ECLI:NL:RBLEE:2007:BA8410

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
214254 \ CV EXPL 07-480
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering werknemer inzake niet opgenomen vakantiedagen en onregelmatige opzegging arbeidsovereenkomst

In deze zaak vorderde de werknemer, hierna te noemen [geopposeerde], betaling van een gefixeerde schadevergoeding en uitbetaling van niet opgenomen vakantiedagen na een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever, hierna te noemen [opposant]. De werknemer was in dienst getreden op 1 januari 2003 en had in totaal 84 vakantiedagen opgebouwd, waarvan zij er 30 had opgenomen. De werkgever had de arbeidsovereenkomst op onregelmatige wijze opgezegd zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn van één maand. De werknemer vorderde een schadevergoeding van € 1.371,60 en betaling van € 2.580,16 voor de resterende vakantiedagen. De werkgever erkende de onregelmatige opzegging, maar betwistte de vordering met betrekking tot de vakantiedagen, stellende dat de werknemer deze had opgenomen.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever zijn betwisting van het door de werknemer gestelde tegoed aan vakantiedagen onvoldoende had onderbouwd. De werkgever had geen administratieve gegevens overgelegd die de opname van vakantiedagen konden aantonen. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer recht had op de gevorderde bedragen, omdat de werkgever niet had aangetoond dat er geen openstaande vakantiedagen meer waren. De kantonrechter vernietigde het eerdere vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling en veroordeelde de werkgever in de kosten van het geding en de verzetprocedure. De uitspraak werd gedaan op 28 juni 2007 door de kantonrechter J.C.G. Leijten.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 214254 \ CV EXPL 07-480
vonnis van de kantonrechter d.d. 28 juni 2007
inzake
[opposant],
hierna te noemen: [opposant],
wonende te [woonplaats],
opposant,
gemachtigde: mr. H.A. van Es, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
tegen
[geopposeerde],
hierna te noemen: [geopposeerde],
wonende te [woonplaats],
geopposeerde,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. J.J. Achterveld, advocaat bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden.
Procesverloop
1. Op de bij inleidende dagvaarding vermelde gronden heeft de oorspronkelijk eisende partij, hierna te noemen [geopposeerde], gevorderd om de oorspronkelijk gedaagde partij, hierna te noemen [opposant], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van:
I. € 1.371,60 bruto terzake van de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:680 lid 1 BW;
II. € 2.580,16 bruto terzake van niet opgenomen vakantiedagen als bedoeld in artikel 7:641 BW;
III. € 486,10 inclusief BTW terzake van buitengerechtelijke kosten.
Nadat deze vordering bij verstekvonnis van 30 november 2006 was toegewezen, is [opposant] van dat vonnis op 21 februari 2007 in verzet gekomen en heeft gevorderd te worden ontheven van de veroordeling tegen hem uitgesproken bij voormeld vonnis, met niet-ontvankelijkheid althans afwijzing van de vordering van [geopposeerde] met veroordeling van [geopposeerde] in de kosten van het verzet.
Na antwoord in oppositie en repliek in oppositie is vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Door [opposant] en [geopposeerde] zijn producties in het geding gebracht.
Motivering
De feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [opposant] exploiteert een trainingsstal voor draverspaarden. De paarden van [opposant] zelf en paarden van derden worden op stal in pension genomen, alwaar deze paarden beleerd en getraind worden om deel te nemen aan wedstrijden.
2.2. [geopposeerde] is met ingang van 1 januari 2003 in dienst getreden van [opposant] in de functie van medewerker. In mei 2006 heeft [opposant] zich tot het CWI gewend met het verzoek om een ontslagvergunning voor [geopposeerde]. Bij beslissing van 22 mei 2006 heeft het CWI de gevraagde ontslagvergunning verleend. Vervolgens heeft het administratiekantoor van [opposant] namens hem de arbeidsovereenkomst met [geopposeerde] -zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn van een maand- opgezegd per 31 mei 2006.
