ECLI:NL:RBLEE:2007:BA2062

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
187886 \ CV EXPL 06-564
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging cliëntovereenkomst tussen particulier en rechtshulpverlener op grond van dwaling

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 maart 2007 uitspraak gedaan over de vernietiging van een cliëntovereenkomst tussen een particulier, aangeduid als [x], en haar rechtshulpverlener, aangeduid als [y]. De zaak kwam voort uit een geschil over de mededelingsplicht van de rechtshulpverlener. [x] had een cliëntovereenkomst gesloten met [y], maar stelde dat zij niet correct was geïnformeerd over haar recht op gefinancierde rechtshulp via een advocaat. De rechtbank oordeelde dat [y] zijn mededelingsplicht had geschonden door niet te vermelden dat [x] via hem geen recht had op gesubsidieerde rechtsbijstand, terwijl dit wel mogelijk was via een advocaat. Dit leidde tot de conclusie dat de overeenkomst op grond van dwaling vernietigd moest worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [x] niet voldoende was geïnformeerd over de mogelijkheden van gesubsidieerde rechtsbijstand en dat zij, na het verkrijgen van deze informatie, uitdrukkelijk had gekozen voor de rechtsbijstand van [y]. De getuigenverklaringen van zowel [x] als [y] en diens medewerkers werden zorgvuldig gewogen, waarbij de rechtbank concludeerde dat [y] niet had voldaan aan zijn verplichtingen. De vordering van [x] tot vernietiging van de overeenkomst werd toegewezen, en [y] werd veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag van € 950,-, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft ook de kosten van de procedure aan [y] opgelegd, aangezien hij in het ongelijk was gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie en informatieverstrekking door rechtshulpverleners aan hun cliënten, vooral in situaties waarin gefinancierde rechtshulp aan de orde is.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 187886 \ CV EXPL 06-564
vonnis van de kantonrechter d.d. 20 maart 2007
inzake
[x],
hierna te noemen: [x],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: mr. A. Speksnijder,
tegen
[y],
hierna te noemen: [y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.R. Reinders.
Procesverloop
1. Ingevolge het tussenvonnis van 22 augustus 2006 hebben op 6 december 2006 en 6 februari 2007 getuigenverhoren plaatsgevonden. Van die getuigenverhoren is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens is wederom vonnis bepaald op de stukken van het geding, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
Motivering
in conventie en in reconventie
2. Ingevolge artikel 155 lid 1 Rv zal de rechter ten overstaan van wie in een zaak bewijs is bijgebracht daarin zoveel als mogelijk het eindvonnis wijzen. De getuigenverhoren in deze zaak hebben plaatsgevonden ten overstaan van de kantonrechter mr. G.H. Varekamp-Vos. Zij is wegens ziekte thans niet in staat om het eindvonnis in deze zaak te wijzen. Het eindvonnis zal om die reden, in afwijking van de hiervoor genoemde regel, worden gewezen door de kantonrechter mr. R. Giltay.
3. De kantonrechter neemt hier de inhoud van voornoemd tussenvonnis over.
4. Bij meergenoemd tussenvonnis is [y] toegelaten tot het bewijs van feiten of omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid, dat:
(1) hij [x] vóór, althans ter gelegenheid van, het aangaan van de cliëntovereenkomst duidelijk en volledig heeft geïnformeerd over het feit dat zij via hem níet, maar via een advocaat wél in aanmerking zou komen voor gesubsidieerde rechtshulp;
en
(2) [x] na kennisneming van deze informatie er uitdrukkelijk en weloverwogen voor heeft gekozen dat [y] desondanks haar belangen zou behartigen.
