ECLI:NL:RBLEE:2007:BA2387

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/585
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning en vrijstelling voor woongebouw in Bolsward

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 28 maart 2007 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met registratienummer 07/585. De verzoekster, Stichting Bolswards Historie, heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een woongebouw in Bolsward. De voorzieningenrechter heeft eerder, op 21 juni 2006, een uitspraak gedaan waarin het bestreden besluit werd vernietigd, maar het verzoek om schorsing van de bouwvergunning werd afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente op dat moment niet bevoegd was om de gevraagde vrijstelling te verlenen, maar dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoende was. In de huidige procedure heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 maart 2007, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de beroepsgronden van verzoekster, die zich richtten tegen de ruimtelijke onderbouwing, eerder door de rechtbank zijn verworpen. Hierdoor kon de voorzieningenrechter niet anders dan het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om voorlopige voorziening afwijzen. De uitspraak van de voorzieningenrechter is definitief en er kan geen hoger beroep worden ingesteld tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/585 en 7/80
uitspraak van 28 maart 2007 van de voorzieningenrechter op grond van de artikelen 8:84 en 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
de stichting Stichting Bolswards Historie,
gevestigd te Bolsward,
verzoekster,
gemachtigde: mr. I.J. Woltman, advocaat te Bolsward,
en
het college van burgemeester en wethouders der gemeente Bolsward,
verweerder,
gemachtigde: mr. H.E. de Hoo, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 5 december 2006 heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de bouw van een woongebouw te [plaats].
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 07/80.
Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 1 maart 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de bouwvergunning wordt geschorst. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 07/585.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 23 maart 2007. Namens verzoekster zijn [naam], [naam] en [naam] verschenen bijgestaan door hun gemachtigde en [naam], architect. Namens verweerder zijn wethouder J. Brouwer en bovengenoemde gemachtigde verschenen. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (GS) is niet verschenen. Namens de vergunninghouder de Woningstichting De Friese Greiden is [naam] verschenen en namens de toekomstig gebruiker van het pand de Stichting Philadelphia Zorg, [naam].
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
De woningstichting De Friese Greiden heeft op 23 december 2003 een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor het oprichten van een woongebouw aan de Looiersbuurt te [plaats]. Omdat dit bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, heeft verweerder deze aanvraag mede beschouwd als een aanvraag om vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Bij besluit van 28 september 2004 heeft de raad van verweerders gemeente bepaald dat voor dit gebied een wijziging van het bestemmingsplan wordt voorbereid (voorbereidingsbesluit).
Met ingang van 11 november 2004 heeft het bouwplan in het kader van de inspraakprocedure gedurende twee weken ter inzage gelegen. Verzoekster heeft in dat kader haar reactie gegeven.
Naar aanleiding van de inspraakreacties is het bouwplan aangepast, waarna het plan met ingang van 5 mei 2005 gedurende vier weken ter inzage heeft gelegen, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze in te dienen. Ook van deze mogelijkheid heeft verzoekster gebruik gemaakt.
Bij besluit van 5 juli 2005 heeft de raad van verweerders gemeente besloten dat de ingediende zienswijze geen aanleiding geeft van het voornemen vrijstelling te verlenen af te zien en dat GS zal worden gevraagd een verklaring van geen bezwaar af te geven. Bij dit besluit heeft de raad tevens de bevoegdheid tot het verlenen van de vrijstelling te gedelegeerd aan verweerder.
GS heeft op 6 september 2005 besloten de verklaringen van geen bezwaar als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO en art. 51 lid 3 Woningwet te verlenen.
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft verweerder onder verlening van vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO van bepaalde in de artikelen 13 en 21 van het bestemmingsplan bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw op het perceel [locatie] te [plaats]. Verzoekster heeft 15 november 2005 bezwaar gemaakt. Nadat verzoekster in de gelegenheid is gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten heeft verweerder bij besluit van 14 februari 2006 het bezwaarschrift, overeenkomstig het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften van de gemeente Bolsward, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juni 2006 (registratienummers 06/1205 en 06/875) heeft de voorzieningenrechter het door verzoekster ingediende beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Het verzoek om bij wege van voorlopige voorziening de bouwvergunning te schorsen is afgewezen. In deze uitspraak is overwogen dat verweerder op 14 februari 2006 niet langer bevoegd was de gevraagde vrijstelling te verlenen, omdat op dat moment geen voorbereidingsbesluit meer gold. Om die reden is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter in deze uitspraak overwogen dat verweerder het project heeft voorzien van een voldoende ruimtelijke onderbouwing, dat verweerder in de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op de ruimtelijke effecten van het bouwplan en dat daarnaast aandacht is besteed aan milieuhygiënische aspecten, ecologische aspecten, archeologische aspecten en aspecten van huishouding.
Ook heeft de voorzieningenrechter in deze uitspraak overwogen dat, afgezien van het geconstateerde formele gebrek, verweerder de vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Nadat de raad van verweerders gemeente op 11 juli 2006 een nieuw voorbereidingsbesluit heeft genomen, heeft verweerder bij besluit van 9 november 2006 het bezwaarschrift wederom ongegrond verklaard.
Verzoekster is van mening dat de gegeven ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is. Daarbij is verzoekster van mening dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 21 juni 2006 niet alle aangevoerde argumenten op grond waarvan verzoekster van mening is dat de ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is, heeft meegewogen in zijn beoordeling. Ter zitting heeft de gemachtigde van verzoekster aangegeven geen hoger beroep te hebben ingesteld tegen de uitspraak van 21 juni 2006, omdat hij van mening was dat het hoger beroep uitsluitend betrekking zou kunnen hebben op de overweging dat het bestreden besluit vanwege het vervallen voorbereidingenbesluit geen stand kan houden. De overweging ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing heeft niet geleid tot gegrond verklaring van het beroep, maar is gemaakt in het kader van de afweging of een voorlopige voorziening dient te worden getroffen en zou naar de mening van de gemachtigde niet in hoger beroep bestreden kunnen worden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge vaste jurisprudentie heeft het niet instellen van hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg, dat indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het ten tweede male beoordelen van door de rechtbank eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend miskent. De rechtszekerheid brengt met zich mee dat de betrokken partijen mogen uitgaan van de rechtmatigheid van het besluit, voor zover hiertegen beroepsgronden zijn gericht en de rechtbank deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de beroepsgronden gericht tegen de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit in de uitspraak van 21 juni 2006 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen. Uit de bewoordingen in deze uitspraak kan niet worden afgeleid dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 21 juni 2006 heeft beoogd een voorlopig dan wel voorwaardelijk oordeel te geven over de ruimtelijke onderbouwing. Voor zover verzoekers van mening zijn dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 21 juni 2006 niet alle door verzoekers aangevoerde argumenten bij zijn oordeel heeft betrokken en daarmee geen juiste afweging heeft gemaakt, had het juist op de weg van verzoekers gelegen om hoger beroep in te stellen tegen die uitspraak.
Op grond van bovenstaande overweging dient de voorzieningenrechter thans van het gegeven oordeel over de ruimtelijke onderbouwing uit te gaan. Daarmee is gegeven dat de ruimtelijk onderbouwing toereikend is. Nu in beroep uitsluitend is aangevoerd dat deze ruimtelijke onderbouwing ontoereikend is, betekent dit dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Om die reden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2007, in tegenwoordigheid van M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. U. van Houten
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 07/585 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 07/80 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.