vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
zaaknummer / rolnummer: 73315 / HA ZA 05-981
[eiser],
wonende te Bolsward,
eiser,
hierna te noemen: [eiser],
procureur mr. W.M. Sturms,
1. de besloten vennootschap
[gedaagde] BEHEER B.V.,
gevestigd te Burgum,
hierna te noemen: [gedaagde] Beheer,
2. [gedaagde],
wonende te Burgum,
hierna te noemen: [gedaagde],
gedaagden,
procureur mr. R. Bremer.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis
- de akte tot rectificatie
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde] Beheer. [gedaagde] Beheer is bestuurster en enig aandeelhoudster van Comfort Villa Nederland B.V. (hierna: Comfort Villa).
2.2. Tussen [eiser] en Comfort Villa is op 1 november 2004 een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot de bouw van een villa, waarbij na een overeengekomen ontwerpwijziging en daarmee samenhangende prijsaanpassing uiteindelijk een koop- aanneemsom van EUR 266.520,00 (inclusief BTW) is overeengekomen.
2.3. De schriftelijke overeenkomst tussen [eiser] en Comfort Villa vermeldt onder meer:
"[...] Termijnbetalingen
1e termijn 15% : bij verkrijging bouwvergunnig en hypotheek
2e termijn 25% : voor begin productieproces
3e termijn 45 % : vóór plaatsing van de villa
4e termijn 10% : direct na plaatsing van de villa
5e termijn 5% : na oplevering, over te maken op een nader aan te geven geblokkeerde bankrekening. [...]"
2.4. Bij het aangaan van de overeenkomst zijn aan [eiser] stukken overhandigd, waaronder "Algemene technische omschrijvingen Administratieve bepalingen voor Comfort Villa Woningen" (hierna: de administratieve bepalingen) en de "algemene leveringsvoorwaaarden Comfort Villa Nederland B.V." (hierna: de algemene voorwaarden).
In de administratieve bepalingen staat onder meer:
"[...] Betalingen binnen 7 dagen na factuurdatum. [...]"
In de algemene voorwaarden staat onder meer:
"[...] Betaling van een termijn dient plaats te vinden uiterlijk op de dag die op de termijnfactuur zal worden vermeld, [...]"
2.5. Comfort Villa heeft bij factuur van 15 juli 2005 de derde termijn ad EUR 119.934,00 aan [eiser] in rekening gebracht. Op de factuur staat: "Betaling d.d. 20 juli 2005 [...]".
2.6. [gedaagde] heeft op of om omstreeks 21 juli 2005 bij [eiser] telefonisch aangedrongen op directe betaling van het factuurbedrag. Onder meer op 22 juli 2005 heeft [eiser] telefonisch contact gehad met de Fortis Bank en daarbij verzocht om het bedrag zo spoedig mogelijk aan Comfort Villa over te maken. Op 26 juli 2005 heeft Comfort Villa het bedrag van EUR 119.934,-- op de bankrekening ontvangen. Comfort Villa heeft een kort daarvoor van [eiser] ontvangen bedrag ad EUR 21.000,00 op dezelfde dag aan [eiser] terugbetaald.
2.7. Op 20 juli 2005 is aan een medewerker van Comfort Villa een faillissementsverzoek van de besloten vennootschappen Plieger B.V. (hierna: Plieger) en Schot Alkmaar Holding B.V. (hierna: Schot) betekend. Naar aanleiding van dit faillissementsverzoek is Comfort Villa op 11 augustus 2005 in staat van faillissement verklaard.
2.8. Na ontvangst van het derde termijnbedrag heeft Comfort Villa de villa van [eiser] volledig geplaatst op het perceel van [eiser]. [eiser] is daardoor door natrekking eigenaar van de villa geworden. Ten tijde van het faillissement was de villa wind- en waterdicht. De curator heeft op 19 augustus 2005 aan [eiser] meegedeeld dat hij geen verdere uitvoering zou geven aan de koop-/aannemingsovereenkomst. De afbouwwerkzaamheden aan de villa van [eiser] zijn derhalve niet meer door Comfort Villa uitgevoerd.