2.3. [geopposeerde] heeft gedurende haar dienstverband in totaal 84 vakantiedagen opgebouwd. Aan vakantiedagen heeft zij in ieder geval opgenomen 3 x 10 dagen is 30 dagen.
De vordering
3.1. [geopposeerde] stelt dat er sprake is van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst, nu de geldende opzegtermijn van één maand niet in acht is genomen door [opposant]. Ten gevolge van de onregelmatige opzegging is [opposant] schadeplichtig jegens [geopposeerde] geworden. Uit dien hoofde vordert [geopposeerde] van [opposant] betaling van de gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:680 BW. De hoogte van de gefixeerde schadevergoeding bedraagt in het onderhavige geval € 1.270,- bruto x 1,08 = € 1.371,60.
3.2. [geopposeerde] stelt voorts dat er bij het einde van het dienstverband nog vakantiedagen openstonden, welke door [opposant] dienen te worden uitbetaald. Van de 84 vakantiedagen zijn er 30 opgenomen door [geopposeerde], zodat er nog 54 vakantiedagen openstaan. Hiervan zijn er 10 uitbetaald door [opposant]. [geopposeerde] vordert daarom betaling van de alsdan resterende 44 vakantiedagen, zijnde een bedrag van € 2.580,16 bruto. In reactie op het verweer van [opposant] betwist [geopposeerde] dat zij in de periode van 1 januari 2003 tot en met september 2004 iedere maand een halve dag zou hebben opgenomen, en dat er in de periode vanaf oktober 2004 iedere maand een vakantiedag zou zijn opgenomen. Feitelijk is er volgens [geopposeerde] geen sprake geweest van opname van dagen, maar van compensatie van gedurende het weekend extra gewerkte dagen. Gedurende het dienstverband heeft [geopposeerde] op zaterdagen extra werk verricht en eenmaal in de veertien dagen ook op zondag. Deze extra in de weekenden gewerkte uren zijn door [geopposeerde] op doordeweekse dagen gecompenseerd. Daarmee is echter geen sprake van opname van vakantiedagen.
Het verweer
4.1. [opposant] erkent dat er sprake is van een onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst met [geopposeerde] en dat hij uit dien hoofde de door [geopposeerde] gevorderde gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is geworden. Dit bedrag is volgens hem inmiddels betaald.
4.2. [opposant] betwist daarentegen de vordering van [geopposeerde] terzake van openstaande vakantiedagen. [opposant] voert daartoe aan dat in de periode van 1 januari 2003 tot en met september 2004 steeds een halve dag per maand door [geopposeerde] is opgenomen, zijnde 21 maal een halve dag, is in totaal 10 ½ dag. Voorts heeft [geopposeerde] in de periode vanaf oktober 2004 tot en met mei 2006 1 dag per week opgenomen, zijnde 20 maal 1 dag, is in totaal 20 dagen. Opgenomen is verder nog 13 ½ dag, wat maakt dat er 10 vrije dagen overblijven. Deze zijn door [opposant] aan [geopposeerde] uitbetaald. De conclusie is dan ook dat er geen niet-betaalde openstaande vakantiedagen meer zijn. Voor zover [geopposeerde] in het weekend werkte, heeft zij die uren gecompenseerd gekregen in vrije tijd. Het compenseren van uren ging altijd in overleg.
De beoordeling van het geschil
5.1. Het instellen van verzet tegen een verstekvonnis dient te worden gedaan binnen vier weken na de betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging hem bekend is. Vast staat dat onderhavig verstekvonnis op 25 januari 2007 op het woonadres van [opposant] is betekend. De betekening heeft evenwel niet in persoon plaatsgevonden, zodat de verzettermijn toen niet reeds is gaan lopen. Waar [opposant] vervolgens op 21 februari 2007 in verzet is gekomen, moet worden geoordeeld dat het verzet in elk geval tijdig is ingesteld. [opposant] is derhalve ontvankelijk in zijn verzet.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat [opposant] de door [geopposeerde] gevorderde gefixeerde schadevergoeding ten bedrage van € 1.371,60 bruto verschuldigd is. Nu heeft [opposant] gesteld dat dit bedrag inmiddels aan [geopposeerde] betaald is. [opposant] heeft echter geen bewijs van de gestelde betaling overgelegd, zoals een bankafschrift waaruit dit zou kunnen blijken. De kantonrechter zal de gestelde betaling dan ook als onvoldoende onderbouwd passeren. De gevorderde gefixeerde schadevergoeding zal om die reden worden toegewezen. Mocht er toch een bedrag zijn voldaan terzake van de gefixeerde schadevergoeding, dan dient dit vanzelfsprekend in mindering te strekken op het toe te wijzen bedrag.
