ECLI:NL:RBLEE:2007:BA6746

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/1105
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor het rijden op het strand met een motorvoertuig op Ameland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 8 juni 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om ontheffing voor het rijden met een motorvoertuig op het strand van Ameland. Verzoeker, wonende te Sneek, had een verzoek ingediend om met een motorvoertuig op het strand te mogen rijden voor het te water laten van zijn boot. De gemeente Ameland had dit verzoek afgewezen op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en het nieuwe beleid dat alleen eilandbewoners ontheffingen zouden krijgen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de rechtvaardiging voor het onderscheid tussen eilanders en niet-eilanders niet deugdelijk was gemotiveerd. De voorzieningenrechter stelde vast dat het rijden met motorvoertuigen op het strand niet kan worden gerekend tot de 'eilander gebruiken', zoals door de gemeente werd gesteld. De voorzieningenrechter wees het verzoek toe en droeg de gemeente Ameland op om verzoeker te behandelen alsof hij in het bezit was van een ontheffing. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige motivering bij beleidsbeslissingen die invloed hebben op de rechten van burgers.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/1105
uitspraak van 8 juni 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[verzoeker],
wonende te Sneek,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L. Leyten, werkzaam bij Rotshuizen Geense Advocaten te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland,
verweerder,
gemachtigde: C.M. Smid, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 16 maart 2007 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van een besluit met betrekking tot de toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening Ameland (APV), waarbij verweerder heeft geweigerd verzoeker ontheffing te verlenen om met een motorvoertuig op het strand van Ameland te rijden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bij brief van 13 april 2007 een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 11 mei 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen de gevraagde ontheffing te verlenen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 1 juni 2007. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 2 maart 2007 heeft verzoeker verweerder gevraagd hem ontheffing te verlenen van het verbod om in de periode van april tot en met oktober met een trekker met aanhanger op het strand van Ameland te rijden om zijn boot te water te kunnen laten.
Bij besluit van 16 maart 2007 heeft verweerder geweigerd de ontheffing te verlenen. Daartoe is overwogen dat de gemeente het beleid ten aanzien van het rijden in natuurgebieden met motorvoertuigen met ingang van 13 februari 2007 heeft aangescherpt. Op grond van dat nieuwe beleid komt verzoeker niet langer in aanmerking voor een ontheffing.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Daarin heeft hij - voor zover hier van belang - aangevoerd dat hij sinds 1999 ononderbroken een ontheffing heeft gekregen. Zijn laatste ontheffing is geldig geweest van 15 september 2002 tot en met 30 april 2007. Hij is van mening dat het nieuwe beleid van verweerder onredelijk is, omdat het onderscheid maakt tussen bewoners van het eiland en anderen. Dat is in strijd met het gelijkheidbeginsel, waarvoor geen objectieve rechtvaardiging bestaat. Verweerder heeft de reden voor dit onderscheid volgens verzoeker onvoldoende gemotiveerd.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge art. B 84 lid 2 APV - voor zover hier van belang - is het verboden gedurende de periode vanaf 1 mei tot 15 september alsmede gedurende de landelijke herfstvakantie tussen 8.00 uur en 19.00 uur het openbare strand te berijden met motorvoertuigen en bromfietsen.
Art. B 84 lid 4 APV regelt dat burgemeester en wethouders in bijzondere omstandigheden ontheffing kunnen verlenen van het verbod vermeld in lid 2.
Op 13 februari 2007 heeft verweerder de "Beleidsregel rijden in natuurgebieden met motorvoertuigen" (de Beleidsregel) vastgesteld. Daarin is in art. 3 aanhef en onder 3 - voor zover hier van belang - bepaald dat slechts bij zeer hoge uitzondering in het seizoen als bedoeld in art. B 84 lid 2 APV een ontheffing wordt verleend aan inwoners van Ameland voor het te water laten van een boot (zowel in verenigingsverband als buiten verenigingsverband).
Het Natuurbeleidsplan van de gemeente Ameland van 7 mei 2001 bevat in hoofdstuk 3.4 een opsomming van de zogenoemde "eilander gebruiken".
