RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 198613 \ CV EXPL 06-3748
vonnis van de kantonrechter d.d. 9 maart 2007
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te Madrid (Spanje),
eiser,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: Kool & Voogt Advocaten,
De besloten vennootschap Thalassa B.V.,
hierna te noemen: Thalassa,
gevestigd te Harlingen,
gedaagde,
gemachtigde: Boonk Van Leeuwen Advocaten.
1. Procesverloop
1.1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft [eiser] gevorderd om, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat Thalassa aansprakelijk is voor de schade die [eiser] heeft geleden, lijdt en zal lijden ten gevolge van het arbeidsongeval dat hem op 4 oktober 2005 is overkomen;
2. Thalassa te veroordelen tot betaling aan [eiser] bij wege van voorschot op de immateriële schadevergoeding een bedrag van € 5.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2005 tot de dag der algehele voldoening;
3. Thalassa te veroordelen tot betaling aan [eiser] bij wijze van voorschot op de materiële schadevergoeding een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2005 tot de dag der algehele voldoening;
4. Thalassa te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding op te maken bij staat terzake van de materiële en immateriële schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van het voornoemde arbeidsongeval, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 4 oktober 2005 tot de dag der algehele voldoening;
5. Thalassa te veroordelen in de kosten.
1.2. Thalassa heeft bij antwoord de vordering betwist.
1.3. Na repliek en dupliek is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
1.4. Door [eiser] en Thalassa zijn producties in het geding gebracht.
Motivering
2. De feiten
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [eiser] is sedert 4 mei 1993 in dienst bij Thalassa, laatstelijk in de functie van matroos, op 4 oktober 2005 tegen een bruto salaris van € 59,74 per kalenderdag, verhoogd met een toeslag van € 17,45 bruto voor elke zeedag.
2.2. Het motorschip Thalassa (hierna te noemen "het schip") heeft op 1 oktober 2005 in de haven van Duinkerken een lading geladen die op de papieren werd omschreven als
"3500 mtons of zinc concentrete, harmless non hazardous(…)". Deze lading was, als gevolg van het feit dat het voor aanvang van het laden regende, vochtig.
2.3. De werkelijke lading bestond (deels) uit zgn. zinc secundaries. Zinc secundaries is ingedeeld in IMDG (International Maritime Dangerous Goods) klasse 4.3. en het vervoer van zinc secundaries moet aan speciale voorwaarden voldoen. Zinc secundaries reageert met water en ontwikkelt, als gevolg van deze reactie, waterstofgas.
2.4. Bij het openen van de luiken op 4 oktober 2005 in de haven van Szczecin (Polen) ontstond, als gevolg van de reactie tussen zinc secundaries en water, (gas)brand. Tijdens het uitrollen van de brandslangen heeft zich een grote explosie voorgedaan als gevolg waarvan [eiser] gewond is geraakt.
2.5. [eiser] is het eerste jaar na het ongeval 100 procent doorbetaald. Vanaf oktober 2006 is zijn loon voor 70 procent doorbetaald.
3. Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] is van mening dat Thalassa aansprakelijk is voor de schade. Aan hem had geen opdracht gegeven mogen worden om behulpzaam te zijn bij het blussen. Volgens [eiser] had Thalassa eerst de oorzaak van de brand en de aard van het gevaar moeten vaststellen. Het vaststellen van de brandklasse is een standaardprocedure, en er had, nu er sprake was van een gasbrand, geblust moeten worden met ABC of BCpoeder. Omdat niet het juiste blusmiddel voorhanden was en vanwege het explosiegevaar had besloten moeten worden om het schip te verlaten.
3.2. [eiser] voert voorts aan dat Thalassa, ondanks het feit dat de lading een andere was dan de lading die in de bevrachtingsovereenkomst stond vermeld, aansprakelijk is, omdat de vervoerde stof gevaar voor personen of zaken kan opleveren en dit gevaar zich ook heeft verwezenlijkt.
3.3. [eiser] voert verder aan dat hij als gevolg van de armbreuken, de beschadiging van het gehoor, de verminking door brandwonden, de ziekenhuisopnamen en de pijn immateriële schade heeft geleden en nog zal lijden.
3.4. De materiële schade bestaat naar de mening van [eiser] uit het feit dat hij thans arbeidsongeschikt is en hij daardoor zeedagentoeslag mist. Bovendien heeft hij tengevolge van het ongeval arbeidsvermogen verloren en heeft hij extra uitgaven moeten doen.
