5. De loonvordering
5.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 BW behoudt de zieke werknemer -voor zover hier van belang- voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon.
5.2. Ingevolge het derde lid sub e en sub f van dit artikel heeft de werknemer dit recht evenwel niet -wederom: voor zover hier van belang-:
e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 658a lid 3; en
f: voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) later indient dan in dat artikel is voorgeschreven.
5.3. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:629 lid 6 BW is de werkgever bevoegd de loonbetaling op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan de door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.
5.4. In bijlage XI bij de CAO is onder meer het volgende bepaald:
Niet verschijnen op het spreekuur:
Indien de werknemer geen gehoor geeft aan een oproep om te verschijnen op het spreekuur van de arbo-arts of de op indicatie van de arbo-arts aangewezen specialist: Loonbetaling staken tenzij de werknemer een deugdelijke verklaring geeft.
5.5. De kantonrechter is van oordeel dat Bijlage XI van de CAO geen grondslag biedt voor het staken van loonbetalingen. Bijlage XI bevat geen vastlegging van rechten en plichten van werkgevers en werknemers over en weer, maar moet gezien worden als een verzameling van adviezen aan de werkgever om in bepaalde situaties op te treden. Voorts zou Bijlage XI in de door Groot Lemmer gegeven betekenis van bedoelde bepaling in strijd zijn met de in artikel 7:629 BW gegeven regeling met betrekking tot loon bij ziekte.
5.6. Omdat niet gebleken is dat de verwijten die Groot Lemmer [X] heeft gemaakt zien op het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak, ontleent Groot Lemmer evenmin aan het bepaalde in artikel 7:629 lid 3 sub e BW de bevoegdheid om het loon van [X] tijdens ziekte niet uit te betalen.
5.7. In artikel 64 lid 2 van de WIA is bepaald dat het UWV de verzekerde uiterlijk 20 maanden na aanvang van de wachttijd in kennis stelt van de mogelijkheid van het doen van een aanvraag om een uitkering. Op grond van het bepaalde in het derde lid van dit artikel dient een verzekerde zijn aanvraag uiterlijk dertien weken voor afloop van de wachttijd te doen. In het zesde lid van bedoeld artikel is tenslotte bepaald dat een aanvraag geacht wordt tijdig te zijn ingediend indien het UWV de kennisgeving als bedoeld in het tweede lid niet heeft gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving dan bedoeld in het tweede lid de aanvraag binnen vier weken na de ontvangst van die latere kennisgeving wordt ingediend.
Groot Lemmer stelt dat [X] zijn aanvraag niet tijdig heeft gedaan en dat hij om die reden, gelet op het bepaalde in artikel 7:629 lid 3 sub f BW zijn aanspraak op loon tijdens ziekte vanaf 1 juni 2006 heeft verloren. Daartoe heeft Groot Lemmer aangevoerd dat de aanvraag van [X] omstreeks 23 mei 2006 bij het UWV had moeten zijn ingediend, hetgeen niet het geval is geweest.
[X] heeft echter een beroep gedaan op het bepaalde in het zesde lid van artikel 64 WIA, hetgeen inhoudt dat het UWV geen (tijdige) kennisgeving als bedoeld in het tweede lid heeft gedaan, tengevolge waarvan de aanvraag geacht moet worden tijdig te zijn ingediend. In haar conclusie van dupliek in conventie (punt 1.2.) heeft Groot Lemmer erkend dat het mogelijk is dat [X] op zijn thuisadres geen kennisgeving van het UWV heeft ontvangen. Gelet hierop dient het er voor gehouden te worden dat niet is gebleken dat [X] niet tijdig zijn aanvraag om een WIA-uitkering heeft gedaan. Dat Groot Lemmer, naar zij stelt, [X] er bij herhaling op heeft gewezen dat een aanvraag moest worden ingediend, doet hier niet aan af. Ook het bepaalde in artikel 7:629 lid 3 sub f BW doet derhalve geen afbreuk aan het recht op loon tijdens ziekte van [X].
De loonvordering van [X], tegen de hoogte waarvan geen afzonderlijk verweer is gevoerd, zal derhalve worden toegewezen omdat het tegen die vordering gerichte verweer niet slaagt. Ook de vordering ter zake van vakantietoeslag over het achterstallige loon zal, als onweersproken, worden toegewezen.