3.1. [eiser] vordert na wijziging van eis dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks toelaat:
primair
1. voor recht verklaart dat [gedaagde] en/of [gedaagde] Beheer ten opzichte van [eiser] onrechtmatig hebben gehandeld en derhalve schadeplichtig zijn;
2. [gedaagde] en/of [gedaagde] Beheer veroordeelt tot betaling van een bedrag van EUR 119.934,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2005en de kosten van het gelegde conservatoire beslag;
subsidiair
3. [gedaagde] en/of [gedaagde] Beheer veroordeelt uit hoofde van hun onrechtmatig handelen, tot betaling van een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
primair en subsidiair:
met veroordeling van [gedaagde] en [gedaagde] Beheer in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] Beheer en [gedaagde] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. [eiser] heeft als grondslag voor zijn vorderingen gesteld dat [gedaagde] als (middelijk) bestuurder van Comfort Villa onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem te bewegen om kort voor faillissement nog een zeer substantiële betaling te doen. [eiser] stelt dat ervan uitgegaan mag worden dat DeVries hierbij handelde in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde] Beheer, die op haar beurt bestuurster was van Comfort Villa. Dit brengt volgens [eiser] mee dat primair [gedaagde] Beheer onrechtmatig heeft gehandeld. Gelet op het bepaalde in artikel 2:11 van het Burgerlijk Wetboek is [gedaagde] ook in privé aansprakelijk, aldus [eiser].
Zoals gezegd verwijt [eiser] [gedaagde] dat hij bij [eiser] heeft aangedrongen op de (spoedige) betaling van EUR 119.934,-- , terwijl hij op dat moment wist of behoorde te weten dat het faillissement van Comfort Villa was aangevraagd en dat [eiser] bij een faillissement van Comfort Villa met de brokken zou blijven zitten omdat na betaling van het derde termijnbedrag het restant van de koop-/aanneemsom minder was dan de afbouwkosten. [eiser] heeft dit verwijt aan [gedaagde] bij pleidooi aangescherpt in die zin dat [eiser] heeft gesteld dat [gedaagde] het door [eiser] betaalde bedrag onmiddellijk heeft doorgesluisd aan bevriende relaties. Door het geld aldus voor andere doeleinden aan te wenden dan het afwenden van het faillissementsrisico (wat volgens [eiser] bereikt had kunnen worden door allereerst de failissementsaanvragers Plieger en Schot te betalen), hebben [gedaagde] Beheer en [gedaagde] gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is, aldus [eiser].
[eiser] stelt hierdoor schade te hebben geleden doordat hij aan een derde opdracht heeft gegeven tot het verrichten van de afbouwwerkzaamheden. De uiteindelijke bouwkosten na afbouw door een derde waren hoger dan de oorspronkelijke koop-/aanneemsom. Het verschil bedraagt de door hem geleden schade. Deze schade is in elk geval hoger dan het thans gevorderde bedrag van EUR 119.934,-- waarvoor [eiser] [gedaagde] Beheer en [gedaagde] aansprakelijk houdt, aldus [eiser]. In deze zaak doet zich derhalve de situatie voor dat aan [gedaagde] als (middelijk) bestuurder wordt verweten te hebben bewerkstelligd of toegelaten dat Comfort Villa de eerder door haar met [eiser] aangegane koop-/aannemingsovereenkomst niet nakomt en daardoor aan [eiser] schade berokkent.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat bij benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaald blijven van diens vordering, naast de aansprakelijkheid van de vennootschap ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond kan zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar contractuele verplichtingen niet nakomt. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Als maatstaf geldt in dit geval of het handelen of nalaten als bestuurder van de betrokken vennootschap ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Bij de beoordeling hiervan acht de rechtbank in de onderhavige zaak het volgende van belang.
4.3. De rechtbank stelt vast dat Comfort Villa gerechtigd was om op 15 juli 2005 het bedrag van de derde termijn aan [eiser] in rekening te brengen. Tussen partijen is immers niet in geschil dat op dat moment de villa van [eiser] reeds in de fabriek van Comfort Villa was geproduceerd en klaar stond om te worden geplaatst en afgebouwd. Op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst (de rechtbank verwijst naar de hiervoor onder 2.3. opgenomen bepaling) was het bedrag van EUR 119.934,-- dan ook opeisbaar.
