RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/880014-07
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 juni 2007 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 12 juni 2007.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.J. Woltring, advocaat te Alkmaar.
Telastelegging
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2. telastegelegde feit van oordeel dat de naam van [slachtoffer 1] daarin abusievelijk is genoemd, nu het duidelijk is dat feit 1. ziet op de gewelddadigheden gepleegd jegens [slachtoffer 1] en dat feit 2. ziet op de gewelddadigheden jegens [slachtoffer 2]. De rechtbank zal dan ook feit 2. beoordelen uitsluitend met betrekking tot [slachtoffer 2].
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het onder 2. primair en 2. subsidiair telastegelegde niet bewezen kan worden verklaard. Immers niet gesteld kan worden dat verdachte met de handelingen die zij heeft gepleegd, te weten de weg wijzen naar de woning van [slachtoffer 1], en de wetenschap die ze had, tevens de opzet heeft gehad op het plegen van geweld tegen het slachtoffer [slachtoffer 2]. Verdachte kon immers niet weten dat [slachtoffer 2] bij de woning van [slachtoffer 1] zou worden aangetroffen.
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat hier wel sprake is van medeplegen.
Van medeplegen is sprake wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Tevens veronderstelt medeplegen een bewuste en nauwe samenwerking, wat inhoudt dat verdachten willens en wetens, dus met opzet, samenwerken tot het verrichten van het strafbare feit.
Verdachte heeft al lange tijd onenigheid met het slachtoffer en zijn familie. Deze onenigheid vindt onder andere zijn oorsprong in een eerdere confrontatie tussen het slachtoffer en de vriend van verdachte. Naar aanleiding van deze confrontatie is de vriend van verdachte, tevens vader van haar kind, in verband met poging tot moord op [slachtoffer 1] veroordeeld tot enkele jaren gevangenisstraf. Verdachte heeft bij de politie aangegeven het slachtoffer als schuldige te zien voor het feit dat zij nu niet met haar vriend en kind samen kan zijn.
Verdachte was de betreffende avond op stap met een groepje vrienden, waaronder een broer van haar vriend. Tijdens het stappen kwamen zij op enig moment [slachtoffer 1] tegen en werd er boos naar elkaar gekeken. Uit de verschillende verklaringen blijkt dat toen de groep, waartoe verdachte behoorde, het café verliet en in de auto wegreed, verdachte heeft gebeld met een persoon om te vragen waar [slachtoffer 1] woonde. Uit deze verklaringen blijkt eveneens dat verdachte deze informatie, de route naar de woning van [slachtoffer 1], aan de bestuurder heeft doorgegeven. Vervolgens zijn zij naar de woning van [slachtoffer 1] gereden, alwaar twee personen van de betreffende groep de rechtstreekse confrontatie zijn aangegaan met het slachtoffer.
Uit het bovenstaande vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat verdachte zich in ieder geval bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijk kans dat haar vrienden geweld zouden gebruiken tegen [slachtoffer 1] en dat dit geweld mede zou bestaan uit het gebruik van een vuurwapen. Dit laatste gezien het feit dat verdachte, haar vriend en het slachtoffer verkeerden in een kring waarbinnen het gebruik van vuurwapens niet wordt geschuwd. Immers haar vriend heeft eerder al geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door kogels op hem af te vuren, zoals de rechtbank ambtshalve bekend is.
Verdachte heeft zich door deze wetenschap niet laten weerhouden van deelname aan de actie gericht tegen [slachtoffer 1], zodat zij daarmee de kans heeft aanvaard dat er tegen [slachtoffer 1] een vuurwapen zou worden gebruikt. Daarmee is verdachte als medepleger van de telastegelegde poging tot doodslag aan te merken.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 5 januari 2007 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen een vuurwapen op die [slachtoffer 1] heeft gericht en een vuurwapen heeft laten afgaan in de nabijheid van die [slachtoffer 1] en een vuurwapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft gezet en met dit vuurwapen, op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen en bewegingen heeft gemaakt alsof de trekker zou worden overgehaald en aan die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Ik maak je dood, ik maak je dood", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezene levert op het misdrijf:
1. primair Medeplegen van poging tot doodslag.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte ter zake het onder 1. subsidiair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag. Verdachte heeft al enige tijd een conflict met het slachtoffer. Op de bewuste avond zijn verdachte en de medeverdachten het slachtoffer in een café tegengekomen, waarbij volgens verdachte het slachtoffer hen steeds dreigend aankeek. Enige tijd later is verdachte met de medeverdachten in de auto gestapt, waarna zij gezamenlijk naar de woning van het slachtoffer zijn gereden. Verdachte heeft daarbij de weg gewezen. Aangekomen in de buurt van de woning zijn verdachte en twee andere medeverdachten uit de auto gestapt. De twee medeverdachten zijn vervolgens naar de woning van het slachtoffer gelopen, waar het slachtoffer en een vriend van hem ook net waren aangekomen. Eén van hen tweeën heeft vervolgens een vuurwapen op het slachtoffer gericht. Tijdens de schermutseling die daarna is ontstaan, is een schot gelost. Ook heeft één van de medeverdachten het vuurwapen tegen het hoofd van het slachtoffer gezet, waarbij werd gezegd: "Ik maak je dood". Daarnaast is het slachtoffer meerdere malen met het vuurwapen tegen zijn hoofd geslagen. Ook de vriend van het slachtoffer heeft meerdere klappen gekregen.
Na afloop is verdachte, samen met de medeverdachten, in de auto gevlucht.
Mede door het handelen van verdachte is een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft verdachte bijgedragen aan het ontstaan van de maatschappelijke onrust en angst, die dit soort schietpartijen met zich meebrengt. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Wel zal de rechtbank bij de bepaling van de strafmaat meewegen dat verdachte zelf geen geweld heeft gebruikt.
Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, onder meer voor delicten met een geweldsaspect. De rechtbank acht dit een strafverzwarende omstandigheid.
Alles tegen elkaar afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend, ondanks dat de officier van justitie tot veroordeling voor het subsidiair telastegelegde heeft gerequireerd.
Benadeelde partijen
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde feit, alsmede de gronden waarop deze berust.
Nu de rechtbank niet bewezen acht dat verdachte het onder 2. telastegelegde feit heeft begaan, zal deze benadeelde partij op de voet van het bepaalde in artikel 361, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafvordering, niet ontvankelijk worden verklaard zijn vordering.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair en 2. subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 1.500,00 (zegge: vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 30 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 1.500,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. H. van der Werff, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juni 2007. Dölle is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.