ECLI:NL:RBLEE:2007:BB2311

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
143265 /CV EXPL 04-750
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor arbeidsongeval en de beoordeling van causaal verband

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 24 augustus 2007, staat de aansprakelijkheid van de werkgever voor een arbeidsongeval centraal. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.R. van der Pol, heeft een vordering ingesteld tegen de stichting Noorderbreedte, vertegenwoordigd door mr. J.H. Plantenga, met als doel een verklaring voor recht dat de stichting volledig aansprakelijk is voor de schade die eiseres heeft geleden als gevolg van een val tijdens haar werkzaamheden op 14 december 2000. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld aan de hand van een deskundigenrapport van neuroloog dr. E.R.P. Brunt, waarin de relatie tussen de val en de lichamelijke klachten van eiseres werd onderzocht.

De deskundige concludeert dat er geen causaal verband kan worden aangetoond tussen het ongeval en de klachten die eiseres ervaart. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres al voor het ongeval een complexe ziektegeschiedenis had en dat de klachten die zij na het ongeval heeft ervaren, niet direct aan het ongeval kunnen worden toegeschreven. De deskundige heeft aangegeven dat de huidige klachten van eiseres waarschijnlijk niet het gevolg zijn van het ongeval, maar eerder voortkomen uit eerdere medische aandoeningen.

De kantonrechter heeft, na het horen van de deskundige en het bestuderen van de dossiergegevens, geoordeeld dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar lichamelijke beperkingen het gevolg zijn van de val. De vorderingen van eiseres zijn dan ook afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij. De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van een causaal verband in zaken die zijn gebaseerd op artikel 7:658 BW van het Burgerlijk Wetboek, waarbij de werknemer moet bewijzen dat de schade is ontstaan in de uitoefening van zijn functie.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 143.265/ CV EXPL 04-750
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 augustus 2007
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Leeuwarden,
eiseres
gemachtigde: mr. M.R. van der Pol,
tegen
de stichting STICHTING ZORGGROEP NOORDERBREEDTE
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.H. Plantenga
Procesverloop
1.1. De kantonrechter heeft opnieuw kennis genomen van het geding waaronder ook het vonnis van deze rechtbank van 23 maart 2007, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt be¬schouwd. De kantonrechter neemt over hetgeen in voormeld vonnis is overwo¬gen en beslist.
1.2. Naar aanleiding van genoemd vonnis heeft op 14 mei 2007 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Er is een proces-verbaal opgemaakt. In aanvulling op dat proces-verbaal heeft de gemachtigde van Noorderbreedte bij brief van 5 juni 2007 een reactie toegezonden. Vonnis is bepaald op heden.
Motivering
2.1. Gezien de stand van de procedure dient de kantonrechter thans een eindoordeel te geven over de vraag of de vorderingen van [eiseres] voor toewijzing in aanmerking komen.
2.2. In onderdeel 1. van die vorderingen vraagt [eiseres] een verklaring voor recht dat Noorder-breedte jegens [eiseres] 'voor 100% aansprakelijk is voor de schade en de schadelijke gevolgen van eiseres welke veroorzaakt zijn door en tijdens de arbeidswerkzaamheden van eiseres in dienst van gedaagde'.
2.3. Voor beoordeling van deze vordering, is in het bijzonder van belang het antwoord op de vraag of er een oorzakelijk verband bestaat tussen de val van [eiseres] tijdens haar werk en de lichamelijke gebreken die zij nadien is gaan ondervinden. Gezien de ingewikkeldheid van deze vraag zag de kantonrechter aanleiding om zich door een deskundige te laten voorlichten, te weten de neuroloog dr. E.R.P. Brunt, werkzaam te Groningen.
2.4. In het zeer uitvoerige (83 pagina's tellende) rapport van deze deskundige valt te lezen dat [eiseres] voordat op 14 december 2000 het ongeval plaatsvond, zij reeds een langdurige, complexe ziektegeschiedenis had doorgemaakt.
2.5. Aan de deskundige heeft [eiseres] in oktober 2005 de volgende klachten opgesomd als gevolg van het ongeval: (A) pijn in haar rug met uitstraling in haar rechterbeen, beperkte beweeglijkheid van haar rug, verminderd gevoel in haar rechter bovenbeen en pijn aan de buitenzijde van haar rechter knie.
Daarnaast is volgens de deskundige naar voren gekomen dat [eiseres] lijdt onder (B) cervicobrachialgie c.q. pijn in de rug en in de borst en dat zij (C) klachten heeft van algehele malaise.
2.6. Ten aanzien van de hier achter B en C aangegeven klachten blijkt uit het rapport dat deze hun oorsprong hebben geruime tijd voordat het ongeval plaatsvond, zodat deze klachten in het bestek van deze procedure buiten beschouwing kunnen blijven.
2.7. Ten aanzien van de klachten achter A heeft [eiseres] aangegeven dat zij deze voor 80% verantwoordelijk acht voor haar huidige invaliditeit en dat deze zijn ontstaan ná haar ongeval op 14 december 2000.
