ECLI:NL:RBLEE:2007:BA4038

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/459 tot en met 07/465
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor winkel- en bedrijfspand in Terschelling West

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 2 april 2007 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning voor een winkel- en bedrijfspand in Terschelling West. De verzoekers, waaronder verschillende vennootschappen en verenigingen, hebben bezwaar gemaakt tegen de vrijstelling en bouwvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Terschelling was verleend aan Ruijg Beheer BV. De verzoekers vreesden dat de bouw van het pand zou leiden tot ongewenste concurrentieverhoudingen en een verstoring van de lokale detailhandel.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Echter, het verzoek van één van de verzoekers werd niet-ontvankelijk verklaard omdat deze geen beroep had ingesteld tegen een eerder besluit van de verweerder. De overige verzoeken zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrijstelling voor de bouwvergunning terecht was verleend, aangezien het bouwplan voldeed aan de voorwaarden voor perifere detailhandel zoals vastgelegd in het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter benadrukte dat concurrentieverhoudingen in de planologische belangenafweging geen zwaarwegend belang vormen, tenzij er sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de realisatie van het bouwplan zou leiden tot een dergelijke ontwrichting. De verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen, en de voorzieningenrechter gaf aan dat er geen aanleiding was om te veronderstellen dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zou kunnen blijven.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/459 tot en met 07/465
uitspraak van 2 april 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
de vennootschap onder firma [naam VOF, verzoeker 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigden: [naam] en [naam], vennoten,
[naam verzoeker 2], h.o.d.n. [naam bureau ],
wonende te [woonplaats],
de vereniging [naam vereniging, verzoeker 3],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gemachtigden: [naam], voorzitter en [naam], secretaris,
[naam verzoeker 4] h.o.d.n. [naam bedrijf],
wonende te [woonplaats],
de vennootschap onder firma [naam VOF, verzoeker 5],
gevestigd te [naam vestigingsplaats],
gemachtigden: [naam] en [naam], vennoten,
de vereniging [naam vereniging, verzoeker 6],
gevestigd te [naam vestigingsplaats],
gemachtigden: [naam], voorzitter en [naam], secretaris,
de stichting [naam stichting, verzoeker 7],
gevestigd te [naam vestigingsplaats],
gemachtigden: [naam], voorzitter en [naam], secretaris,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling,
verweerder,
gemachtigden: H.T. Smit en J. Kleefstra, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2006 heeft verweerder aan de besloten vennootschap Ruijg Beheer BV (hierna: Ruijg Beheer BV) vrijstelling als bedoeld in art. 15 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleend en bij besluit van 4 december 2006 bouwvergunning voor het oprichten van een winkel- en bedrijfspand in Terschelling West.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten bezwaarschriften ingediend. Tevens hebben verzoekers zich bij brieven van 9 februari 2007, 15 februari 2007 en 14 februari 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de bouwvergunning wordt geschorst.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 30 maart 2007. Namens verzoekers zijn [naam, namens verzoeker 1], [naam, namens verzoeker 3 ], [verzoeker 4 ], [naam, namens verzoeker 5 ] en [naam, namens verzoeker 6] verschenen. Namens verweerder zijn bovengenoemde gemachtigden verschenen. Namens Ruijg Beheer BV is [naam], [naam] en [naam] verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle en [naam], rayonmanager van [naam bedrijf].
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de verzoeken overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder bij besluit van 20 februari 2007 het bezwaarschrift ingediend door [naam verzoeker 2] niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu [naam verzoeker 2] tegen dit besluit geen beroep heeft ingesteld, dient zijn verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard. Ten aanzien van de overige verzoekers is niet gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat deze verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van de verzoeken met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Op 6 maart 2006 is door Ruijg Beheer BV een reguliere bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor het oprichten van een winkel- en bedrijfspand aan de Nieuwe Dijk 14 te Terschelling West. De welstandscommissie Hûs & Hiem heeft op 13 maart 2006 meegedeeld dat het plan, getoetst aan de gemeentelijke welstandscriteria, voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Met ingang van 9 mei 2006 heeft het voornemen voor dit bouwplan vrijstelling te verlenen gedurende zes weken ter inzage gelegen en is een ieder daarbij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze in te dienen. Met uitzondering van [naam verzoeker 2] hebben alle verzoekers van deze gelegenheid gebruik gemaakt. [naam verzoeker 2] had eerder naar aanleiding van de gepubliceerde bouwaanvraag een reactie gegeven. Bij besluit van 21 november 2006 heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in art. 15 WRO verleend. Onder verwijzing naar voornoemde vrijstelling heeft verweerder op 4 december 2006 de bouwvergunning eerste fase verleend.
