ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ9708

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1306
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning voor verkoop van foerage en bouwmarktartikelen in Surhuisterveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 27 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een reguliere bouwvergunning voor de bouw van een gebouw voor de verkoop van foerage, agri-, dier-, tuin- en bouwmarktartikelen. Eiseres, een BV gevestigd te [vestigingsplaats], had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen, dat op 18 juli 2005 vrijstelling had verleend op basis van artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de bouwvergunning had verleend. De rechtbank heeft de aanvraag en de daaropvolgende besluiten van verweerder beoordeeld in het licht van de geldende bestemmingsplannen en de relevante wetgeving.

De rechtbank oordeelde dat de vrijstelling en de bouwvergunning terecht waren verleend, omdat er geen strijd was met het bestemmingsplan en de bouwverordening. De rechtbank concludeerde dat de ruimtelijke onderbouwing van het project voldoende was en dat er geen aanwijzingen waren dat de bouw zou leiden tot een significante inbreuk op het geldende planologische regime. Eiseres had betoogd dat de bouwmarkt een ondergeschikt deel van het bouwplan zou moeten zijn en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de luchtkwaliteit. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat de vergunninghouder voldoende aannemelijk had gemaakt dat de luchtkwaliteitsnormen niet zouden worden overschreden.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de WRO en de rol van de rechtbank in het toetsen van besluiten van het college van burgemeester en wethouders met betrekking tot bouwvergunningen en vrijstellingen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/1306
uitspraak van 27 februari 2006 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[naam BV],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen,
verweerder,
gemachtigde: B.J.H. Zuur, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 11 april 2006 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de onder verlening van vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) verleende bouwvergunning eerste fase voor de bouw van een bedrijfspand te Surhuisterveen.
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep aangetekend.
Op grond van art. 8:26 lid 1 Awb is de vergunninghouder [naam vergunninghouder] (verder te noemen [verkorte naam vergunninghouder]) door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en door haar is een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 1 februari 2007. Namens eiseres is [naam] verschenen, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is bovegenoemde gemachtigde verschenen. [verkorte naam vergunninghouder] is verschenen, bijgestaan door mr. H. Veldman, advocaat te Peize. GS zijn niet verschenen.
Motivering
[verkorte naam vergunninghouder] heeft op 14 januari 2005 een reguliere bouwvergunning eerste fase aangevraagd voor de bouw van een gebouw voor de verkoop van foerage, agri-, dier-, tuin- en bouwmarktartikelen op het perceel plaatselijk bekend Rooilijn 1 te Surhuisterveen. Op grond van art. 46 lid 3 Woningwet heeft verweerder deze aanvraag mede beschouwd als een aanvraag om vrijstelling als bedoeld in art. 19 WRO. Door middel van een publicatie in het huis-aan-huis-blad van 15 februari 2005 heeft verweerder bekend gemaakt voornemens te zijn deze vrijstelling te verlenen en dat de aanvraag en bijbehorende stukken in het kader van de inspraakprocedure ter inzage liggen. Naar aanleiding van deze publicatie heeft eiseres haar inspraakreactie gegeven. Bij brief van 2 mei 2005 heeft verweerder eiseres meegedeeld dat de inspraakreatie geen aanleiding heeft gegeven van dit voornemen af te zien en heeft verweerder, nadat GS de gevraagde verklaring van geen bezwaar hebben verleend, bij besluit van 18 juli 2005 vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO verleend en met gebruikmaking van deze vrijstelling bij besluit van 20 juli 2005 de gevraagde bouwvergunning verleend.
Bij brief van 31 augustus 2005 heeft eiser bezwaar gemaakt. Na behandeling door de vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften op 15 november 2005, heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaarschrift conform het advies van deze commissie onder aanvulling van de motivering ongegrond verklaard.
