ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ9111

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1860
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake vennootschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 16 februari 2007 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van het beroep van de opposante, een belastingplichtige, tegen een aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2003. De rechtbank had eerder, op 27 november 2006, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de gronden van het beroep niet tijdig waren ingediend. De gemachtigde van de opposante, N.C.H. Meijer, had echter verzocht om uitstel voor het indienen van deze gronden, wat door de rechtbank was ingewilligd. De rechtbank had in haar communicatie tegenstrijdige signalen afgegeven, waardoor de gemachtigde in de veronderstelling verkeerde dat hij een uitnodiging voor een comparitie zou ontvangen na het verstrijken van de termijn.

Tijdens de zitting op 13 februari 2007 heeft de rechtbank de opposante en haar gemachtigde gehoord. De rechtbank oordeelde dat de eerdere niet-ontvankelijk verklaring ten onrechte was gedaan, gezien de omstandigheden van de zaak en de verwarring die was ontstaan door de communicatie van de rechtbank. De rechtbank heeft vervolgens het verzet gegrond verklaard en de wederpartij, de Belastingdienst, veroordeeld in de proceskosten van de opposante, vastgesteld op € 161,-. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aangewezen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en de opposante en de wederpartij hebben het recht om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De rechtbank heeft benadrukt dat bij het indienen van een beroepschrift een afschrift van deze uitspraak moet worden overgelegd, en dat het beroepschrift aan bepaalde eisen moet voldoen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/1860
Uitspraakdatum: 16 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[opposante], gevestigd te [vestigingsplaats], opposante,
gemachtigde: N.C.H. Meijer, belastingadviseur bij Meijer & CO te Utrecht,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank van 27 november 2006.
Behandeling van het verzet
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van opposante (met bovengenoemd procedurenummer) tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord (hierna: de wederpartij), gedaan op het bezwaarschrift van opposante tegen de haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2003, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet indienen van de gronden van het beroep.
Bij brief, gedateerd 28 september 2006, ontvangen door de rechtbank op 22 december 2006, is namens opposante verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Opposante is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord. Opposante heeft
zich ter zitting, gehouden op 13 februari 2007 te Leeuwarden, doen vertegenwoordigen door
haar gemachtigde. De wederpartij heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. J. de Vries.
Feiten en de gronden van het verzet
Het beroepschrift van opposante is op 2 augustus 2006 ontvangen ter griffie van de rechtbank.
Bij brief van 16 augustus 2006 heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde van opposante erop gewezen dat het beroepschrift naar de eisen van de wet niet volledig is omdat het niet de gronden van het beroep bevat. Daarbij heeft de griffier tevens opposante in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
De gemachtigde van opposante heeft bij brief van 14 september 2006 verzocht de termijn voor herstel te verlengen. Dit verzoek is door de griffier van de rechtbank ingewilligd. De termijn is verlengd tot 11 oktober 2006.
Bij brief van 28 september 2006 heeft de gemachtigde van opposante de rechtbank verzocht het verleende uitstel tot nader order te verlengen.
Bij brief van 3 oktober 2006 heeft de rechtbank aan de gemachtigde van opposante bericht dat het verzoek om uitstel voor het inzenden van de gedingstukken en een verweerschrift wordt afgewezen en dat de gemachtigde van opposante in de gelegenheid wordt gesteld de gedingstukken en een verweerschrift voor 11 oktober 2006 in te zenden. Voorts heeft de rechtbank in de bedoelde brief de gemachtigde meegedeeld dat wanneer hieraan geen gevolg gegeven wordt, opposante wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen teneinde de stukken ter comparitie over te leggen.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de belastingkamer van de rechtbank is het beroep van opposante niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet vermelden van de gronden van beroep.
De gronden waarop opposante haar verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift. Ter zitting heeft de gemachtigde van opposante daaraan nog het volgende -zakelijk weergegeven- toegevoegd: Aan de hand van de brief van de rechtbank van 3 oktober 2006 was ik in afwachting van een comparitie teneinde de stukken over te leggen.
Beoordeling van het verzet
In haar brief van 16 augustus 2006 heeft de rechtbank de gemachtigde van opposante meegedeeld dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard kan worden indien de gronden van beroep niet binnen vier weken na dagtekening van die brief zijn ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank op 3 oktober 2006 een brief aan de gemachtigde van opposante gestuurd die een tekst bevat die gericht is aan de wederpartij en niet bedoeld is voor opposante. Met de brieven van 16 augustus 2006 en 3 oktober 2006 heeft de rechtbank tegenstrijdige signalen aan de gemachtigde van opposante afgegeven. Op grond van de slotzin van de brief van 3 oktober 2006 is de verwachting van de gemachtigde van opposante dat hij na het verstrijken van de termijn een uitnodiging voor een comparitie zou krijgen niet onbegrijpelijk. In weerwil hiervan heeft de rechtbank de gemachtigde niet uitgenodigd voor een comparitie toen de gemachtigde de termijn ongebruikt liet verstrijken. Gelet hierop is het beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet indienen van de gronden van beroep.
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:55,
vijfde lid, juncto artikel 8:75 van de Awb de wederpartij te veroordelen in de kosten die
opposante in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken.
Uit het systeem van de wet volgt dat ook op de uitspraak op het verzet de bepalingen over de
uitspraak in artikel 8:66 tot en met 8:80 van de Awb van toepassing zijn. Deze kosten zijn op
voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 161,- (0,5 punt voor het
verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-
en een wegingsfactor 0,5: licht). De rechtbank zal de Staat der Nederlanden (Ministerie van
Financiën) aanwijzen als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt de wederpartij in de proceskosten ten bedrage van € 161,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon die deze kosten aan opposante dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 16 februari 2007 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.T.M. van der Lelie, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de wederpartij in het bodemgeschil binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het beroep in cassatie.