ECLI:NL:RBLEE:2007:BA7371

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1104
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering handhaving door Wetterskip Fryslân met betrekking tot walbeschoeiing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 5 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het dagelijks bestuur van Wetterskip Fryslân. De verzoeker, eigenaar van percelen weiland nabij Makkum, had verzocht om handhaving van de Keur Wetterskip Fryslân, omdat langs een gedeelte van de oever van zijn weiland een beschoeiing ontbrak, wat leidde tot afkalving van zijn land. Verweerder had op 24 april 2007 geweigerd handhavend op te treden, omdat de situatie volgens hen niet zodanig was dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat op grond van artikel 8:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De rechter stelde vast dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden, zoals de prioriteit van groot onderhoud, niet voldoende waren om af te zien van handhaving. De voorzieningenrechter benadrukte dat van een publiekrechtelijk rechtspersoon zoals het waterschap verwacht mag worden dat zij wettelijke voorschriften naleeft.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand kon houden, maar oordeelde dat er onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding was om voor de duur van de bezwaarprocedure te bepalen dat verweerder handhavend moest optreden. De rechter vond het verzoek te ingrijpend, aangezien niet was gebleken dat het afzien van onmiddellijk ingrijpen zou leiden tot onomkeerbare gevolgen of ernstige schade voor de verzoeker. De uitspraak werd gedaan door mr. E. de Witt, met M.A. Jansen als griffier, en tegen deze uitspraak kon geen rechtsmiddel worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/1104
uitspraak van 5 juni 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. B. Hamburger, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
en
het dagelijks bestuur van het Wetterskip Fryslân,
verweerder,
gemachtigden: D. Weidenaar en J.S. van der Velde, beiden werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 24 april 2007 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van het besluit waarin wordt geweigerd tot handhaving over te gaan.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 10 mei 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder wordt gelast zo spoedig mogelijk over te gaan tot handhaving.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 1 juni 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn bovengenoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoeker is eigenaar van enkele percelen weiland gelegen aan het Panhuyzerkanaal nabij Makkum. Langs een gedeelte van de oever van dit weiland ontbreekt een beschoeiing, waardoor het land afkalft. Bij brieven van 18 april 2006 en 5 juli 2006 heeft verzoeker verweerder verzocht ter plaatse in het kader van groot onderhoud walbeschoeiing aan te brengen. Nadat verweerder daartoe niet bereid bleek te zijn, heeft verzoeker bij brief van 26 maart 2007 verzocht handhavend op te treden wegens handelen in strijd met de Keur Wetterskip Fryslân.
Bij besluit van 24 april 2007 heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden, omdat de situatie naar de mening van verweerder niet zodanig is dat onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk is.
Verzoeker stelt dat in strijd met de Keur Wetterskip Fryslân wordt gehandeld en dat hij daardoor ernstige schade lijdt. Het mogelijke gebrek aan mankracht en/of financiën bij verweerder om deze situatie ongedaan te maken, dient naar de mening van verzoeker niet voor zijn risico te komen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Art. 5 van de Keur Wetterskip Fryslân bepaalt dat onderhoudsplichtig degenen zijn die in de legger tot het plegen van onderhoud van waterkeringen zijn aangewezen. Tenzij in de legger anders is bepaald berust het gewoon onderhoud bij de eigenaar van de waterkering en het buitengewoon onderhoud bij het waterschap.
Art. 7 van de Keur Wetterskip Fryslân bepaalt dat de buitengewoon onderhoudsplichtigen van waterkeringen verplicht zijn deze in stand te houden overeenkomstig het in de legger bepaalde omtrent richting, vorm afmeting en constructie van de waterkering.
Niet in geding is dat de aanleg en instandhouding van waterkeringen behoort tot het buitengewoon onderhoud en dat het Wetterskip Fryslân als rechtspersoon in dit geval onderhoudsplichtig is. Voorts hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting erkend dat de betreffende oevers niet voldoen aan de in de legger voorgeschreven eisen.
Met de brief van 26 maart 2007 heeft verzoeker dan ook beoogd te bewerkstelligen dat verweerder richting het Wetterskip Fryslân als rechtspersoon handhavend optreedt wegens het niet naleven van de in art. 7 Keur Wetterskip Fryslân opgenomen verplichting.
Op grond van art. 61 Waterschapswet is het waterschapsbestuur bevoegd tot de toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het dagelijks bestuur, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het waterschapsbestuur uitvoert.
Art. 5:21 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Het toepassen van bestuursdwang strekt er derhalve toe dat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de rechtens behorende situatie.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder bevoegd om een besluit tot toepassing van bestuursdwang te nemen nu het Wetterskip Fryslân haar verplichting op grond van art. 7 Keur Wetterskip Fryslân niet naleeft. Dat het betreffende weiland niet dreigt onder te lopen doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is voorts voldoende aannemelijk dat legalisering in dit geval niet aan de orde is, zodat om die reden niet van handhaving kon worden afgezien.
Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de door verweerder gestelde omstandigheid, namelijk dat groot onderhoud aan de betreffende oever geen hoge prioriteit heeft, geen omstandigheid is op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het treffen van handhavingsmaatregelen zodanig onevenredig zou zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. Juist van een publiekrechtelijk rechtspersoon als het waterschap mag verlangd worden dat zij wettelijke voorschriften naleeft.
Weliswaar is het niet onredelijk te achten dat (regulier) onderhoud plaatsvindt volgens een prioriteitenschema, maar in een situatie als de onderhavige, waarin een waterkering niet aan de in de legger vastgestelde eisen voldoet, dient in beginsel onmiddellijk te worden opgetreden. Gesteld noch gebleken is dat ontheffing is verleend van de in het geding zijnde verplichting van het Wetterskip Fryslân. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het bestreden besluit in bezwaar dan ook geen stand houden.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding bestaat om voor de duur van de bezwaarprocedure bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder zal worden opgedragen over te gaan tot handhavend optreden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is een dergelijke voorziening in dit geval te ingrijpend, gelet op de feitelijke situatie. Niet is gebleken dat het afzien van onmiddellijk ingrijpen leidt tot onomkeerbare gevolgen of ernstige schade voor verzoeker. Daarbij acht de voorzieningenrechter mede van belang dat verweerder op grond van art. 7:10 lid 1 Awb vóór 20 juli 2007, dan wel na verdaging als bedoeld in het derde lid, vóór 17 augustus 2007 op het bezwaarschrift dient te beslissen en verzoeker in geval van onrechtmatig gebleken besluitvorming kan verzoeken om schadevergoeding.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2007, in tegenwoordigheid van M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.