vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
zaaknummer / rolnummer: 75964 / HA ZA 06-355
de besloten vennootschap
ELECTRONIC PARTNER RETAIL SUPPORT GROUP B.V.,
gevestigd te Vianen,
eiseres,
procureur mr. J.B. Dijkema,
advocaat mr. W.K. Lem te Amersfoort,
GEERT BENEDICTUS, handelend in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van [betrokkene 1],
wonende te Garijp,
gedaagde,
procureur mr. J.H. van der Meulen,
advocaat mr. E.A.L. van Emden te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna EPR en de Bewindvoerder genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2.1. EPR is een zogenaamde inkooporganisatie. Zij functioneert onder meer - ten behoeve van de bij haar aangesloten leden en andere detaillisten - als intermediair bij de in- en verkoop van elektronische apparatuur en aanverwante artikelen.
2.2. In december 2000 heeft [betrokkene 1] de tot dat moment door [derde 1] gedreven onderneming te Sneek overgenomen. Van december 2000 tot en met juni 2005 heeft [betrokkene 1] deze onderneming in detailhandel in wit- en bruingoed gedreven in Sneek onder de naam "E.P.: Troelstra".
2.3. EPR heeft ter ondertekening door [betrokkene 1] een samenwerkingsovereenkomst opgesteld met onder meer de volgende bepalingen:
"3.2. De Electronic Partner is ermee bekend dat de contractleverancier, met het oog op de in lid 1 genoemde subrogatie, de voorbehouden eigendom van EP:RSG heeft overgedragen, althans aan EP:RSG zal overdragen. Dit eigendomsvoorbehoud komt niet te vervallen bij betaling door EP:RSG van een of meer van de in lid 1 bedoelde facturen."
3.3. De Electronic Partner verklaart dat hij vanaf het tijdstip van de subrogatie de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken voor EP:RSG zal gaan houden."
2.4. [betrokkene 1] heeft met EPR samengewerkt. [betrokkene 1] kocht goederen in via EPR; de goederen werden geleverd door vaste leveranciers (hierna: "de contractleveranciers"). De contractleveranciers factureerden aan de onderneming van [betrokkene 1]; EPR betaalde deze facturen en bracht de betaalde facturen in rekening bij [betrokkene 1].
2.5. EPR heeft met de contractleveranciers, althans Sharp Electronics Benelux B.V. en Miele Nederland B.V. een bemiddelingsovereenkomst gesloten met onder meer de volgende bepalingen:
"6. Voorbehouden eigendom
6.1 De leverancier is verplicht gedurende de looptijd van de bemiddelingsovereenkomst in alle koopovereenkomsten met de afnemers te bedingen, dat zij zich de eigendom van de te leveren zaken voorbehoudt totdat door betaling door de afnemer de navolgende vorderingen zijn teniet gegaan:
a. De vorderingen betreffende de tegenprestatie voor die zaken.
b. De vorderingen inzake door de leverancier ter uitvoering van genoemde overeenkomsten tevens ten behoeve van de afnemer verrichte of te verrichten werkzaamheden.
c. De vorderingen wegens tekortschieten in de nakoming van genoemde overeenkomsten.
6.2 De leverancier is ermee bekend, dat ElectronicPartner in het geval van betaling ten behoeve van een afnemer krachtens een overeenkomst met die afnemer in de vordering van de leverancier wordt gesubrogeerd. Met het oog op deze subrogatie draagt de leverancier reeds nu voor alsdan aan ElectronicPartner over de door haar voorbehouden eigendom van de aan de afnemer geleverde zaken, waarvan de koopprijs is voldaan. De leverancier verleent hierbij aan ElectronicPartner onherroepelijke last en volmacht om voor en namens de leveranciers te berichten dat het eigendomsvoorbehoud niet komt te vervallen bij betaling door een derde die in de vordering van de leverancier wordt gesubrogeerd.