2.8. Uit de diverse dossiergegevens blijkt dat na het ongeval [eiseres] haar werk nog enige tijd heeft verricht en dat zij medio maart 2001 is gaan klagen over rugpijn met uitstraling in haar rechter been, waarna ze zich op 5 april 2001 ziek heeft gemeld voor haar werk.
2.9. De deskundige overweegt aangaande de relatie tussen klachten en het ongeval op pagina 70 van zijn rapport het volgende:
"(…) Wat betreft de directe gevolgen van dit ongeval acht ik het aannemelijk dat zij hierbij kneuzingen heeft opgelopen van haar rug en stuit of rechter bil en van haar rechter arm en been. Een traumatische posterieure discusherniatie acht ik onwaarschijnlijk, ten eerste omdat bij het ontbreken van een traumatische ossale beschadiging, zoals het geval is bij mevr. [eiseres], de verloop van haar klachten de kans daarop klein moet worden geacht (…) en ten tweede omdat de aard en het verloop van haar klachten, aansluitend op het trauma en in de maanden die daarop volgen, niet op een primair traumatische discusbeschadiging wijzen. Daarbij wijst de bij nader inzien op niveau L5-S1 aanwezige discopathie met degeneratieve kenmerken op de X-LWK enkele maanden na het trauma, (…) op een pretraumatische afwijking op dit niveau. (…)"
2.10. Ook overweegt de deskundige op die bladzijde dat het ontstaan van klachten 4 of 12 weken na het ongeval niet op een direct traumatische oorzaak van die klachten wijst.
2.11. Op pagina 72 vervolgt de deskundige in dat verband :
"(…) Het ontbreken van een duidelijk somatisch substraat, haar wisselende klachtenpatroon met onder meer pseudoneurologische, niet geobjectiveerde klachten, haar niet eensluidende anamnese bij de verschillende verzekeringsgeneeskundige beoordelingen, de inconsistente en vaak discrepante bevindingen bij de verschillende onderzoeken en beoordelingen en de daarmee samenhangende uiteenlopende invasieve en medicamenteuze behandelingen met hoogstens een gedeeltelijke of tijdelijke reactie op de verschillende behandelingen en de vergeefs uitgevoerde eerste en - naar het zich laat aanzien - ook tweede operatie, haar ernstige, excessieve invaliditeit en haar sterk gecommuniceerde lijdenslast, haar bij herhaling geuite twijfel over een goede afloop, niettegenstaande haar ogenschijnlijke positieve instelling om haar werk te hervatten, de inconsistente bevindingen bij mijn lichamelijke onderzoek en haar opvallende pijnreactie na mijn beperkte lichamelijke onderzoek, maken m.i. een somatische oorzaak voor haar posttraumatische klachten onwaarschijnlijk en wijzen m.i. op een niet-somatische of somatoforme achtergrond voor haar posttraumatische rugpijn en uitstralende klachten in haar rechter been.(…)"
2.12. Desgevraagd door de kantonrechter beantwoordt de deskundige op pagina 75 vraag D als volgt:
"(…) Mijns inziens zijn de huidige klachten van mevr. [eiseres] niet te beschouwen als een gevolg van het onderhavige ongeval en spelen andere, niet-somatische factoren een primaire rol."
2.13. Op de door de kantonrechter gestelde vraag E antwoordt de deskundige op pagina 75 e.v. het volgende:
"(…) Naar mijn mening heeft het onderhavige ongeval als uitlokkende, maar niet als oorzakelijke factor een belangrijke rol gespeeld bij het ontstaan van haar huidige klachten. Uit de in eerste instantie beschikbare en uit de later opgevraagde medische informatie blijkt dat de huidige klachten van uitstralende rugpijn van mevr. [eiseres] voor een aantal aspecten sterke gelijkenis vertonen met haar eerdere en thans nog gedeeltelijk bestaande overige klachten (…)
Een causaal verband tussen het onderhavige ongeval en de later aangetoonde discus hernia kan naar mijn mening niet met zekerheid worden uitgesloten, maar wordt door mij niet waarschijnlijk geacht.(…)"
2.14. Op de aanvullende vraag van de gemachtigde van [eiseres], of indien het ongeval een uitlokkende betekenis heeft, de klachten dan uiteindelijk in het geheel niet (ook niet indirect) zouden zijn ontstaan als het ongeval niet was gebeurd, heeft de deskundige geantwoord:
"(…) Mijn korte antwoord op deze vraag is: ik acht dit niet waarschijnlijk, maar voor een deel van de klachten ook niet ondenkbaar.(…)
Bij de beantwoording van deze vraag kan onderscheid worden gemaakt tussen de directe c.q. indirecte gevolgen van het ongeval en van de later geconstateerde hernia.
