ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ7670

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
70404 / HA ZA 05-49
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot indexatie van pensioenaanspraken en uitvoeringsafspraken tussen Agrico en Achmea

In deze zaak vorderde Agrico, een coöperatieve handelsvereniging voor akkerbouwgewassen, dat de rechtbank zou verklaren dat Achmea en Avéro gehouden zijn om de kosten van de jaarlijkse indexatie van de pensioenaanspraken van haar werknemers te dragen. Agrico had in 1999 haar pensioenverzekering bij Avéro omgezet naar een beschikbare premie systeem en had afspraken gemaakt met Achmea over de indexatie van de pensioenen. De rechtbank oordeelde dat Achmea gehouden is om de door Avéro verzekerde premievrije pensioenaanspraken voor de actieve deelnemers onder de werknemers van Agrico, met terugwerkende kracht per 1 januari 2000, jaarlijks te indexeren met 1,5% en dat de kosten voor rekening van Achmea komen. Tevens werd Avéro verplicht om de uitvoeringsafspraken die op 26 februari 2002 zijn gemaakt na te komen. De rechtbank overwoog dat de brief van 23 december 1999 niet als een voorovereenkomst kan worden aangemerkt, maar dat de garantie van Achmea over de indexatie wel degelijk van toepassing is. Achmea werd veroordeeld in de proceskosten van Agrico, die op dat moment waren vastgesteld op EUR 3.422,33.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 70404 / HA ZA 05-495
Vonnis van 31 januari 2007
in de zaak van
de coöperatieve handelsvereniging voor akkerbouwgewassen
AGRICO U.A.,
gevestigd te Emmeloord,
eiseres,
procureur mr. J.B. Dijkema,
advocaat mr. P.N. van Regteren Altena te Amsterdam,
tegen
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA PENSIOEN EN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
2. de naamloze vennootschap
AVÉRO PENSIOENVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
3. de naamloze vennootschap
ACHMEA HOLDING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagden,
procureur mr. J.V. van Ophem,
advocaat mr. F. Waardenburg te Den Haag.
Partijen zullen hierna Agrico, Achmea, Avéro en Holding genoemd worden. Gedaagden tezamen zullen Achmea c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Agrico is een coöperatieve handelsvereniging waarin meer dan 1300 in aardappelteelt gespecialiseerde telers zijn verenigd. Bij Agrico zijn ongeveer 450 werknemers werkzaam. De pensioenaanspraken van deze werknemers waren tot ultimo 1999 collectief verzekerd bij Avéro op basis van een eindloonsysteem.
2.2. In 1999 besloot Agrico over te stappen op het zogeheten beschikbare premie systeem omdat de verzekering op basis van het eindloonsysteem haar te kostbaar werd.
Op advies en door bemiddeling van Financiële Raadgevers Associatie (FRA) heeft Agrico onderhandeld met Achmea over een nieuwe collectieve pensioenverzekering.
Agrico wilde de lopende collectieve pensioenverzekering bij Avéro per 1 januari 2000 omzetten in een nieuwe collectieve pensioenverzekering bij Achmea. Omdat Agrico en Achmea eind december 1999 nog geen volledige overeenstemming hadden bereikt, hebben zij toen wel, vooruitlopende op deze volledige overeenstemming een aantal afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn neergelegd in de brief van 23 december 1999 van de heer [medewerker Achmea] van Achmea aan Agrico:
"Vooruitlopend op de door Agrico en Avéro Leven [lees: Achmea] samen met de Financiële Raadgevers Associatie te sluiten raamovereenkomst wil ik u hiermee het volgende bevestigen.
1. De pensioenverzekeringen van de betrokken medewerkers worden per 1 januari 2000 in dekking genomen conform de bepalingen in het op 8 december 1999 opgemaakte pensioenreglement.
2. Avéro Leven [lees: Achmea] garandeert met betrekking tot de pensioenen van de actieve deelnemers een jaarlijkse indexatie met 1,5%. Ter financiering van deze jaarlijkse indexatie zal het allocatiepercentage op 92,5% worden gesteld."