6.3 De levering door de leverancier van door hem voorbehouden eigendom aan ElectronicPartner geschiedt door bezitsverschaffing conform het bepaalde in artikel 3:115 sub c BW. De daartoe benodigde tweezijdige verklaring van de leverancier en ElectronicPartner wordt reeds bij deze afgelegd onder opschortende voorwaarde van onherroepelijke betaling door ElectronicPartner van de koopprijs van door de leverancier aan de afnemer onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken. De leverancier verleent hierbij aan ElectronicPartner onherroepelijke last en volmacht om voor en namens de leverancier de afnemer te berichten dat deze van het tijdstip van subrogatie af de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken voor ElectronicPartner gaan houden."
2.6. Op 23 september 2004 heeft EPR [betrokkene 1] een brief doen toekomen met onder meer de volgende inhoud:
" 2. Er zullen absoluut geen nieuwe storneringen plaatsvinden. een nieuwe stornering lijdt onverwijld tot het ophalen van de voorraad ten gevolge van het eigendomsvoorbehoud van EP.
(…)
6. indien een eventuele beéindiging als gevolg van punt 2, 4 of 5 plaatsvindt, zult u uw volledige medewerking verlenen aan het door ons ophalen van alle goederen welke onder ons eigendomsvoorbehoud vallen."
Deze brief is door [betrokkene 1] voor akkoord getekend.
2.7. Vanaf maart 2005 heeft EPR aan [betrokkene 1] bericht niet langer garant te staan voor de betaling van de facturen van [betrokkene 1], omdat [betrokkene 1] de door EPR doorgefactureerde bedragen niet betaalde.
2.8. Vanaf maart 2005 heeft [betrokkene 1] rechtstreeks - tegen vooruitbetaling - zaken ingekocht bij leveranciers.
2.9. In het voorjaar van 2005 heeft EPR de samenwerking met [betrokkene 1] beëindigd en haar vorderingen opgeëist. Rond 15 juni 2005 heeft EPR conservatoir (derden)beslag doen leggen op het woonhuis en bankrekeningen van [betrokkene 1].
2.10. Op 17 juni 2005 is de Schuldsaneringsregeling (WSNP) voorlopig toegepast op [betrokkene 1] en op zijn echtgenote. Benedictus is hierbij tot bewindvoerder benoemd. Er is een afkoelingsperiode ex artikel 309 Fw gelast voor de periode van 30 dagen.
2.11. Op 17 juni 2005 heeft er telefonisch overleg plaats gevonden tussen de raadsman van EPR en de Bewindvoerder. Hierbij is onder meer het door EPR gestelde eigendomsvoorbehoud op geleverde zaken aan de orde geweest.
2.12. Bij schrijven van 18 juni 2005 heeft de Bewindvoerder de hem bekende crediteuren, waaronder EPR, verzocht hun vordering in te dienen en hun eventuele zekerheidspositie kenbaar te maken.
2.13. EPR heeft op 20 juni 2005 haar vordering ad € 116.290,20 ter verificatie ingediend, één en ander als volgt gespecificeerd:
- lening € 47.771,98
- openstaande facturen € 68.518,22
EPR heeft zich terzake van de vordering ad € 68.518,22 beroepen op een eigendomsvoorbehoud.
2.14. Bij schrijven van 28 juni 2005 heeft de Bewindvoerder EPR als volgt bericht:
" Afgelopen vrijdag (1 juli) heb ik vertegenwoordigers van EP gelegenheid gegeven de winkelvoorraad van saniet te controleren. Men heeft een inventarislijst van de aanwezige voorraad meegekregen.
Gezien de omvangrijke lijst heeft EP enkele dagen nodig om de gegevens te vergelijken met de openstaande facturen, zo heeft men mij verteld.
Graag ontvang ik uiterlijk vrijdag 8 juli a.s. een lijst van goederen waarop u het eigendomsvoorbehoud claimt. Vervolgens zal ik u berichten of uw claim kan worden erkend of op welke gronden dat niet het geval is."
