RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 07/479 & 07/480
uitspraak van 13 maart 2007 van de voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake de gedingen tussen
[naam] en [naam],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. J. Boter, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel,
verweerder,
gemachtigde: mr. D. Veenstra, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 15 januari 2007 heeft verweerder mededeling gedaan van zijn besluit waarbij onder verlening van vrijstellingen als bedoeld in art. 19 lid 1 en art. 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), bouwvergunning is verleend voor bouwen van een loods en het plaatsen van een schutting op het perceel Opslach 1 te Holwerd (hierna: het perceel).
Bij brief van 15 januari 2007 heeft verweerder mededeling gedaan van zijn besluit tot verlening van een vergunning voor een uitweg/inrit (hierna: de uitwegvergunning) voor het perceel.
Verzoekers hebben tegen deze besluiten een bezwaarschrift ingediend bij verweerder. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 20 februari 2007 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek betreffende de bouwvergunning/vrijstelling is geregistreerd onder nummer 07/479. Het verzoek betreffende de uitwegvergunning is geregistreerd onder nummer 04/480.
Op grond van art. 8:26 lid 1 Awb is [naam vergunninghouder] (verder te noemen vergunninghouder) door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Vergunninghouder heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 12 maart 2007. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder zijn voornoemde gemachtigde en P. Wensink verschenen. Namens vergunninghouders is verschenen mr. H.E. Hartkamp, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, vergezeld door [naam] en [naam].
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Vergunninghouder exploiteert een bouwbedrijf in de dorpskom van het dorp Holwerd. In 1990 heeft vergunninghouder een bouwvergunning gekregen voor het bouwen van een bedrijfsloods op het perceel. Van de verleende vergunning is destijds geen gebruik gemaakt omdat er plannen waren voor een bedrijfsverplaatsing. Een alternatieve locatie voor het bouwbedrijf buiten de dorpkern is echter niet gevonden. Vergunninghouder heeft voor uitbreiding van zijn bedrijf op de huidige locatie een aanvraag bij verweerder ingediend.
Het bouwplan voorziet in de bouw van een opslagloods voor bouwmaterialen. Vast staat dat het bouwplan in strijd in met het geldende bestemmingsplan "Holwerd kern en omgeving" o.a. omdat het bouwwerk deels gesitueerd zal worden op gronden met de bestemming "gemengde bebouwing" en verder omdat de loods voor ongeveer de helft van het totale oppervlak buiten het in het bestemmingsplan aangegeven bebouwingsvlak is gesitueerd. Om niettemin medewerking te kunnen verlenen aan het bouwplan heeft verweerder met toepassing van art. 19 lid 1 WRO vrijstelling verleend.
De loods is zodanig op het perceel gesitueerd dat de bevoorrading wordt verplaatst van de voorzijde van het perceel via de Foarstrjitte, naar de achterzijde van het perceel, uitkomend op de straat "Achter de Hoven", waar verzoekers wonen. Voor het uitwegen naar de straat Achter de Hoven heeft verweerder de bestreden uitwegvergunning verleend.
Verzoekers bezwaren tegen de verleende bouwvergunning/vrijstelling betreffen in de eerste plaats de situering van de loods zodanig op het perceel dat de bevoorrading wordt verplaatst naar de achterzijde van het perceel. Verzoekers stellen dat de straat Achter de Hoven niet berekend is op vrachtverkeer en dat de verkeersveiligheid in deze straat, waar veel kinderen wonen, in het geding komt. Het betreft een in een hofje doodlopende straat die zich bevindt in een zogenoemde 30 kilometer zone. Volgens verzoekers hadden de perikelen rond de verleende uitwegvergunning meegenomen moeten worden bij de belangenafweging voor de benodigde vrijstelling. Verzoekers stellen verder dat de verleende vrijstelling niet verenigbaar is met gemeentelijk en provinciaal beleid, gericht op het vestigen van bedrijvigheid buiten de dorpskern. Ten slotte maken verzoekers bezwaar tegen de uitgevoerde welstandstoetsing.
Voor wat betreft de uitwegvergunning hebben verzoekers aangevoerd dat er al langere tijd een discussie loopt over de onderhavige uitweg en dat gelet hierop een zorgvuldige besluitvorming noodzakelijk is. Volgens verzoekers ontstaat door de uitweg een verkeersonveilige situatie en wordt openbaar groen aangetast. Verweerder heeft volgens verzoekers onvoldoende gemotiveerd dat geen van de weigeringsgronden voor het verlenen van een uitwegvergunning aan de orde is. Voorts is gesteld dat het nog onduidelijk is of de verleende uitwegvergunning wel in overeenstemming is met de voorschriften uit het bestemmingsplan.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ingevolge art. 44 lid 1 aanhef en onder c van de Woningwet mag de bouwvergunning slechts en moet die worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Het bouwplan voor de loods is door verweerder voorgelegd aan de welstandscommissie Hûs en Hiem, die op 12 januari 2007 een advies heeft gegeven. Hierin is aangegeven dat de loods wat betreft aanzicht en opmaakt een te harde en industriële aanblik biedt in het omgevingsbeeld van het beschermde dorpsgezicht van Holwerd. Dit hangt samen met de keuze van de materialen en de wijze waarop die worden aangebracht. De commissie heeft voorstellen gedaan met betrekking tot de gebruikte materialen en de plaatsing daarvan, om de kritiek te ondervangen.