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder paal en perk wil stellen aan het aantal ontheffingen dat de afgelopen jaren is uitgegeven, onder meer omdat toeristen zich stoorden aan het vele verkeer op het strand. Begin 2007 waren ruim 1600 ontheffingen verleend, waarvan ruim 150 voor het vervoeren van een boot naar de zee. Van die 150 is de helft aan eilandbewoners verstrekt. Met het invoeren van de Beleidsregel heeft verweerder ervoor gekozen om uitsluitend eilandbewoners ontheffing te verlenen voor het te water laten van hun boot. De keuze om niet-eilanders geen ontheffing te verlenen heeft verweerder in de ambtelijke toelichting bij de Beleidsregel gemotiveerd met het belang dat wordt gehecht aan "eilander gebruiken". "Eilander gebruiken" zorgen volgens verweerder voor een constante betrokkenheid van de bevolking bij de natuur. Deze betrokkenheid kan bijdragen aan een duurzame natuur op het eiland. Met het vaststellen van een collectieve ontheffing voor eilandbewoners kunnen zij hun "eilander gebruiken", waaronder het gebruik van een motorvoertuig ten behoeve van het vervoeren en het te water laten van een vissersboot, blijven voortzetten. Bij toeristen kan volgens verweerder niet gesproken worden van "eilander gebruiken" omdat zij niet woonachtig zijn op het eiland en deze gebruiken niet hebben meegekregen. Toeristen mogen echter wel blijven vissen, zij het dat zij niet met een motorvoertuig op het strand mogen komen om hun boot naar zee te vervoeren. Verweerder acht het onderscheid dat wordt gemaakt tussen eilandbewoners en niet-eilandbewoners gelet op de "eilander gebruiken" gerechtvaardigd.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder de bevoegdheid heeft om beleid vast te stellen om overlast van gemotoriseerd verkeer op het strand te beperken en daartoe het ontheffingenbeleid aan te scherpen. Gebleken is dat met het beperken van de uitgifte van ontheffingen tot uitsluitend die gevallen waarin het gaat om het gebruik van een motorvoertuig voor het te water te laten van een boot, reeds 90 % van het aantal ontheffingen dat voorheen werd verleend is komen te vervallen. Dat betekent dat de vraag resteert of het gerechtvaardigd is dat verweerder met een beroep op "eilander gebruiken" voor een potentiële groep van circa 150 personen onderscheid maakt tussen bewoners van Ameland en anderen. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe het volgende.
In het Natuurbeleidsplan van de gemeente Ameland worden de "eilander gebruiken" opgesomd. Eén van die gebruiken is het vissen. Het Natuurbeleidsplan beschrijft deze activiteit als "het vanaf het eiland en vanuit bootjes op de Noordzee en de Waddenzee vissen door onder meer het zetten van botlijnen, netten, fuiken en door hengelen". Verweerder staat het vissen toe aan eilanders en niet-eilanders. Het Natuurbeleidsplan noemt in de opsomming van de "eilander gebruiken" niet het rijden op het strand met een motorvoertuig. Aangezien het rijden met een motorvoertuig op het strand derhalve geen "eilander gebruik" is, volgt daar naar het oordeel van de voorzieningenechter uit dat de rechtvaardiging die verweerder voor het onderscheid tussen eilanders en niet-eilanders heeft gegeven niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit klemt te meer nu niet-eilanders wel op zee mogen vissen, terwijl juist die activiteit tot de "eilander gebruiken" wordt gerekend. Daarbij is de voorzieningenrechter van oordeel dat, in het licht van de natuurwaarden die het Natuurbeleidsplan mede beoogt te beschermen en die ook in de ambtelijke toelichting bij de Beleidsregel worden benadrukt, het niet goed voorstelbaar is dat het rijden met motorvoertuigen op het strand tot de "eilander gebruiken" kan worden gerekend. Alles overziende is de voorzieningenrechter van oordeel dat de Beleidsregel op dit onderdeel de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat.
De voorzieningenrechter komt op grond van het voorgaande tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal kunnen blijven. Aangezien thans niet te voorzien is hoe verweerder het beleid zal gaan (her)formuleren, zal de voorzieningenrechter verweerder opdragen om in afwachting daarvan verzoeker te behandelen als ware hij in het bezit van een ontheffing om met een motorvoertuig op het strand van Ameland te rijden voor het te water laten van zijn boot. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het aannemelijk is dat verweerder op basis van het beleid dat gold tot 13 februari 2007 een dergelijke ontheffing zou hebben verleend. Deze behandeling van verzoeker dient voorts plaats te vinden tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, deze behandeling doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist.
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Ameland het door verzoeker gestorte griffierecht van € 143,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoeker € 644,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Ameland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- treft de voorlopige voorziening dat de gemeente Ameland wordt opgedragen om verzoeker met ingang van heden te behandelen als ware hij in het bezit van een ontheffing van het verbod om met een motorvoertuig op het strand van Ameland te rijden voor het te water laten van zijn boot, welke behandeling dient plaats te vinden tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de bedoelde behandeling doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat de gemeente Ameland het betaalde griffierecht van € 143,= aan verzoeker vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,=, aan verzoeker te vergoeden door de gemeente Ameland.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2007, in tegenwoordigheid van mr. E. Pot als griffier.
w.g. E. Pot
w.g. U. van Houten
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.