2.15. Bij brief van 11 juli 2005 heeft de Bewindvoerder EPR het volgende medegedeeld:
"Het pand waarin de voorraad zich bevindt, staat nog maar korte tijd tot beschikking van de boedel. Het niet tijdig afwikkelen van de diverse zekerheidsrechten zal gepaard gaan met aanzienlijke kosten voor de boedel en/of de pandhouder. Hierdoor ben ik genoodzaakt snel te handelen, zonder dat dit ten koste gaat van de zorgvuldigheid. Uw cliënt heeft inmiddels al 23 dagen de tijd gehad de zaken te regelen. Ik mag aannemen dat dit voldoende is daar uw cliënt op 18 juni jl. al klaar stond de gehele winkelvoorraad af te halen bij saniet. Vrijdag 1 juli jl. heeft uw cliënt de goederen ter plaatse bezichtigd. De termijn van drie dagen is besproken en overeengekomen met de heer [derde 2]. Naderhand is de termijn verlengd tot vrijdag 8 juli en nogmaals verlengd tot maandag 11 juli. Een verder uitstel is niet realiseerbaar. (…) Dinsdag 12 juli 2005 na 12:00 uur zal ik overgaan tot het samenstellen van een verkoopprospectus en na overleg met de rechter-commissaris overgaan tot het te verkoop aanbieden van de activa.
Voor genoemd tijdstip ontvang ik van u:
1. Lijst van goederen waarop uw eigendomsvoorbehoud claimt.
2. Door saniet ondertekend exemplaar van de door u overgelegde samenwerkingsovereenkomst.
3. Specificatie van uw vordering en verklaring van het verschil van het in uw mail genoemde bedrag van € 136.134,06 en het bedrag van € 116.290,20 welk staat genoemd in een schuldenoverzicht van uw cliënt d.d. 15 juni 2005.
Zoals vermeld zal ik zonder de tijdige ontvangst van bovengenoemde stukken overgaan tot verkoop van de goederen."
2.16. De raadsman van EPR heeft de Bewindvoerder bij brief van 12 juli 2005 onder meer het volgende laten weten:
" Bijgaand treft u aan de voorraadlijsten betreffende de voorraden alwaar een eigendomsvoorbehoud zijdens ElectronicPartner rust.
Voorts treft u aan een gedeelte van de onderliggende facturen welke factuurnummers corresponderen met de met de hand bijgeschreven nummers op de voorraadlijsten. Het boven water halen van betreffende facturen kost veel tijd en moeite. op dit moment is men dan ook doende de overige facturen bij elkaar te krijgen en uiteindelijk zal dit vrijwel geheel sluiten op de bijgevoegde voorraadlijst.
(…)
Daarnaast staat vast dat er geen andere leveranciers van "EP:Troelstra"/ de heer [betrokkene 1] zijn."
2.17. Bij brief van 15 juli 2005 heeft de Bewindvoerder de raadsman van EPR bericht dat het eigendomsvoorbehoud niet genoegzaam is aangetoond en voorts dat de goederen waarop het eigendomsvoorbehoud wordt gepretendeerd, niet identificeerbaar zijn.
2.18. Op 15 juli 2005 is de Schuldsaneringsregeling definitief van toepassing verklaard op [betrokkene 1].
2.19. De activa (voorraden, inventaris en auto) van [betrokkene 1] zijn door de Bewindvoerder verkocht aan de heer [derde 1] tegen een koopsom van € 58.500,-- exclusief BTW.
2.20. De verkoopopbrengst is door de bewindvoerder afgedragen aan de ABN-Amro die een stil pandrecht op de voorraden en bedrijfsinventaris had bedongen.
3.1. EPR vordert samengevat - veroordeling van de Bewindvoerder tot betaling van het bedrag van € 68.518,22 vermeerderd met rente en kosten.