2.3. De definitieve raamovereenkomst tussen Achmea en Agrico is gesloten op 30 maart 2000 (hierna: de Raamovereenkomst). Daarin is bepaald dat ten behoeve van de werknemers van Agrico die op 1 januari 2000 bij Agrico in dienst waren (de zogenaamde actieve deelnemers), per 1 januari 2000 pensioenverzekeringen zijn afgesloten op basis van een stelsel van beschikbare premie. Artikel 1 lid 4 Raamovereenkomst luidt:
"In afwijking van de standaardcondities die Avéro [=Achmea] hanteert voor het onderhavige verzekeringsproduct, gelden gedurende de looptijd van deze overeenkomst de volgende voorwaarden
- het allocatiepercentage bedraagt 95%; (in plaats van een allocatiepercentage van 92,5%)
- (...)
- (...)"
Per dezelfde datum is de collectieve pensioenverzekering bij Avéro beëindigd. De tot die datum opgebouwde aanspraken van de actieve deelnemers bleven bij Avéro achter en de verzekering is premievrij gemaakt.
Agrico heeft haar werknemers een indexatie met een percentage van 1,5% van hun reeds opgebouwde aanspraken toegezegd omdat haar ondernemingsraad zulks had bedongen.
2.4. In september 2000 wordt FRA failliet verklaard. De heer [medewerker I&I] van FRA gaat over naar I&I Informatics and Insurances B.V. (hierna: I&I) dat als assurantie tussenpersoon Agrico blijft bijstaan. De heer [directeur I&I] is dan de directeur van I&I.
2.5. De heer [medewerker Achmea] van Achmea heeft in zijn brief van 18 juli 2001 aan de heer [medewerker Agrico] van Agrico (overgelegd als productie 8 bij dagvaarding) een voorstel gedaan aan Agrico voor de financiering van de indexatie. Nadat [medewerker Agrico] een concept antwoord brief heeft voorgelegd aan [directeur I&I], heeft hij op het voorstel gereageerd met zijn brief aan [medewerker Achmea] van 16 augustus 2001 (productie 10 bij dagvaarding). In deze brief is het voorstel van Achmea van de hand gewezen.
2.6. Op 26 februari 2002 heeft er een bespreking plaats gevonden waarbij aanwezig waren Avéro (vertegenwoordigd door de heren [medewerker 1 Avéro], [medewerker 2 Avéro] en [medewerker 3 Avéro]), Agrico en Pensioen Perspectief Harmsen. Achmea was niet aanwezig. Eén van de onderwerpen die ter sprake kwamen tijdens deze bespreking is de financiering van de indexatie van de aanspraken van de actieve deelnemers. In de notulen van deze vergadering die na aanpassing getekend zijn voor goedkeuring door [medewerker 1 Avéro] en [medewerker Agrico] op 21 mei 2002 staat onder meer opgenomen:
"2. Indexatie
Avéro Pensioen zegt toe dat zij de indexatie van 1,5% op de achtergebleven pensioenaanspraken bij Avéro Pensioen zullen verwerken. Dit is echter lastig, omdat er geen uitvoeringsafspraken zijn gemaakt.
Uitvoeringsafspraken
- Avéro Leven [lees: Achmea] zal de koopsom voor indexatie overmaken op de rekening-courant van Agrico bij Avéro Pensioen.
- Avéro Pensioen gebruikt voor vaststelling van de koopsom voor indexatie het tarief zoals zij dat ook gebruikt voor haar solidaire portefeuille.
- De indexatie wordt met terugwerkende kracht vastgesteld vanaf 01-01-2000 tot 01-01-2002. Aanspraken van werknemers die tussentijds de dienst verlaten hebben, worden reeds geïndexeerd middels de solidaire portefeuille van Avéro Pensioen. Derhalve maken deze werknemers geen deel uit van de groep die voor 1,5% indexatie middels extra financiering in aanmerking komt."
2.7. Achmea acht zich niet gebonden aan deze toezeggingen en heeft bij brief van 14 januari 2003, ditmaal van de heer [medewerker 2 Achmea], een alternatief voorstel gedaan aan Agrico. Ook dit voorstel heeft niet tot overeenstemming geleid over de vraag wie de kosten van de financiering van de indexatie moet dragen.
2.8. Zowel Avéro, Achmea, I&I en FRA behoren tot het Achmeaconcern. Holding is bestuurder van Avéro en Achmea en behoort eveneens tot voornoemd concern.
