ECLI:NL:RBLEE:2007:BB1908

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/880180-07 RDK
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging en opheffing van voorlopige hechtenis in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 8 augustus 2007 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte was op 30 mei 2007 in voorlopige hechtenis genomen, welke termijn op 27 juni 2007 en 25 juli 2007 was verlengd. De officier van justitie heeft een nieuwe vordering ingediend voor een verlenging van de gevangenhouding voor 16 dagen. De rechtbank heeft deze vordering behandeld in raadkamer, waarbij de wettelijke bepalingen uit het Wetboek van Strafvordering zijn geraadpleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maximale termijn voor verlenging van de voorlopige hechtenis was bereikt, en dat verdere verlenging niet mogelijk was. De rechtbank heeft de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

Daarnaast heeft de raadsman van de verdachte verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de ernstige bezwaren en de gronden voor de voorlopige hechtenis nog steeds bestaan, ondanks het feit dat er een nieuwe omstandigheid was, namelijk het ontbreken van bruikbare dactyloscopische sporen op een in beslag genomen mes. De rechtbank concludeerde dat deze omstandigheid onvoldoende was om de voorlopige hechtenis op te heffen, aangezien er geen bewijs was dat de verdachte het mes niet had vastgehouden. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis dan ook afgewezen. De beschikking is gegeven door mr. M.H. Severein, rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door J. de Jong, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector strafrecht
Bevel verlenging gevangenhouding
Parketnummer: 17/880180-07
BESCHIKKING
van de rechtbank van het arrondissement Leeuwarden, enkelvoudige raadkamer, in
de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende Opvangcentrum Het Poortje te Groningen te Groningen.
De rechtbank heeft op 30 mei 2007 de gevangenhouding van de verdachte bevolen.
De geldigheidsduur van dit bevel is op 27 juni 2007 voor een termijn van 30
dagen verlengd en op 25 juli 2007 voor een termijn van 14 dagen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank de verlenging van de
gevangenhouding van de verdachte voor de duur van 16 dagen zal bevelen.
Deze vordering is heden behandeld in raadkamer, blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal.
Ingevolge artikel 66 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering kan het bevel
tot gevangenhouding voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ten
hoogste twee keer verlengd worden.
Ingevolge artikel 66 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, gelezen in
samenhang met artikel 66 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering, kan de
rechtbank daarbij telkens weliswaar de gevangenhouding voor een kortere
termijn dan negentig dagen bevelen, maar blijft, ook al is de maximum termijn
van negentig dagen niet bereikt, het aantal keren dat de gevangenhouding kan
worden verlengd, beperkt tot twee.
De rechtbank vindt steun voor deze opvatting in de doctrine; zij verwijst naar
Melai-Groenhuijsen, het Wetboek van Strafvordering, aantekening 4 op artikel
66.
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank de gevangenhouding van verdachte
voor een termijn van dertig dagen bevolen op 30 mei 2007. Zij heeft de
verlenging van de gevangenhouding voor een termijn van dertig dagen bevolen
op 27 juni 2007 en voor een termijn van veertien dagen op 25 juli 2007.
Verdere verlenging is, zoals hierboven uiteengezet, niet mogelijk.
Uit het vorenstaande volgt dat de officier van justitie in zijn vordering niet
kan worden ontvangen. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
De raadsman van verdachte heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd
en op basis daarvan de opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
De rechtbank stelt vast dat zij laatstelijk in haar beschikking van 25 juli
2007 heeft geoordeeld dat de verdenking, de ernstige bezwaren en de gronden
die tot de voorlopige hechtenis van verdachte hebben geleid, nog bestaan.
Nadien is slechts één nieuwe omstandigheid gebleken, namelijk het
proces-verbaal van de politie van 30 juli 2007, waarin is gerelateerd dat een
onderzoek aan het in beslag genomen mes geen bruikbare dactyloscopische sporen
heeft opgeleverd. Deze omstandigheid vormt onvoldoende grond te concluderen
dat de verdenking, de ernstige bezwaren of de gronden als hiervoor bedoeld
zijn verdwenen.
Weliswaar zijn geen sporen op het mes gevonden die erop wijzen dat verdachte
het in handen heeft gehad, maar uit het relaas in het proces-verbaal kan
evenmin worden afgeleid dat verdachte het mes niet in handen heeft gehad.
De enige conclusie die het proces-verbaal toelaat, is dat geen bruikbare
dactyloscopische sporen op het mes zijn aangetroffen.
Onder deze omstandigheden bestaat geen grond, de voorlopige hechtenis van
verdachte op te heffen. De rechtbank zal het verzoek daartoe dan ook afwijzen.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering,
wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte af.
Deze beschikking is gegeven op 08 augustus 2007 door mr. M.H. Severein,
rechter tevens kinderrechter, bijgestaan door J. de Jong, griffier.