3.2. De Bewindvoerder voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om de vraag of de Bewindvoerder ten opzichte van EPR onrechtmatig heeft gehandeld door roerende zaken, waarop EPR naar eigen zeggen een eigendomsvoorbehoud had bedongen, aan een derde te verkopen.
4.2. De Bewindvoerder betwist de vordering van EPR op een aantal gronden. Hij betwist onder meer dat EPR een rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud heeft bedongen. Hij betoogt ook dat - indien er al sprake zou zijn van een eigendomsvoorbehoud - EPR haar recht op uitoefening van het eigendomsvoorbehoud heeft verspeeld door in gebreke te blijven binnen een redelijke termijn een deugdelijke onderbouwing hiervan aan hem over te leggen. De Bewindvoerder stelt voorts dat de zaken die EPR uit hoofde van het beweerdelijke eigendomsvoorbehoud claimt niet meer te individualiseren waren, omdat ze (oneigenlijk) waren vermengd met dezelfde soort zaken die later rechtstreeks door leveranciers aan [betrokkene 1] zijn verkocht en geleverd. Tenslotte betwist de Bewindvoerder de hoogte van de door EPR gevorderde schade.
4.3. De rechtbank leidt uit het feit dat EPR de Bewindvoerder uitdrukkelijk in zijn hoedanigheid heeft gedagvaard - en bovendien niet heeft weersproken hetgeen de Bewindvoerder terzake in de conclusie van antwoord sub 43 t/m 45 heeft gesteld - af dat zij de bewindvoerder niet persoonlijk aansprakelijk acht voor de door haar gestelde schade, maar uitgaat van een boedelschuld.
Rechtsgeldig eigendomsvoorbehoud bedongen?
4.4. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag of EPR met betrekking tot de door de contractleveranciers bij [betrokkene 1] afgeleverde zaken een rechtgeldig eigendomsvoorbehoud heeft bedongen. EPR onderbouwt het door haar gestelde eigendomsvoorbehoud met de volgende juridische constructie:
? de contractleveranciers hebben zaken onder eigendomsvoorbehoud geleverd aan [betrokkene 1];
? de betreffende aan [betrokkene 1]/ EP:Troelstra gerichte facturen werden betaald door EPR;
? EPR verkreeg door subrogatie een vordering op [betrokkene 1] (zie r.o. 2.3 en 2.5);
? EPR is met de contractleveranciers in de met hen gesloten bemiddelingsovereenkomsten overeengekomen dat de leverancier de door haar voorbehouden eigendom van de aan [betrokkene 1] geleverde zaak aan EPR overdraagt op de wijze van artikel 3:115 sub c BW (traditio longu manu, zie r.o. 2.3 en 2.5);
? [betrokkene 1] en EPR zijn in de samenwerkingsovereenkomst overeengekomen dat [betrokkene 1] vanaf het tijdstip van de subrogatie de onder eigendomsvoorbehoud geleverde zaken voor EPS houdt (zie r.o. 2.3).
4.5. Het verweer van de Bewindvoerder tegen de stellingen van EPR is zowel van feitelijke als juridische aard en behelst onder meer het volgende:
a. EPR kon op grond van artikel 3:92 lid 2 BW geen eigendomsvoorbehoud ten opzichte van [betrokkene 1] bedingen, omdat de vorderingen van EPR op [betrokkene 1] volgen uit de samenwerkingsovereenkomst en niet uit een koopovereenkomst;
b. De door EPR gestelde traditio brevi manu heeft niet rechtsgeldig kunnen plaats vinden, omdat deze pas heeft plaats gevonden, nadat EPR de factuur van de betreffende contractsleverancier had voldaan; op dat moment was [betrokkene 1] al eigenaar geworden;
c. Aan [betrokkene 1] is de op grond van artikel 3:115 lid 1 sub c BW vereiste mededeling van de traditio brevi manu niet gedaan, terwijl hij deze ook niet heeft erkend;
d. De Bewindvoerder betwist dat de contractleveranciers ten aanzien van alle via EPR geleverde zaken een eigendomsvoorbehoud hebben bedongen, althans dat een verlengd eigendomsvoorbehoud is overeengekomen (zie conclusie van antwoord, sub 29);
e. De Bewindvoerder betwist dat EPR met alle contractleveranciers een bemiddelingsovereenkomst heeft gesloten met daarin opgenomen de bepaling over de levering traditio longu manu (zie r.o. 2.5).
