Beoordeling van het geschil
4.1. Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald. Voor zover een onroerende zaak niet tot woning dient, wordt de waarde bepaald op de vervangingswaarde indien dit leidt tot een hogere waarde dan de waarde in het economische verkeer, aldus het derde lid. De waarde van een gebouwd eigendom in aanbouw wordt, ingevolge het vierde lid van dit artikel, in afwijking van het tweede lid eveneens bepaald op de vervangingswaarde.
4.2. In beginsel wordt de waarde van een onroerende zaak ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef, onderdeel b, en slot, van de Wet WOZ wordt, indien een onroerende zaak in de twee jaren voorafgaande aan het begin van het tijdvak waarvoor de waarde wordt vastgesteld, wijzigt als gevolg van hetzij verbouwing, verbetering, afbraak of vernietiging, hetzij verandering van bestemming, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het tijdvak. Deze bepaling brengt, gelet op hetgeen hiervoor onder punt 2.3 is vermeld, mee dat de waarde van [straat 1] moet worden bepaald naar de staat van die zaak op 1 januari 2005, dat wil zeggen met inachtneming van de waarde van de in aanbouw zijnde fokstal.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarden van de onroerende zaken, behoudens voorzover de waardevaststelling de in aanbouw zijnde fokstal betreft, moeten worden vastgesteld op die in het economische verkeer. Naar het oordeel van de rechtbank ligt, indien en voorzover in geschil, de bewijslast inzake de juistheid van de aan de onroerende zaken toegekende waarden bij verweerder.
4.4. De rechtbank zal er met betrekking tot [straat 1] veronderstellenderwijs van uitgaan dat de waarde van die onroerende zaak (exclusief de nieuwe fokstal) € 254.640 bedraagt, zoals eiser uiteindelijk bepleit. Deze waarde dient, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen, te worden vermeerderd met de vervangingswaarde van de fokstal die op 1 januari 2005 voor de helft gereed was. Nu de stichtingskosten € 649.500,-- belopen (zie onder punt 2.3), acht de rechtbank aannemelijk dat de vervangingswaarde als bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ van de op 1 januari 2005 voor de helft gerede stal (1/2 van € 649.500 =) € 324.750 bedraagt. De door eiser bepleite waarde dient naar het oordeel van de rechtbank derhalve met dit bedrag te worden verhoogd. Met een aftrek in verband met schade als gevolg van zoutwinning behoeft naar het oordeel van de rechtbank geen rekening te worden gehouden nu sprake is van nieuwbouw, wat er overigens ook moge zijn van deze stelling. Het vorenstaande leidt tot een totale waarde van [straat 1] van
€ 254.640 + € 324.750 = € 579.390. Nu verweerder de waarde van dit object heeft bepaald op € 506.807 komt de rechtbank tot de slotsom dat die waarde in elk geval niet te hoog is vastgesteld.
4.5. Verweerder heeft gesteld dat de waardering van agrarische objecten als [straat 2] wordt bemoeilijkt, omdat relatief weinig transacties rond de peildatum hebben plaatsgevonden. Voorts zijn er geen transacties in de regio Friesland dan wel Noord-Nederland bekend. Bij de meeste transacties, zo stelt verweerder, spelen voorts omstandigheden een rol die ervoor zorgen dat de transactieprijs niet overeenstemt met de waarde zoals die in het kader van de Wet WOZ dient te worden bepaald. Daarom heeft verweerder de door hem overgelegde taxatiekaarten gebaseerd op gegevens van de taxatiewijzer en kengetallen agrarische marktgegevens deel 4 van de Stichting Kenniscentrum WOZ (de stichting). Deze taxatiewijzer is - met inachtneming van hieraan door het Landelijk Taxatieoverleg gestelde criteria - opgesteld om tot een uniforme waardering te komen voor agrarische objecten in heel Nederland. De stichting heeft hierbij kengetallen samengesteld aan de hand van verkoopcijfers van agrarische objecten in heel Nederland. De verkoopcijfers zijn geschoond van onderdelen die buiten de waardering in het kader van de Wet WOZ vallen.
4.6. De rechtbank is van oordeel dat het verweerder vrij staat om een bepaalde methode te kiezen om de waarde van agrarische objecten in het kader van de Wet WOZ te bepalen. Aangezien eiser de relevantie van de gehanteerde kengetallen betwist, is de rechtbank evenwel ook van oordeel dat verweerder inzicht dient te verschaffen in de wijze waarop de gekozen methode tot stand is gekomen en met name in de wijze waarop de gebruikte kengetallen tot stand zijn gekomen en van welke gegevens daarbij gebruik is gemaakt. Daarin is verweerder, zo is de rechtbank van oordeel, niet geslaagd. Niet aannemelijk is gemaakt dat de kengetallen betrekking hebben op verkopen van agrarische objecten rond de peildatum. Evenmin is inzichtelijk gemaakt op welke wijze met regionale waardeverschillen rekening is gehouden of hoe rekening is gehouden met verschillen in ligging, onderhoud, bouwaard en kwaliteit. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de door verweerder ter onderbouwing van de vastgestelde waarde gehanteerde gegevens niet kunnen dienen als bewijs dat die waarde niet te hoog is.
4.7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser evenmin de door hem bepleite waarde aannemelijk gemaakt. Deze waarde is niet met concrete gegevens onderbouwd. Zo heeft eiser zijn stelling dat de ligging in een zoutwingebied waardedrukkend is, niet aannemelijk gemaakt, laat staan dat die waardedruk 20 procent van de vastgestelde waarde zou belopen. Voorts kan de rechtbank eiser niet volgen in zijn stelling dat de windmolen een lagere waarde heeft dan door verweerder in acht is genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 19, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en slot van de Wet WOZ, zoals hiervoor onder 4.2. weergegeven dient bij de waardebepaling rekening te worden gehouden met het feit dat de windmolen in 2004 is gereviseerd en dat deze revisie gereed was op 1 januari 2005.
4.8. De rechtbank zal, nu partijen de door hen bepleite waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, de waarde van [straat 2] in goede justitie vaststellen. Daarbij slaat de rechtbank acht op het feit dat verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij bij de waardebepaling rekening heeft gehouden met de toepasselijke werktuigenvrijstelling voor de rotor, terwijl de rechtbank voorts in aanmerking neemt dat partijen het eens zijn over de waarde van de werktuigenloods, de paardenstal en de schapenstal welke is gebouwd in 1989 en de berging ad in totaal € 46.052, alsmede over de in aanmerking te nemen prijs van € 85 per m2 voor de schapenstal met bouwjaar 1996. Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat hij de afmetingen van deze stal heeft bepaald met behulp van een laser, acht de rechtbank aannemelijk dat deze stal een oppervlakte heeft van 700 m2. Mede gelet op deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank de waarde van [straat 2] in goede justitie vast op
€ 175.000. De rechtbank zal bepalen dat de ter zake opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig worden verminderd.
4.9 De rechtbank zal het beroep ten aanzien van [straat 1] ongegrond verklaren, terwijl de rechtbank het beroep ten aanzien van [straat 2] gegrond zal verklaren onder vernietiging van de ter zake bestreden uitspraak en vermindering van de waarde en de aanslagen onroerende-zaakbelastingen zoals hiervoor is overwogen.