiseres] verrichte rechtsbijstandwerkzaamheden en dat zij ten tijde van het bestreden besluit niet (meer) kon kiezen om [naam client eiseres] geen rechtsbijstand te verlenen. Daarnaast kan eiseres zich met het bestreden besluit niet verenigen, omdat -kort samengevat- [naam client eiseres] niet in aanmerking komt voor een toevoeging
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of zij eiseres kan ontvangen in haar beroep. Ingevolge art. 8:1 van de Awb in samenhang gelezen met art. 7:1 van de Awb kan tegen een besluit in de zin van de Awb beroep worden ingesteld bij de administratieve rechter als daar eerst bezwaar tegen is gemaakt, behoudens de hier niet voordoende omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat uit de redactie van het bestreden besluit, hetgeen gelijk is aan het oorspronkelijk primaire besluit van 16 augustus 2006, noch uit de begeleidende brief van 26 september 2006 aan bezwaarmaakster [naam client eiseres] afgeleid kan worden dat het de bedoeling van verweerder is geweest met het bestreden besluit te beslissen op het bezwaar van [naam client eiseres]. Naar het oordeel van de rechtbank moet het bestreden besluit worden opgevat als een besluit tot wijziging van het oorspronkelijke primaire besluit van 16 augustus 2006. Het zou naar het oordeel van de rechtbank ook niet met de strekking van de art. 6:18 en 6:19 van de Awb overeenstemmen om het bestreden besluit als beslissing op bezwaar aan te merken.
Ingevolge art. 6:18 lid 1 van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit immers geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit. Ingevolge art. 6:19 lid 1 van de Awb, wordt, indien het bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt. Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 oktober 2000, LJN nummer AA8132) is het de bedoeling van de wetgever geweest, welke bedoeling in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb tot uitdrukking is gebracht, het bestuursorgaan de vrijheid te laten, ook hangende bezwaar, het primaire besluit te wijzigen of in te trekken. Er mag van worden uitgegaan dat die mogelijkheid ook open staat wanneer de wijziging of intrekking van het primaire besluit, zoals in dit geval, plaatsvindt naar aanleiding van de ingebrachte bezwaren.
Uit het voortgaande volgt dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Met toepassing van art. 6:15 van de Awb zal het beroepschrift doorgezonden worden aan verweerder ter verdere behandeling als bezwaarschrift.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.S van der Kuijl, rechter en door haar in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2007 in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. M.S. van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmid¬del hoger beroep. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.