De rechtbank zal op het verweer van de Bewindvoerder nader ingaan.
Ad a. Eigendomsvoorbehoud in strijd met artikel 3:92 lid 2 BW
4.6. De Bewindvoerder stelt dat de door EPR toegepaste constructie, zoals hiervoor in r.o. 4.4 is weergegeven, niet tot een geldig eigendomsvoorbehoud van EPR heeft kunnen leiden, omdat deze buiten het bereik van artikel 3:92 lid 2 BW valt. Volgens de Bewindvoerder vloeien de vorderingen die EPR op [betrokkene 1] heeft niet voort uit een overeenkomst, op grond waarvan zaken aan [betrokkene 1] geleverd werden, maar uit de samenwerkingsovereenkomst.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat eigendom niet als accessoir recht mee kan gaan bij de overgang van een vordering door cessie of subrogatie, maar dat hiervoor een afzonderlijke eigendomsleveringshandeling nodig is. Dat neemt niet weg dat, indien de eigendom - in verband met cessie of subrogatie van de vordering, waaraan zij (als zekerheid) gekoppeld was - rechtsgeldig (brevi manu) geleverd wordt aan de nieuwe crediteur, er in beginsel vanuit gegaan mag worden dat het eigendomsvoorbehoud gekoppeld blijft aan de vordering uit hoofde van een overeenkomst tot levering van goederen en aldus binnen het bereik van artikel 3:92 lid 2 BW blijft.
Ad b. Traditio brevi manu niet mogelijk, omdat [betrokkene 1] al eigenaar was geworden
4.8. De Bewindvoerder betoogt dat volgens de hoofdregel van artikel 3:92 lid 1 BW de eigendom van de door de contractsleveranciers geleverde zaken door betaling door EPR op [betrokkene 1] is overgegaan, tenzij tussen [betrokkene 1] en de betreffende contractsleverancier uitdrukkelijk is overeengekomen dat de eigendom van deze zaken, ondanks deze betaling bij de contractsleverancier is gebleven. Alleen in dit laatste geval zou de contractsleverancier de eigendom van de betreffende zaken - overeenkomstig het beding dat is opgenomen in de door EPR overgelegde bemiddelingsovereenkomst - aan EPR hebben kunnen overdragen. De bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat van zodanige overeenkomsten tussen [betrokkene 1] en de contractsleveranciers geen sprake is geweest.
4.9. EPR onderbouwt het door haar beoogde effect van de door haar gestelde juridische constructie, zoals weergegeven in r.o. 4.4 van dit vonnis, onder meer met een uitspraak van de Hoge Raad (HR 18 februari 1994, NJ 1994, nummer 462). Uit dit arrest volgt dat het partijen - onder het vóór 1 januari 1992 geldende recht - vrijstond om zekerheidseigendom zo te construeren dat bij voldoening door een gesubrogeerde betaler der schuld, alsdan voor de zekerheidseigenaar de verplichting ontstaat het tot zekerheid overgedragen goed zijnerzijds aan de gesubrogeerde schuldeiser over te dragen. De rechtbank begrijpt de stellingen van EPR aldus dat volgens haar [betrokkene 1] en de contractsleveranciers contractueel zijn afgeweken van de hoofdregel van artikel 3:92 lid 1 BW. De constructie komt er - kort gezegd - op neer dat enerzijds de contractsleverancier de eigendom van de aan [betrokkene 1] verkochte zaken, waarvan de koopsom door EPR is voldaan, aan EPR overdraagt en anderzijds [betrokkene 1] zich ermee bekend verklaard dat het eigendomsvoorbehoud van de contractspartner niet komt te vervallen bij betaling van de betreffende zaken.