Eiseres is van mening dat niet dan wel onvoldoende wordt gewaarborgd dat de bouwmarkt een ondergeschikt deel uitmaakt van het bouwplan. Nu in de ruimtelijke onderbouwing deze ondergeschiktheid als belangrijk argument wordt genoemd om planologische medewerking aan dit bouwplan te verlenen, kan de motivering van het bestreden besluit naar de mening van eiseres geen stand houden. Voorts bestrijdt eiseres dat voor het onderdeel Fixet agricentrum een binnenplanse vrijstelling kan worden verleend en is eiseres van mening dat er geen adequaat onderzoek is verricht naar de luchtkwaliteit. Tenslotte is eiseres van mening dat verweerder in strijd met art. 7:9 Awb heeft gehandeld door de op 31 januari 2006 opgestelde tekening bij het bestreden besluit te betrekken, omdat eiseres niet in de gelegenheid is gesteld op deze tekening te reageren. Ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat het besluit mogelijk onbevoegd is genomen, omdat niet aan de voorwaarde van het delegatiebesluit, dat ingeval van zienswijze de raad moet worden gehoord, is voldaan.
Verweerder stelt dat sprake is van een combinatie van bedrijven, waarvan een deel niet in strijd met het bestemmingsplan is, en dat er geen milieuhygiënische en verkeerstechnische bezwaren tegen dit bouwplan bestaan. Verweerder heeft daarom voor het gehele bouwplan vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO verleend. Met betrekking tot de luchtkwaliteit verwijst verweerder naar de berekeningen waaruit blijkt dat de verkeersintensiteit waarbij een overschrijding van de grenswaarden dreigt nog voor geen derde wordt gehaald. Verweerder is van mening dat art. 7:9 Awb niet is geschonden, omdat de tekening onderdeel uitmaakt van de motivering van het bestreden besluit.
[verkorte naam vergunninghouder] heeft ter zitting toegelicht dat hij niet uitsluitend het assortiment van de Fixet zal voeren, maar slechts een deel daarvan. Daarnaast zal hij een groot deel van het assortiment van Hendrix UTD betrekken. [verkorte naam vergunninghouder] gaat de naam van Fixet voeren, omdat dat door Fixet verplicht wordt gesteld bij afname van het assortiment.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Op grond van art. 44 lid 1 juncto 56a Woningwet mag en moet een reguliere bouwvergunning eerste fase alleen worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Ingevolge het van kracht zijnde bestemmingsplan "Surhuisterveen Bedrijventerrein Kommizebosk" heeft het onderhavige perceel de bestemming "bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "bedrijven categorie 1,2,3 met zone 50m". Op de plankaart is aangegeven dat de minimale bouwhoogte 6 meter bedraagt en de maximale bouwhoogte 9 meter. Het maximale bebouwingspercentage bedraagt 70 %. In art. 4 lid 1 van de planvoorschriften is bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor bedrijven die zijn genoemd in de bij deze voorschriften behorende Staat van Bedrijven onder de categorieën 1,2 en 3 met zone 50 m; opleidingscentra; groenvoorzieningen en watergangen en nutsvoorzieningen. In de bestemming is detailhandel begrepen in de vorm van:
1. productiegebonden detailhandel;
2. de detailhandel als ondergeschikt bestanddeel van een bedrijf in goederen die qua aard rechtstreeks verband houden met de bedrijfsuitoefening.
Ingevolge de bebouwingsbepalingen mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en dient, voorzover een bouwgrens als zodanig is aangegeven, een gevel in deze bouwgrens te worden geplaatst. Op de plankaart zijn twee als zodanig aangegeven bouwgrenzen aangegeven.
Art. 4 lid 4 onder a van de planvoorschriften bepaalt dat verweerder vrijstelling kan verlenen het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van detailhandel in volumineuze goederen met een beperkt regionale functie. Blijkens de begripsomschrijvingen in art. 1 van de planvoorschriften wordt met detailhandel in volumineuze goederen bedoeld: detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair; bouwmarkten en meubelcentra worden hiertoe niet gerekend.
Het bouwplan voorziet in de bouw van een gebouw ten behoeve van de verkoop van foerage, agri-, dier-, tuin- en bouwmarktartikelen. Blijkens de aanvraag bedraagt de oppervlakte voor de verkoop van foerage ruim 1000 m², de oppervlakte voor de agri-, dier-, en tuinartikelen ook ruim 1000 m² en de oppervlakte voor de verkoop van de doe-het-zelfartikelen ongeveer 800 m².