3. Het geschil
3.1. Agrico vordert - samengevat en vereenvoudigd weergegeven- dat de rechtbank voor recht verklaart dat Achmea c.s. dan wel ieder van de gedaagden afzonderlijk gehouden is de kosten van de jaarlijkse indexatie voor haar rekening te nemen en te blijven nemen en dat Avéro gehouden is de indexatie uit te voeren dan wel uitvoeringsafspraken te maken.
3.2. Achmea c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Agrico legt aan haar vordering ten grondslag dat Achmea heeft gegarandeerd dat zij de kosten van de indexatie van de bij Avéro achtergebleven aanspraken van de actieve deelnemers zou dragen. Zij baseert zich daarbij primair op de afspraken zoals neergelegd in de brief van 23 december 1999 van [medewerker Achmea] (Achmea), zoals hiervoor in r.ov. 2.2 geciteerd. Tijdens de verdere onderhandelingen die hebben geleid tot de Raamovereenkomst zijn geen nieuwe of afwijkende afspraken gemaakt over de indexatie en ook in de Raamovereenkomst wordt op deze garantie niet teruggekomen door partijen. De rechtbank stelt allereerst vast dat partijen met de woorden 'garandeert (...) een jaarlijkse indexatie' gedoeld hebben op een garantie met betrekking tot de financiering van de indexatie, omdat een andere uitleg het gebruik van het woord 'garandeert' niet verklaart.
4.2. Achmea c.s. heeft ten verwere aangevoerd dat de brief van 23 december 1999 een voorlopig, niet obligatoir karakter draagt omdat tussen partijen wel duidelijk was dat Agrico niet aan Achmea zou vast zitten als de beoogde raamovereenkomst onverhoopt niet tot stand zou komen. De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij nu vast staat dat de Raamovereenkomst tot stand is gekomen.
4.3. Vervolgens voert Achmea c.s. aan dat de brief van 23 december 1999 aangemerkt moet worden als een voorovereenkomst en dat bij de beoordeling van de afspraken tussen Agrico en Achmea van de tekst van de Raamovereenkomst moet worden uitgegaan omdat deze overeenkomst de definitieve afspraken bevat en dat daarin geen afspraken zijn gemaakt over indexering.
De rechtbank merkt op dat de Raamovereenkomst uitsluitend ziet op de nieuwe collectieve pensioenverzekering die op 1 januari 2000 is ingegaan. De Raamovereenkomst bevat geen bepalingen over de indexatie, hetgeen begrijpelijk is nu de indexatie betrekking heeft op aanspraken die voortvloeien uit de oude collectieve pensioenverzekering bij Avéro. De garantie betreffende de financiering van de indexatie doorkruist niet de strekking van de bepalingen van de Raamovereenkomst. De rechtbank overweegt dat over indexatie niets is opgenomen in de Raamovereenkomst en dat indexatie ook geen onderwerp van gesprek meer is geweest tijdens de daaraan voorafgaande onderhandelingen, zo heeft Agrico aangevoerd en Achmea c.s. niet betwist. De Rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de brief van 23 december 1999 niet geduid kan worden als enkel een (inmiddels achterhaalde) voorovereenkomst.
4.4. Tot slot voert Achmea c.s. aan dat Agrico door het bedingen van een hoger allocatiepercentage, te weten 95% in plaats van de in de brief van 23 december 1999 genoemde 92,5%, de garantie betreffende de financiering van de indexatie door Achmea heeft prijs gegeven. Daarbij wijst Achmea op de link tussen de financiering en het allocatiepercentage zoals geformuleerd in de brief van 23 december 1999 en geciteerd in r.ov. 2.2. Agrico heeft daar tegenin gebracht dat uit de tekst van de Raamovereenkomst blijkt dat 92,5% een standaardpercentage is en dat hoewel er in de brief van 23 december 1999 een taalkundig verband wordt gelegd tussen de indexatie en het allocatiepercentage partijen tijdens de besprekingen nooit gesproken hebben over een verband tussen indexatie en het allocatiepercentage.