4.10. De rechtbank neemt als uitgangspunt artikel 3:92 lid 1 BW, volgens welke bepaling de eigendom van de door de contractsleveranciers aan [betrokkene 1] verkochte zaken aan [betrokkene 1] is overgegaan op het moment van betaling hiervan, door wie dan ook. De rechtbank leidt uit de woorden in art. 3:92 lid 1 BW "wordt vermoed" af dat de aldaar genoemde opschortende voorwaarde modificabel is. Het staat partijen dan ook in beginsel vrij om contractueel van de hoofdregel van artikel 3:92 lid 1 BW af te wijken.
4.11. De vraag die thans beantwoord moet worden is of de constructie van EPR mede een overeenkomst tussen [betrokkene 1] en de verschillende contractsleveranciers behelst die afwijking van de hoofdregel van artikel 3:92 lid 1 BW inhoudt, en wel in die zin dat betaling van de vordering van de contractsleverancier door EPR niet tot overgang van de eigendom van de betreffende zaken van de contractspartner naar [betrokkene 1] heeft geleid.
4.11.1. De rechtbank stelt voorop dat een obligatoire overeenkomst tussen [betrokkene 1] en EPR geen gevolgen kan hebben voor de zakenrechtelijke status van de door de contractsleverancier aan [betrokkene 1] verkochte zaken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de enkele mededeling van EPR (al dan niet namens de contractspartner) aan [betrokkene 1] dat de contractspartner de voorbehouden eigendom aan EPR heeft overgedragen (zoals geformuleerd in artikel 6.2 van de bemiddelingsovereenkomst), niet als een van de hoofdregel van artikel 3:92 lid 1 BW afwijkende overeenkomst tussen [betrokkene 1] en de betreffende contractsleverancier kan worden beschouwd.
4.11.2. Het door EPR beoogde effect zou kunnen zijn bewerkstelligd door afzonderlijke overeenkomsten tussen [betrokkene 1] en de contractspartners, waarin wordt afgeweken van de hoofdregel van artikel 3:92 lid 1 BW. Nu dit niet door EPR is gesteld, terwijl dit ook niet blijkt uit de door EPR overgelegde algemene voorwaarden van contractpartners, gaat de rechtbank er vanuit dat overeenkomsten met zodanig beding niet tussen [betrokkene 1] en de contractpartners zijn gesloten.
4.11.3. Daarnaast zou de contractspartner de voorbehouden eigendom aan EPR hebben kunnen overdragen op enig moment, voordat "de verschuldigde prestatie" in de zin van artikel 3:92 lid 1 BW is voldaan en daarmee de eigendom op [betrokkene 1] zou zijn overgegaan. Ook dit is niet het geval, daar waar in artikel 6.2 van de bemiddelingsovereenkomst is bepaald dat de voorbehouden eigendom van de aan de afnemer geleverde zaken, waarvan de koopprijs is voldaan, aan EPR wordt overgedragen. De zinsnede "waarvan de koopprijs is voldaan" impliceert dat de eigendom door de betaling door EPR aan de contractspartner reeds naar [betrokkene 1] overgaat, zodat levering aan EPR niet meer mogelijk is.
4.12. De rechtbank komt tot de slotsom dat door EPR geen geldig eigendomsvoorbehoud op de door de contractspartners aan [betrokkene 1] verkochte zaken heeft bedongen. Haar vordering dient daarom te worden afgewezen. De gronden van verweer van de Bewindvoerder die de rechtbank hierboven in r.o. 4.5 sub c, d en e heeft weergegeven, behoeven dan ook geen bespreking meer.
4.13. EPR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt EPR in de proceskosten,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2007.