[eiser] heeft gesteld dat in strijd met hetgeen tussen partijen was overeengekomen op de factuur een betalingstermijn van vijf dagen wordt genoemd. [eiser] heeft hierbij verwezen naar de algemene voorwaarden waarin een termijn van veertien dagen zou worden gehanteerd. De rechtbank kan [eiser] in dit betoog niet volgen. Met gedaagden moet worden geoordeeld dat uit hetgeen de rechtbank hiervoor onder 2.4. uit de administratieve bepalingen en de algemene voorwaarden heeft geciteerd, volgt dat betaling van de verzonden termijnfacturen dient plaats te vinden op de in de factuur genoemde datum en niet later dan 7 dagen. Als al zo zou zijn dat op de facturen van de eerste termijnbetalingen een andere betalingstermijn (namelijk van veertien dagen) zou zijn gehanteerd, dan volgt daaruit nog niet dat Comfort Villa op de onderhavige factuur voor het derde termijnbedrag geen kortere betalingstermijn zou mogen hanteren. Andere feiten en/of omstandigheden waaruit zou volgen dat Comfort Villa geen betalingstermijn van vijf dagen mocht hanteren zijn door [eiser] niet gesteld noch anderzins gebleken. Het verwijt van [eiser] dat [gedaagde] nog vóór het verstrijken van de betalingstermijn heeft aangedrongen op betaling, is dan ook onterecht. Temeer daar ook bij een betalingstermijn van veertien dagen geldt dat [eiser] vóór datum faillissement het factuurbedrag had moeten voldoen.
4.4. Gelet hierop kan aan [gedaagde] geen ernstig verwijt worden gemaakt van het aandringen op betaling door [eiser]. De omstandigheid dat [gedaagde] op dat moment al bekend was met de faillissementsaanvraag voor Comfort Villa kan - wat daar ook van zij - hieraan niet afdoen.
Van een bestuurder kan ook in een dergelijke situatie niet worden verlangd dat hij dan onmiddellijk lopende projecten stillegt en/of stopt met het innen van opeisbare vorderingen. Voor de opeisbare vorderingen geldt immers dat bij het daadwerkelijk failleren van de vennootschap vervolgens de curator tot inning van deze vorderingen kan en meestal zal overgaan.
[gedaagde] wist weliswaar dat Comfort Villa nog lopende verplichtingen had ten opzichte van [eiser], maar vaststaat dat Comfort Villa ook na 20 juli 2005 is doorgegaan met het voldoen aan die verplichtingen. Tussen 20 juli 2005 en de dag van het uitspreken van het faillissement is immers de villa van [eiser] geplaatst en wind- en waterdicht gemaakt. Dat [gedaagde] in de periode rond de faillissementsaanvraag kennelijk een verkeerde inschatting heeft gemaakt ten aanzien van het ook daadwerkelijk doorgaan van het faillissement en dat Comfort Villa door het faillissement uiteindelijk niet heeft kunnen voldoen aan haar contractuele verplichtingen met betrekking tot de afbouwwerkzaamheden, maakt nog niet dat [gedaagde] hiervan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt.
4.5. In aanmerking genomen dat Comfort Villa na ontvangst van de betaling van het derde termijnbedrag door [eiser], haar werkzaamheden voor [eiser] heeft gecontinueerd en is overgegaan tot plaatsing van de villa van [eiser], waarna [eiser] door natrekking daarvan eigenaar is geworden, kan in het midden blijven of en in hoeverre Comfort Villa een selectie heeft gemaakt bij het betalen van haar crediteuren voorafgaand aan het faillissement.
Wat er immers ook zij van deze door [eiser] gestelde en door gedaagden gemotiveerd betwiste selectieve betaling van crediteuren, een dergelijke handelwijze kan in dit geval niet als onrechtmatig jegens [eiser] worden aangemerkt. De vergelijking met de situatie in het door [eiser] in dit verband aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 12 juni 1998, NJ 1998, 727, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. De in dat arrest door de Hoge Raad aangenomen ongelijke behandeling van crediteuren, is door de Hoge Raad onrechtmatig jegens de achtergestelde crediteuren geacht. In dit geval kan [eiser] naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als de achtergestelde crediteur, nu - het zij herhaald - Comfort Villa tot aan het faillissement is doorgegaan met het voldoen aan haar verplichtingen jegens [eiser].
4.6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat er geen grondslag is voor toewijzing van de vorderingen van [eiser]. Deze zullen daarom worden afgewezen.
4.7. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden vastgesteld op:
- vast recht 2.640,00
- salaris procureur 5.684,00 (4 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 8.324,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden vastgesteld op EUR 2.640,00 voor verschotten en EUR 5.684,00 voor salaris procureur,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.?