Zoals eerder beredeneerd, acht ik de huidige klachten van mevr. [eiseres] van uitstralende rugpijn met wisselende, gedeeltelijk pseudo-neurologische verschijnselen, niet-somatisch bepaald en acht ik haar enkele maanden na het ongeval geconstateerde hernia van de tussenwervelschijf L5-S1 waarschijnlijk niet-traumatisch bepaald, zoals ik haar uitstralende pijnklachten en klachten van krachtsverlies bij neurologisch en neurochirurgische beoordelingen in de periode april-juni 2001ook niet beschouw als het gevolg van radiculaire prikkeling en uitval van wortel S1, veroorzaakt door deze hernia. Vanuit mijn beoordeling dat de enkele maanden na het ongeval vastgestelde hernia waarschijnlijk geen gevolg is van het ongeval en dus waarschijnlijk ook zonder ongeval zou zijn opgetreden, volgt dat de klachten die aan deze hernia of aan de gevolgen van de daarvoor uitgevoerde behandelingen worden toegeschreven, mijn inziens ook zouden zijn ontstaan als mevr. [eiseres] het ongeval niet was overkomen.
Terwijl ik een oorzakelijk verband tussen het onderhavige geval en de huidige klachten van mevr. [eiseres] dus niet waarschijnlijk acht, kan ik niet uitsluiten dat de huidige plaatselijke, niet uitstralende rugpijn misschien niet was ontstaan, als mevr. [eiseres] het ongeval niet was overkomen. Gezien de voorgeschiedenis van eerdere andere somatoforme klachten acht ik het namelijk niet ondenkbaar dat klachten van plaatselijke rugpijn na het ongeval als niet somatisch bepaalde pijn zijn blijven bestaan. Daarbij moet het dan gaan om de pijnklachten, zoals mevr. [eiseres] die oorspronkelijk aan haar fysiotherapeut en haar huisarts heeft genoemd en waarbij haar huisarts op 11 januari op diverse plaatsen spierpijn en drukpijn vond, te weten 'klachten over haar schouder en haar rug". De beschrijving van haar huidige klachten van heftige, stekende, niet scherp gelokaliseerde pijn in haar onderrug en de overgang naar haar bekken komt gedeeltelijk overeen met haar enkele weken na het ongeval genoemde klachten."
2.15. De overwegingen en antwoorden van de deskundige in onderlinge samenhang beschouwd, stelt de kantonrechter vast dat naar de opvatting van de deskundige er geen causaal verband valt aan te tonen tussen het ongeval en de diverse door [eiseres] genoemde lichamelijke klachten. Wel wil de deskundige enige (theoretische) ruimte laten bestaan -'onwaarschijnlijk, maar niet ondenkbaar'- wat betreft de klachten die [eiseres] kort na het ongeval aan haar huisarts en haar fysiotherapeut heeft gemeld; daarbij gaat het dan -kort gezegd- niet om de hernia-gerelateerde klachten, zo begrijpt de kantonrechter, maar alleen om de plaatselijke rugpijn die na het ongeval als niet somatisch bepaalde pijn zou zijn blijven bestaan.
2.16. Blijkens recente jurisprudentie (vgl. onder meer: JAR Verklaard, 3 november 2006, onder 4 en Arbeidsrecht 2006/10 onder 53) dient in kwesties als deze, waar het gaat om aanspraken gebaseerd op artikel 7: 658 BW, de werknemer aan te tonen dat de schade die hij stelt te hebben geleden is ontstaan in de uitoefening van zijn functie.
2.17. Heeft [eiseres] nu voldoende aannemelijk gemaakt dat indien het ongeval van 14 december 2000 níet zou hebben plaatsgevonden, zij de nadien ondervonden lichamelijke beperkingen níet zou hebben ondervonden? Specifiek bewijs op dat onderdeel heeft zij niet aangeboden, zodat de bevindingen van de deskundige bij de beantwoording van deze vraag van doorslaggevende betekenis zijn.
2.18. De kantonrechter komt tot het oordeel dat gezien de overwegingen en de antwoorden van de deskundige, het onvoldoende aannemelijk is geworden dat het ongeval van invloed is geweest op de nadien bij [eiseres] ingetreden lichamelijke beperkingen en dat dus niet is komen vast te staan dat zonder die val deze lichamelijke problemen zich níet zouden hebben voorgedaan. Het feit dat volgens de deskundige ten aanzien van een onderdeel van de medische klachten het niet ondenkbaar is te noemen dat de val hier debet aan is, maakt dit niet anders, aangezien uit de rapportage niet valt af te leiden dat deze denkbare mogelijkheid zich in dit geval heeft geconcretiseerd.
2.19. Op grond van het bovenstaande concludeert de kantonrechter tot afwijzing van de onder 1 van de dagvaarding ingestelde vordering, met als gevolg dat ook de andere vorderingen, gezien hun verwevenheid met de eerste vordering, niet voor toewijzing in aanmerking komen.
2.20. Gezien het bovenstaande dient [eiseres] als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van Noorderbreedte te worden veroordeeld, zoals hieronder zal worden aangegeven. Wel vindt de kantonrechter aanleiding in het complexe karakter van de hier aan de orde zijnde causaliteitsvraag, de onverwachte tussentijdse aanmerkelijke verhoging van het door de deskundige verlangde voorschot en het grote verschil in financiële draagkracht tussen partijen, om de proceskosten te matigen zoals hieronder is aangegeven, waarbij de deskundigenkosten bij helfte voor rekening van partijen blijven.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Noorderbreedte begroot op € 900,-- aan salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 133