Verzoekers hebben bezwaarschriften ingediend tegen de vrijstelling en bouwvergunning. Tevens is de voorzieningenrechter verzocht deze besluiten te schorsen. Verzoekers vrezen dat ter plaatse allerlei detailhandelsactiviteiten zullen worden uitgeoefend.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op grond van art. 44 lid 1 juncto 56a Woningwet mag en moet een reguliere bouwvergunning eerste fase alleen worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Ingevolge het van kracht zijnde bestemmingsplan "Bestemmingsplan Bedrijventerrein Nieuwedijk" hebben de betreffende gronden de bestemming "bedrijventerrein". Art. 4 lid A van de planvoorschriften bepaalt dat deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven, genoemd in de bijlage, erven en terreinen, ontsluitingswegen, voet- en rijwielpaden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In art. 4 lid E onder 2 van de planvoorschriften is bepaald dat onder strijdig gebruik in ieder geval het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel en groothandel wordt gerekend, met uitzondering van de gronden die op de plankaart nader zijn aangeduid "detailhandel toegestaan". Ingevolge art. 4 lid F aanhef en onder 3 van de planvoorschriften kan van dit verbod vrijstelling worden verleend voor de uitoefening van perifere detailhandel, mits de verkoopvloeroppervlakte per detailhandelsbedrijf ten hoogste 4000 m² zal bedragen. In art. 3 van de planvoorschriften is de Beschrijving in hoofdlijnen opgenomen. Art. 3 onder 2.1.1 van de planvoorschriften geeft aan dat door middel van vrijstelling een perifere detailhandel mogelijk kan worden gemaakt, indien het gaat om de vestiging van lokale bedrijven, de vestiging in of nabij een winkelconcentratiegebied redelijkerwijs niet mogelijk is, de vestiging niet leidt tot een uitholling van de verzorgende functie van het centrum van de dorpen op Terschelling en de vestiging qua aard en omvang passen zijn op het bedrijventerrein Nieuwedijk te Terschelling.
Art. 1 onder 17 van de planvoorschriften bepaalt dat onder perifere detailhandel wordt verstaan: de detailhandel volgens een formule die vanwege de aard en/of omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, bouwmaterialen, keukens en sanitair, alsmede woninginrichtingartikelen, waaronder meubelen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het onderhavige bouwplan terecht aangemerkt als perifere detailhandel, zoals omschreven in het art. 1 van de planvoorschriften. Ter zitting hebben de gemachtigde van verweerder en de vergunninghouder verklaard dat in de nieuwbouw uitsluitend het Fixet-doe-het-zelf assortiment zal worden verkocht. Door middel van een opsomming op de bij het bouwvergunning behorende bouwtekening is dit assortiment grotendeels aangegeven. Het assortiment wat thans in de in Lies gevestigde winkel wordt verkocht, welke onder de formule Sprinter elektro wordt geëxploiteerd zal niet in de nieuwbouw worden verkocht. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat de verkoop van vuurwerk gedurende enkele dagen per jaar er niet toe leidt dat niet langer gesproken kan worden perifere detailhandel als bedoeld in het bestemmingsplan.
Verweerder was derhalve bevoegd de gevraagde vrijstelling te verlenen. Verzoekers hebben voorts niet aannemelijk gemaakt, dat verweerder deze vrijstelling in redelijkheid niet zou hebben kunnen verlenen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat volgens vaste jurisprudentie - bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 1998 in zaak no. H01.97.0272 (BR 1998/663) - concurrentieverhoudingen in het kader van een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen belang vormen, tenzij sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon die niet door dwingende redenen wordt gerechtvaardigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk is gemaakt dat als gevolg van de verwezenlijking van het bouwplan een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau ter plaatse zal plaatsvinden. Dat de Hubo-vestiging mogelijk financieel nadeel zal ondervinden van de vestiging van de Fixet bouwmarkt is onvoldoende grond voor weigering van de vrijstelling.
Hoewel het naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanbeveling verdient om bij de besluiten op de bezwaarschriften de in het bestemmingsplan opgenomen grondslag van de vrijstelling te benoemen en daarbij expliciet aan te geven van welk voorschrift van het bestemmingsplan vrijstelling is verleend, ziet de voorzieningenrechter is het ontbreken van deze bepalingen in het besluit tot het verlenen van de vrijstelling geen aanleiding de vrijstelling en bouwvergunning te schorsen. Voldoende duidelijk is waarvoor verweerder heeft beoogd vrijstelling te verlenen.
De voorzieningenrechter komt op grond van het vorenstaande tot het voorlopig oordeel dat er geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal kunnen blijven. De verzoeken om een voorlopige voorziening geregistreerd onder de nummers 07/459 en 07/461 worden daarom afgewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend door [naam verzoeker 2], geregistreerd onder nummer 07/460 niet-ontvankelijk;
- wijst de verzoeken geregistreerd onder de nummers 07/459 en 07/461 tot en met 07/465 af.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 2 april 2007, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.