5. [y] heeft in enquête als getuige doen horen zijn zoon [voornaam] [y], tevens juridisch medewerker op het kantoor van zijn vader. Getuige [y] jr. heeft onder meer verklaard:
'Ik ben aanwezig geweest bij het intakegesprek dat mijn vader met mevrouw [x] heeft gevoerd. Ik verzorgde de verslaglegging. Bij de uiteindelijke ondertekening van de cliëntovereenkomst was ik niet aanwezig. In het daaraan voorafgaande gesprek is natuurlijk gesproken over de inhoud van de zaak, maar ook de financiële kant kwam aan de orde. Mevrouw [x] heeft desgevraagd medegedeeld dat zij een bijstandsuitkering van € 700,- per maand genoot. Mijn vader heeft toen de mogelijkheid van een toevoeging met haar besproken en heeft er daarbij op gewezen dat zij daarvoor niet in aanmerking zou komen als hij haar zaak zou doen. Zij zou dan een advocaat moeten inschakelen. Mevrouw [x] gaf daarop echter aan dat zij door mijn vader bijgestaan wilde worden, omdat zij van derden had gehoord dat hij zaken als de hare goed behandelde. Er is toen een regeling getroffen waarbij mevrouw [x] € 150,00 per maand zou betalen. (…) Voor zover ik weet is er niet gesproken over het verschil tussen de eigen bijdrage in het kader van een toevoeging en de kosten die mevrouw [x] aan mijn vader kwijt zou zijn. Zij gaf namelijk al gauw aan voor mijn vader te kiezen.'
Voorts heeft [y] schriftelijke verklaringen van zijn kantoormedewerkers [a] en [b] overgelegd. Deze verklaringen -die gelijkluidend zijn- komen er in de kern op neer dat [y] altijd cliënten naar hun inkomen vraagt en, indien zij daarvoor in aanmerking komen, erop wijst dat de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand bestaat indien de cliënt een advocaat inschakelt. Volgens vorenbedoelde medewerkers gebeurt het soms dat een cliënt die in aanmerking komt voor gesubsidieerde rechtsbijstand toch voor [y] kiest. In andere gevallen wenden cliënten zich alsnog tot een advocaat voor gesubsidieerde rechtsbijstand.
6. [x] heeft in contra-enquête zichzelf als getuige doen horen. Zij heeft onder meer verklaard:
' In januari 2004 was ik in het kader van een echtscheiding cliënt van mr. [z]. Ik procedeerde bij hem op een toevoeging. Het begrip toevoeging was mij dus bekend. Via [z] kwam ik bij [y] sr. terecht. Die zou mij verder helpen. Eerst heb ik telefonisch contact met hem gehad en bij die gelegenheid heb ik hem gevraagd of ik bij hem ook op een toevoeging kon procederen. Dat was het geval zei hij en hij zei ook dat hij mij wel kon helpen. Daarna heeft een intakegesprek plaatsgevonden op het kantoor van [y]. Dit gesprek vond in een afgesloten kamer plaats en bij dit gesprek was behalve [y] sr. en ik niemand aanwezig. Toen is met [y] afgesproken dat hij eerst een toevoeging voor mij zou aanvragen en gegevens zou verzamelen. Verder werd afgesproken dat ik hem zou betalen zolang er geen toevoeging was afgegeven. Zou de toevoeging afkomen dan kreeg ik het betaalde geld van hem terug. Dit was een mondelinge afspraak. Daarna hoorde ik niets meer. Een keer in de drie à vier weken belde ik [y] op om te vragen hoever de zaak nou stond. Er gebeurde echter niets. Ook bij de Raad voor Rechtsbijstand heb ik een paar keer geïnformeerd of mijn aanvraag daar in behandeling was. Dat bleek niet het geval te zijn. Uiteindelijk is mij gebleken dat [y] sr. helemaal niet op de lijst van de raad voorkwam.'
7. De kantonrechter overweegt allereerst dat in het kader van de bewijswaardering aan de overgelegde verklaringen van [y]'s medewerkers [a] en [b] geen betekenis zal worden toegekend, nu deze medewerkers slechts in algemene zin verklaren omtrent de gebruikelijke gang van zaken ten kantore van [y] bij het aannemen van nieuwe cliënten. Deze verklaringen zeggen echter niets over de concrete gang van zaken voor of bij het aangaan van de onderhavige cliëntovereenkomst met [x].