4. Het standpunt van Thalassa
4.1. Thalassa stelt zich op het standpunt dat niet zij, maar de bevrachter moet worden aangesproken. Het ongeval is het gevolg van een onjuiste beschrijving van de lading in de bevrachtingsovereenkomst. Thalassa betwist dat zij of de kapitein, anders dan uit de bevrachtingsovereenkomst kon worden opgemaakt, kon of had moeten weten dat de lading die zij vervoerde gevaarlijk was. Dit geldt in het onderhavige geval te meer omdat het ging om een bulklading waarvan de samenstelling en eigenschappen niet door eenvoudige waarneming vast te stellen zijn. Thalassa betwist voorts dat zij aansprakelijk is op grond van het enkele feit dat zij de lading vervoerde.
4.2. Ten aanzien van het beroep op artikel 7:658 BW voert Thalassa aan dat de toepassing van dit artikel is uitgesloten voor schepelingen en dat het artikel niet naar analogie kan worden toegepast.
Thalassa betwist dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en dat op het moment van de brand onjuiste instructies zijn verstrekt. Dit temeer daar zij niet bekend was met de werkelijke lading. Hierbij merkt Thalassa op dat pas door deskundigen in een laboratorium is vastgesteld om welke stof het ging. Zij betwist de door [eiser] gestelde standaardprocedure. Het betrof een acute noodsituatie waarbij snel een afweging moest worden gemaakt. Bovendien is het twijfelachtig of, wanneer de instructie zou zijn gegeven om zich van de brand te verwijderen, [eiser] geen of minder verwondingen zou hebben opgelopen, gelet op de snelheid waarmee de gebeurtenissen elkaar opvolgden. Verder is het verlaten van een schip bij brand geen goed zeemanschap. Ook is niet duidelijk of [eiser] alsmede andere bemanningsleden (mogelijk zonder instructie) geprobeerd hebben de brand te blussen. Thalassa merkt hierbij op dat ook zij slachtoffer is van onzorgvuldige handelingen en contractueel tekortschieten van de bevrachter, nu de eigenaar/kapitein van het schip en zijn zoon eveneens gewond zijn geraakt bij het ongeval.
4.3. Ten aanzien van de verwondingen van [eiser] voert Thalassa aan dat op grond van de stukken niet (duidelijk) blijkt in hoeverre [eiser] thans geschikt is om werkzaamheden te verrichten. Ook blijkt uit de stukken niet of er sprake is van een medische eindtoestand. Thalassa betwist dat zij aansprakelijk is, maar ze is wel bereid om, als goed werkgever, kosten van een gehoorapparaat, voorzover door [eiser] zelf betaald, aan hem te vergoeden.
4.4. Thalassa voert verder aan dat het ongeval ook is onderzocht door de Raad voor de Scheepvaart en dat, in het verband met het vaststellen van verwijtbaarheid, gewacht moet worden op de binnenkort te verwachten uitspraak van de Raad. Thalassa acht, nadat de Raad voor de Scheepvaart uitspraak heeft gedaan, een comparitie van partijen op zijn plaats. Dit temeer daar de huidige medische toestand van [eiser] niet bekend is, [eiser] eigenlijk de bevrachter -als de werkelijk schuldige- moet en kan aanspreken en Thalassa [eiser] aangeboden heeft om hem daarin bij te staan.
5. De beoordeling van het geschil
5.1. [eiser] baseert de aansprakelijkheid van Thalassa zowel op de artikelen 6:173 BW, 6:174 BW alsmede op artikel 7:685 BW.
5.2. Artikel 6:173 BW bepaalt - kortgezegd- dat de bezitter van roerende zaken waarvan bekend is dat zij, zo zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, in beginsel aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. Dit artikel legt een risico- aansprakelijkheid op de bezitter van een gebrekkige roerende zaak. Een van de vereisten voor aansprakelijkheid is, zoals ook door Thalassa is aangevoerd, dat men bezitter is van de roerende zaak. In het onderhavige geval is Thalassa slechts als houder aan te merken, nu zij de roerende zaak, de lading, houdt voor de bevrachter. Voor zover [eiser] haar vordering op voornoemd artikel baseert, kan de vordering dan ook niet worden toegewezen.
5.3. Hoewel geen van de partijen dit met zoveel woorden heeft genoemd, gaat de kantonrechter er, gelet vooral op de bewoordingen van de overgelegde arbeidsovereenkomst en het feit dat [eiser] zich beroept op gemiste zeedagentoeslag, er van uit dat [eiser] werkzaam was op een zeeschip. Voor zover [eiser] zich op artikel 6:175 BW beroept, welk artikel een risicoaansprakelijkheid of kwalitatieve aansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen creëert, mist dit artikel toepassing nu de gevaarlijke stof zich bevond aan boord van een zeeschip. Artikel 8:621 BW bepaalt namelijk dat Boek 8 BW Titel 6, Afdeling 4 van toepassing is op de periode waarin een gevaarlijke stof zich aan boord van een zeeschip bevindt.