Nu de in Staat van Bedrijven geen detailhandel is opgenomen, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het bouwplan in strijd is met de doeleindenomschrijving. Voorts wordt is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan, omdat niet in de voorgeschreven bouwgrens wordt gebouwd.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Bij besluit van 25 mei 2000 heeft de raad van verweerders gemeente deze bevoegdheid gedelegeerd aan verweerder. Daarbij is bepaald dat de raad dient te worden gehoord, indien gedurende de termijn van terinzageligging als bedoeld in art. 19a lid 4 WRO zienswijzen kenbaar zijn gemaakt. Nu uit het dossier niet is gebleken dat gedurende deze termijn zienswijzen zijn ingediend, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de bevoegdheid van verweerder.
Naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime geringer is, behoeven minder zware eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project. De vrijstelling is verleend teneinde naast de toegelaten groothandel in veevoeders ook detailhandel mogelijk te maken in goederen die ingevolge het bestemmingsplan ter plaatse in groothandel mogen worden verkocht. Voorts is ondergeschikte detailhandel ingevolge het bepaalde in art. 4 lid 1 van de planvoorschriften bij recht reeds toegelaten. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een ingrijpende inbreuk op het planologisch regime.
In ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder het project beschreven alsmede de relatie met het huidige gemeentelijke en provinciale beleid. Tevens is ingegaan op de milieuaspecten, inclusief de in de VNG-uitgave "Bedrijven en milieuzonering" geïndiceerde afstandsnormen, de archeologische, de ecologische, de waterhuishoudkundige en de stedenbouwkundige aspecten. Naar het oordeel van de rechtbank is de gegeven ruimtelijke onderbouwing toereikend voor het kunnen verlenen van de gevraagde vrijstelling. Daarbij overweegt de rechtbank vrijstelling en bouwvergunning is verleend voor dit specifieke bouwplan. Een wijziging van de exploitatie, zoals door eiseres wordt gevreesd, zal dan ook in strijd zijn met het bestemmingsplan, waartegen handhavend kan worden opgetreden. Ook de vraag in hoeverre binnenplanse vrijstelling zou kunnen worden verleend voor een deel van het te voeren assortiment, acht de rechtbank voor de beoordeling van het bestreden besluit niet relevant, nu verweerder op grond van art. 19 lid 1 WRO vrijstelling heeft verleend voor het gehele project.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook voldoende aannemelijk gemaakt dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 niet aan dit bouwplan in de weg staat. Verweerder heeft weliswaar geen onderzoek verricht naar de gevolgen van dit specifieke bouwplan, maar uit de inventarisatie intensiteiten besluit luchtkwaliteit blijkt dat de grenswaarden eerst in het geding komen bij een aantal verkeersbewegingen welke bij lange na niet worden gehaald. Verweerder heeft het aantal verkeersbewegingen aan de hand van concrete verkeerstellingen berekend. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder daarbij een onjuist uitgangspunt heeft gehanteerd.
Gelet op bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was de gevraagde vrijstelling te verlenen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan verweerder in redelijkheid niet van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Naar het oordeel van de rechtbank is art. 7:9 Awb niet geschonden door de door [verkorte naam vergunninghouder] na de hoorzitting overgelegde tekening deel uit te laten maken van het bestreden besluit, nu niet is gebleken dat daarmee nieuwe feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die voor het bestreden besluit van aanmerkelijk belang kunnen zijn. De op deze tekening weergegeven verhouding tussen de verschillende bedrijfsonderdelen wijkt niet af van de reeds bekende gegevens.
Met het verlenen van de vrijstelling is geen sprake meer van strijd met het bestemmingsplan. Strijd met de bouwverordening is niet gesteld, noch is de rechtbank daarvan gebleken. Evenmin zijn er aanwijzingen dat voor het bouwplan een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist. Hieruit volgt dat verweerder gehouden was de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
Het beroep van eiseres moet ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2007, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.