8. Naar het oordeel van de kantonrechter is [y] niet geslaagd in het door hem te leveren bewijs. Daartoe is in de eerste plaats van belang dat [x] uitdrukkelijk heeft betwist dat [y] jr. bij het intakegesprek van [x] ten kantore van [y] aanwezig is geweest. Daarmee is zijn aanwezigheid bij dit gesprek niet komen vast te staan. Betwijfeld kan daarom worden of [y] jr. wel de waarheid heeft gesproken tijdens zijn verhoor als getuige. In de tweede plaats is van belang dat de door [y] jr. afgelegde getuigenverklaring omtrent de gang van zaken tijdens het intakegesprek wordt betwist door [x]. Volgens [y] jr. is in dit gesprek met [x] de mogelijkheid van gesubsidieerde rechtsbijstand door een advocaat op basis van een toevoeging besproken en is zij erop gewezen dat er bij inschakeling van [y] sr. niet op toevoegingsbasis kon worden geprocedeerd. Desondanks, aldus [y] jr., heeft [x] voor rechtshulpverlening door [y] sr. gekozen. De lezing van [x] omtrent de gang van zaken tijdens het intakegesprek is echter fundamenteel anders. [y], die geen gesubsidieerde rechtsbijstand verleent, zou desgevraagd (desondanks) hebben bevestigd dat er op basis van een toevoeging kon worden geprocedeerd en dat hij dit zou regelen voor [x]. Later is het [x] gebleken dat [y] niets had gedaan om een toevoeging voor haar te regelen.
9. Gezien het vorenoverwogene is in rechte niet komen vast te staan dat [y] [x] vóór, althans bij, het aangaan van de cliëntovereenkomst duidelijk en volledig heeft geïnformeerd over het feit dat zij via hem níet, maar via een advocaat wél in aanmerking zou komen voor gesubsidieerde rechtshulp. Geoordeeld moet dan ook worden dat [y] niet heeft voldaan aan een op hem rustende mededelingsplicht. Zoals reeds in het tussenvonnis is overwogen, dient in dat geval het gedane beroep op dwaling te worden gehonoreerd.
Dit betekent dat de vordering van [x] strekkende tot vernietiging van de cliëntovereenkomst kan worden toegewezen. Hieruit volgt -vanwege de terugwerkende kracht van de vernietiging- dat [y] reeds van [x] ontvangen bedragen dient terug te betalen. Tussen partijen is echter in geschil welk bedrag [x] aan [y] heeft voldaan. Volgens [x] betreft het een bedrag van € 1.200,-, terwijl [y] gemotiveerd heeft gesteld dat hij in totaal slechts een bedrag van € 950,- van [x] heeft ontvangen. Na dit verweer van [y] heeft [x] de hoogte van het door haar terugverlangde bedrag niet nader onderbouwd. De kantonrechter zal dan ook uitgaan van het door [y] genoemde bedrag. Aldus is in conventie een bedrag van € 950,- toewijsbaar, te vermeerderen met de niet betwiste wettelijke rente.
10. Nu de tussen partijen gesloten cliëntovereenkomst zal worden vernietigd, komt aan [y] geen vordering toe terzake betaling van nog openstaande declaraties. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
11. Als de in conventie in overwegende mate en in reconventie geheel in het ongelijk te stellen partij zal [y] in de kosten van de beide procedures worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
in conventie
vernietigt de op 20 september 2004 tussen partijen gesloten cliëntovereenkomst;
veroordeelt [y] tot betaling aan [x] van een bedrag van € 950,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [y] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [x] begroot op € 750,- aan salaris gemachtigde en € 217,32 aan verschotten, waarvan te voldoen door overschrijving op het bankrekeningnummer van de gerechten in het arrondissement Leeuwarden:
- € 750,- aan salaris gemachtigde;
- € 71,32 aan explootkosten;
- € 111,75 aan in debet gesteld griffierecht;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, voor wat betreft de hiervoor uitgesproken veroordelingen;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
wijst de vordering van [y] af;
veroordeelt [y] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [x] begroot op € 350,- aan salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119