5.4. Thalassa heeft aangegeven dat zij, als gevolg van een onjuiste beschrijving van de lading, niet op de hoogte was of had kunnen zijn van de werkelijke lading. Voor zover Thalassa zich hiermee op de uitzondering genoemd in artikel 8:623 lid 2 sub c BW beroept overweegt de kantonrechter als volgt. Artikel 8:623 lid 2 sub c BW, welk artikel van toepassing is bij gevaarlijke stoffen aan boord van een zeeschip, bepaalt -kortgezegd- dat de reder niet aansprakelijk is in het geval dat de afzender niet heeft voldaan aan zijn verplichting hem in te lichten over de gevaarlijke aard van de stof en noch de reder noch zijn ondergeschikten wisten of hadden behoren te weten dat de stof gevaarlijk was. Dit artikel kan Thalassa in het onderhavige geval niet baten. Artikel 8:623 lid 4 BW bepaalt dat de reder voor schade uit anderen hoofde dan Boek 8, Titel 6, Afdeling 4 kan worden aangesproken in het geval van artikel 8:623 lid 2 sub c BW en in het geval dat hij uit hoofde van arbeidsovereenkomst kan worden aangesproken. Nu Thalassa blijkens de vordering van [eiser] wordt aangesproken uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, moet de vraag worden beantwoord of Thalassa uit hoofde van de arbeidsovereenkomst aansprakelijk kan worden geacht voor de door [eiser] gestelde schade.
5.5. Thalassa heeft betoogd dat artikel 7:658 BW, waarin de zorgplicht voor de werkgever is geregeld, in het onderhavige geval toepassing mist. Zij doelt daarbij op artikel 450b van het Wetboek van Koophandel (K) waarin is bepaald dat artikel 7:658 BW geen toepassing vindt ten aanzien van de dienst van de schepelingen aan boord van een schip. Dit verweer gaat niet op.
Op grond van uitspraken van de Hoge Raad (HR 6 december 1996, JAR 1997/13 (Fortes/Smits), HR 12 april 2002, JAR 2002/102 (Hijboer/De Branding) en lagere rechtspraak (Rechtbank Rotterdam 20 december 2001, NJ 2002,136, Rechtbank Rotterdam 4 juni 2002, JAR 2002,183, Rechtbank Groningen 30 mei 2002, JAR 2002/41) kan thans worden aangenomen dat aansprakelijkheid van de werkgever in een dergelijk geval moet worden beoordeeld op een wijze die overeenkomt met de norm van art. 7:658 BW, met inbegrip van de daarin besloten liggende regels van stelplicht en bewijslast. Hierbij overweegt de kantonrechter dat een ander oordeel, mede gelet op de gewijzigde regelgeving met betrekking tot de aansprakelijkheid van werkgevers voor arbeidsongevallen - intrekking Zeeongevallenwet 1919 en intrekking Ongevallenwet 1901/1921 waarbij voor "gewone" werkgevers uiteindelijk een ruime civielrechtelijke aansprakelijkheid inzake arbeidsongevallen is gaan gelden-, tot de (thans) niet (meer) te rechtvaardigen situatie zou leiden dat schepelingen aan boord van zeeschepen minder bescherming zouden verdienen tegen onveilige werksituaties dan werknemers op de wal of op binnenschepen.
5.6. Het bovenstaande brengt met zich mee dat Thalassa aansprakelijk is voor de schade die [eiser] lijdt en/of heeft geleden als gevolg van het arbeidsongeval, tenzij Thalassa aantoont dat zij haar zorgverplichtingen ter voorkoming van ongevallen jegens [eiser] is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [eiser].
5.7. De kantonrechter is van oordeel dat voor beantwoording van de hiervoor bedoelde vraag de uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart, die het ongeval heeft onderzocht, van belang kan zijn. De kantonrechter verwijst, nu door Thalassa onweersproken is gesteld dat deze uitspraak op korte termijn te verwachten is, de zaak naar de rolzitting van 6 april 2007 waarbij Thalassa, als de meest gerede partij, de volledige uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart in het geding kan brengen. De kantonrechter overweegt hierbij dat, als Thalassa voornoemde uitspraak eerder ontvangt, niets Thalassa in de weg staat om deze uitspraak eerder dan 6 april 2007 over te leggen. De kantonrechter zal voor het overige iedere verdere beslissing aanhouden.
Beslissing
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 6 april 2007 om Thalassa in de gelegenheid te stellen om de uitspraak van de Raad voor de Scheepvaart betreffende het ongeval op het m.s. Thalassa in de haven van Szczecin op 4 oktober 2005 in het geding te brengen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.