4.5. Nu tussen partijen vast staat dat de financiering van de indexatie geen onderwerp van gesprek meer is geweest na 23 december 1999, betoogt Achmea dat Agrico wist althans had moeten weten dat zij geen aanspraak kon maken op zowel de indexatie als het hogere allocatiepercentage. Dit betoog voert de rechtbank te ver. Wanneer het de bedoeling van Achmea was dat de eerder gegeven garantie kwam te vervallen had het op de weg van Achmea gelegen zulks expliciet aan te geven. Dit klemt te meer nu [medewerker 1 Avéro] (blijkens eigen verklaring in dienst van de Holding en voorzitter van de Business unit Pensioenen, waarvan onder meer Avéro deel uitmaakte) als getuige heeft verklaard dat hij de door Achmea toegezegde financiering van de indexatie van de achtergebleven pensioenen ongebruikelijk vond. Het feit dat er in de brief van 23 december 1999 een verband is gelegd tussen de financiering van de indexatie en de hoogte van het allocatiepercentage doet aan voorgaande niet af. Overigens worden in artikel 1 lid 4 Raamovereenkomst nog andere afwijkingen van de standaardcondities genoemd. Een link tussen de verhoging van het allocatiepercentage en het laten vallen van de indexatietoezegging is derhalve niet eenduidig.
4.6. Bij gelegenheid van pleidooi heeft Achmea c.s. nog aangevoerd dat het allocatiepercentage van 92,5% een voorwaarde was voor de financiering van de indexatie en nu dit percentage verhoogd is tot 95% de voorwaarde dus vervallen is.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij nu uit de tekst niet blijkt dat het allocatiepercentage als een voorwaarde gesteld is en bovendien - de rechtbank herhaalt-genoemd percentage van 92,5% een standaard percentage is.
4.7. Partijen zijn in de stukken uitgebreid ingegaan op de ontwikkelingen nà 30 maart 2000. Achmea c.s. heeft bij gelegenheid van het pleidooi nog aangevoerd dat zowel Achmea als Avéro een consequente en consistente opstelling hebben ingenomen en op geen enkel moment tegenover Agrico de indruk hebben gewekt dat Achmea of Avéro de indexatie zou financieren en dat Agrico die indruk ook niet had.
Achmea c.s. verwijst in dat verband naar de brief van 18 juli 2001 van [medewerker Achmea] (Achmea) en de reactie daarop van [medewerker Agrico] (Agrico) van 16 augustus 2001.
De rechtbank overweegt dat beide partijen tegengeworpen kan worden dat het vreemd is dat zij geen beroep doen op een eerder overeengekomen afspraak op het punt van financiering van de indexatie, te weten Agrico op de brief van 23 december 1999 en Achmea op de Raamovereenkomst. [directeur I&I] (I&I) heeft verklaard dat hij een voorstel geformuleerd heeft voor Achmea over de financiering van de indexatie en dat dat voorstel door [medewerker Achmea] schriftelijk aan Agrico is gedaan. Agrico op haar beurt heeft ter zitting verklaard dat [directeur I&I] ook geadviseerd heeft over de antwoordbrief, zoals ook blijkt uit de faxberichten van [medewerker Agrico] aan [directeur I&I] van 14 en 15 augustus 2001 waarin [medewerker Agrico] om commentaar heeft gevraagd op een concept antwoordbrief aan [medewerker Achmea]. Het was derhalve op advies van [directeur I&I] dat Agrico ingegaan is op het voorstel van Achmea en zich niet beroepen heeft op de brief van 23 december 1999.
De rechtbank stelt vast dat uit de in 2001 gevoerde correspondentie niet is af te leiden dat, zoals Achmea betoogt, er nog geen overeenstemming was over de financiering van de indexatie. Dit geldt onverkort voor de schriftelijke voorstellen die nadien in 2003 nog over en weer zijn gedaan.
4.8. Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat Agrico Achmea kan houden aan de door haar bij brief van 23 december 1999 verstrekte garantie betreffende (de financiering van) de indexatie van de aanspraken van de actieve deelnemers voortvloeiende uit de beëindigde collectieve pensioenverzekering bij Achmea.
4.9. Overigens vindt de rechtbank bevestiging van haar oordeel in het feit dat [medewerker 1 Avéro] tijdens de bespreking van 26 februari 2002 heeft toegezegd dat Avéro Leven [lees:
Achmea] de koopsom voor indexatie zal overmaken op de rekening-courant van Agrico bij Avéro. Van deze toezegging was Achmea op de hoogte blijkens de brief van 4 april 2002 van [medewerker 2 Avéro] aan Agrico (productie 18 bij dagvaarding):
"met betrekking tot de indexatie (1,5%) van de achtergebleven nog actieve premievrije deelnemers is inmiddels contact gelegd met Avéro Leven [=Achmea] (...)."