5.3. Ten aanzien van de vordering van [geopposeerde] inzake niet opgenomen vakantiedagen overweegt de kantonrechter als volgt. Volgens vaste jurisprudentie (zie o.a. HR 12 september 2003, NJ 2003, 604) dient de werknemer het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen te bewijzen indien de werkgever voldoende gemotiveerd betwist heeft dat aan de werknemer nog vakantiedagen toekomen. In verband met het bepaalde in artikel 7:641 lid 2 BW, waarbij ervan uit wordt gegaan dat de werkgever verplicht is administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen, zal de werkgever in beginsel zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van de uit deze administratie blijkende gegevens die dan ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht. Van een voldoende gemotiveerde betwisting kan eveneens sprake zijn indien concrete omstandigheden worden gesteld waaruit kan volgen dat de werkgever niet over gegevens kán beschikken met betrekking tot het aantal opgenomen vakantiedagen in verband met de wijze waarop partijen aan de arbeidsovereenkomst invulling hebben gegeven. [opposant] heeft ter onderbouwing van zijn betwisting van de vordering van [geopposeerde] geen gegevens uit zijn vakantiedagenadministratie in het geding gebracht. In beginsel heeft hij dan ook zijn betwisting onvoldoende gemotiveerd. Evenmin heeft [opposant] concrete omstandigheden aangevoerd, waaruit kan volgen dat hij niet over deze gegevens kán beschikken in verband met de wijze waarop partijen invulling hebben gegeven aan de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter komt dan ook tot de slotsom dat de vordering van [geopposeerde], bij gebreke van een voldoende gemotiveerde betwisting van de openstaande vakantiedagen door [opposant], toewijsbaar is.
5.4. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn door [opposant] niet weersproken en dus eveneens toewijsbaar.
5.5. Gelet op het vorenstaande zou het vonnis waarvan verzet in beginsel geheel dienen te worden bekrachtigd. De kantonrechter heeft bij lezing van de stukken echter geconstateerd dat er een kopie van de aan [geopposeerde] verstrekte toevoeging is binnengekomen. Deze toevoeging is niet op de eerst dienende dag overgelegd, en kan dan ook geen gevolgen (meer) hebben voor het vastgestelde griffierecht. Wel dient met de toevoeging rekening te worden gehouden voor wat betreft de in het verstekvonnis genoemde posten 'salaris gemachtigde' en 'dagvaardingskosten'. De kantonrechter zal daarom het verstekvonnis vernietigen ten aanzien van deze aspecten van de proceskostenveroordeling, en opnieuw rechtdoende, met de verstrekte toevoeging rekening houden.
5.6. [opposant] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het verzet worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
A.
vernietigt het vonnis waarvan verzet voor wat betreft de daarin opgenomen proceskostenveroordeling ten aanzien van de dagvaardingskosten en het salaris gemachtigde, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [opposant] in de kosten van het geding, begroot op € 84,87 aan verschotten en
€ 200,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen door overschrijving op het bankrekeningnummer van de gerechten in het arrondissement Leeuwarden.
B.
bekrachtigt het vonnis waarvan verzet voor het overige;
C.
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetprocedure, tot op heden aan de zijde van [geopposeerde] begroot op € 200,00 wegens salaris, te voldoen door overschrijving op het bankrekeningnummer van de gerechten in het arrondissement Leeuwarden;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119