Verweerder heeft niettemin bouwvergunning verleend en in de bestreden beslissing gewezen op een positief advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg. Volgens verweerder prevaleert dit advies boven het advies van de welstandscommissie.
De voorzieningenrechter overweegt dat het advies van de Rijksdienst voor Monumentenzorg dateert van 13 september 2006. Aannemelijk is dat de welstandscommissie ten tijde van haar advisering kennis droeg van de inhoud van dit advies. De Rijksdienst heeft beoordeeld of de uitbreiding van de loods een verstoring vormt van de hoofdstructuur van het beschermde dorpsgezicht van Holwerd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de toetsing zoals die door de welstandscommissie wordt uitgevoerd breder is en dat hieraan niet zonder meer met verwijzing naar het advies van de Rijksdienst voorbij gegaan had mogen worden. De voorzieningenrechter acht de afwijking van het welstandsadvies dan ook onvoldoende gemotiveerd.
Ten aanzien van de verleende uitwegvergunning overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
Ingevolge art. 2.1.5.3 lid 1 van de Algemene Plaatselijke Verordening Dongeradeel 2006 (APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een uitweg te maken naar de weg. Ingevolge lid 3 aanhef en onder b van dit artikel kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd in het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de weg.
Ter beoordeling van de vraag in welke gevallen het belang van een veilig en doelmatig gebruik van de weg in de weg staat aan het verlenen van een uitwegvergunning hanteert verweerder beleidsregels, zoals neergelegd in de Beleidsnotitie inritvergunningen van 11 november 2003. Bij het kopje "veilig en doelmatig gebruik van de weg" is vermeld dat een inrit zal worden geweigerd indien de aanleg van een inrit tot een verkeersonveilige situatie leidt (bv. in de nabijheid van een kruising, bocht, rotonde zebra etc.) en dat per situatie gekeken dient te worden of het veilige en doelmatige gebruik van de weg wordt nagestreefd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit beleid niet in strijd met de APV en ook anderszins niet kennelijk onredelijk te noemen.
Voor wat betreft de toepassing van het beleid in dit geval overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat een beoordeling van de verkeersituatie ter plaatse voorafgaand aan de verlening van de uitwegvergunning heeft plaatsgevonden. Wel heeft er een handhavingprocedure met betrekking tot de uitweg gespeeld. In dit kader is door de commissie voor bezwaarschriften geadviseerd om alsnog een uitwegvergunning te verlenen, omdat er in 1984 al toezeggingen voor het realiseren van een uitweg aan vergunninghouder zijn gedaan en omdat mogelijke alternatieven uit oogpunt van een veilige en doelmatige verkeersdoorstroming grotere nadelen hebben dan het verlenen van een uitwegvergunning op de straat Achter de Hoven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zijn besluit niet enkel heeft kunnen baseren op de overwegingen van de adviescommissie. Een toezegging uit het (verre) verleden betekent niet dat verweerder geen beoordeling van de verkeersituatie ter plaatse meer hoeft uit te voeren. Verder berust de conclusie van de commissie dat er geen belangen of omstandigheden zijn die zich tegen het alsnog verlenen van een uitwegvergunning verzetten niet op kenbare (onderzoeks)gegevens. De bestreden beslissing is hiermee naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Ter zitting heeft verweerder nog gesteld dat de bevoorrading van het bouwbedrijf via Achter de Hoven slechts leidt tot een beperkt aantal verkeersbewegingen per week in deze straat, dat hier sprake is van een verbetering van de verkeersveiligheid wat het laden en lossen betreft, nu dit laden en lossen niet meer op de openbare weg hoeft plaats te vinden maar op het bedrijfsterrein en dat de inrit al sinds 1984 bestaat. Verzoekers betwisten echter uitdrukkelijk dat de inrit al sinds 1984 bestaat en stellen verder aan de hand van een rapport van 9 maart 2007 van Veilig Verkeer Nederland dat de verkeersveiligheid aan de woonstraat Achter de Hoven wel in gevaar komt door zowel de fysieke aanwezigheid van vrachtverkeer, maar ook door de sporen die worden achtergelaten (stuk gereden bermen, bestrating e.d.).
De voorzieningenrechter komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat de bestreden besluiten geschorst moeten worden, omdat verzoekers bezwaren naar het oordeel van de voorzieningenrechter op de hierboven genoemde onderdelen gegrond zullen worden verklaard.
Omdat de bouwvergunning/vrijstelling en de uitwegvergunning nauw met elkaar samenhangen zal de voorzieningenrechter beide besluiten schorsen tot twee weken nadat de beslissing op de bezwaren op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die periode een nieuw verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt ingediend, de schorsing doorloopt totdat er op dat verzoek is beslist.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Dongeradeel het door verzoekers gestorte griffierecht van (2x € 141,=) € 282,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekers € 644,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in twee samenhangende zaken (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Dongeradeel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
- schorst de bestreden besluiten van 15 januari 2007 tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat de gemeente Dongeradeel het betaalde griffierecht van (2 x € 141,=) € 282,= aan verzoekers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,=, aan verzoekers te vergoeden door de gemeente Dongeradeel.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2007, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.