Toch heeft [medewerker 1 Avéro] nadien op 21 mei 2002 de aangepaste notulen ondertekend (productie 16 bij dagvaarding). [medewerker 1 Avéro] heeft wel wijzigingen doorgevoerd maar niet met betrekking tot de indexatie. [medewerker 1 Avéro] heeft weliswaar verklaard dat hij afgegaan is op informatie van Agrico maar dat neemt niet weg dat hij vóór ondertekening van de notulen een en ander afgestemd kan hebben met Achmea. Achmea die op de hoogte was van de notulen heeft [medewerker 1 Avéro] ook niet gewezen op de ''onterechte'' toezegging. Het verweer van Achmea c.s. dat in de notulen slechts uitvoeringsafspraken zijn neergelegd doet aan voorgaande niet af nu deze gestoeld zijn op de gedachte dat Achmea de indexatie zou financieren.
4.10. Ook aan het verweer dat [medewerker 1 Avéro] niet gemachtigd was om Achmea te vertegenwoordigen gaat de rechtbank voorbij. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [medewerker Agrico] verklaard dat de bespreking van 26 februari 2002 ertoe diende alle openstaande punten voor eens en altijd op te lossen en er daarom een ''hoog geplaatste'' heer van Achmea deelnam aan deze bespreking die zich tot nu toe nog niet bemoeid had met Agrico. De omstandigheden dat verschillende handelsnamen gebruikt worden voor de ondernemingen die tot de Achmea-groep behoren - zo heette Achmea voorheen Avéro Leven- en dat Holding, Achmea en Avéro tot dezelfde groep behoren, maken niet dat Achmea zich kan beroepen op onbevoegde vertegenwoordiging. Dit klemt te meer nu Agrico over de financiering van de indexatie altijd gecommuniceerd heeft met Achmea en Achmea ter zitting geen verklaring kon geven voor het feit dat bij de bespreking van 26 februari 2002 niet Achmea maar Avéro vertegenwoordigd was.
4.11. Het verweer van Achmea c.s. dat de Holding buiten de relatie van Agrico met haar oude en nieuwe pensioenverzekeraar staat, treft wel doel. Het feit dat Holding bestuurder van Achmea en Avéro is en [medewerker 1 Avéro] in dienst was van Holding maakt niet dat Holding daarmee reeds de indruk heeft gewekt zelf gebonden te zijn aan de verplichtingen van haar dochterondernemingen jegens Agrico.
4.12. De rechtbank zal op grond van het hiervoor overwogene het volgende voor recht verklaren. Achmea is gehouden om de door Avéro verzekerde premievrije pensioenaanspraken voor de actieve deelnemers onder de werknemers van Agrico, voor zover van toepassing met terugwerkende kracht, per 1 januari 2000 jaarlijks samengesteld te (doen) indexeren met een percentage van 1,5% en de daaraan verbonden kosten voor haar rekening te nemen. Avéro is gehouden de op 26 februari 2002 gemaakte uitvoeringsafspraken na te komen.
4.13. Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld nu niet gebleken is dat Avéro onwillig was om uitvoering te geven aan de uitvoeringsafspraken zoals deze gemaakt zijn tijdens de bespreking van 26 februari 2002. De kosten aan de zijde van Agrico worden vastgesteld op:
- dagvaarding EUR 157,53
- vast recht 244,00
- getuigenkosten 534,80
- salaris procureur 2.486,00 (5,5 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 3.422,33
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat Achmea is gehouden om de door Avéro verzekerde premievrije pensioenaanspraken voor de actieve deelnemers onder de werknemers van Agrico, voor zover van toepassing met terugwerkende kracht, per 1 januari 2000 jaarlijks samengesteld te indexeren met een percentage van 1,5% en de daaraan verbonden kosten voor haar rekening te nemen.
5.2. verklaart voor recht dat Avéro is gehouden de op 26 februari 2002 gemaakte uitvoeringsafspraken na te komen,
5.3. veroordeelt Achmea in de proceskosten, aan de zijde van Agrico tot op heden vastgesteld op EUR 3.422,33,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma, mr. M. Jansen en mr. M.J. de Lange en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2007.