RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 204575 \ CV EXPL 06-1263
vonnis van de pachtkamer d.d. 24 januari 2007
de stichting Stichting Het Weeshuis,
hierna te noemen: Het Weeshuis,
gevestigd te Bolsward,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. Oostra,
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
hierna zowel tezamen als in enkelvoud te noemen: [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
gemachtigde: mr. A. Tymersma.
1.1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft Het Weeshuis gevorderd om voor recht te verklaren dat op de gepachte kavels weiland, welke Het Weeshuis heeft verpacht aan [gedaagde], een referentiehoeveelheid heffingsvrije melk in de zin van de regeling Superheffing en melkpremie 2004 is gaan samenhangen groot 420.269 kilogram melk met 4,42% vet, zo mogelijk nog te vermeerderen met de verruiming per 1 april 2006, en dat Het Weeshuis bij verkoop daarvan recht heeft op de helft van de verkoopopbrengst, bestaande uit de waarde van het melkquotum op datum verkoop voor nog 100% te leveren melk, alsmede dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het betalen van de genoemde helft van de verkoopopbrengst binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
1.2. [gedaagde] heeft bij antwoord de vorderingen betwist.
1.3. Bij tussenvonnis van 18 oktober 2006 heeft de pachtkamer een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 22 november 2006.
1.4. Door Het Weeshuis en [gedaagde] zijn producties in het geding gebracht.
2.1. In deze procedure kan van de navolgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.2. Op 12 maart 1973 is de vader van [gedaagde] overleden. Op grond van zijn uiterste wil is zijn echtgenote en moeder van [gedaagde], [naam moeder], voor de helft eigenaar geworden van de boerderij met 34.26.76 hectare land en voor de andere helft werd zij vruchtgebruikster. De kinderen hielden daarbij het bloot eigendom, elk voor het 1/5e deel. Tussen [naam moeder] en [gedaagde 1]. en [gedaagde 2] is in 1982 een schriftelijke pachtovereenkomst opgesteld. Deze pachtovereenkomst is ingegaan op 1 november 1981 voor de duur van 29 jaren. De nalatenschap van vader [gedaagde] is op 9 november 1984 verdeeld. Aan [naam moeder] zijn twee kavels weiland te Bruindeer toegedeeld, tezamen groot ca. 32.76.76 ha. Eveneens op 9 november 1984 zijn beide kavels door [naam moeder] overgedragen aan Het Weeshuis. Onder de overdracht viel ook de pachtovereenkomst tussen [naam moeder] en [gedaagde]. In de akte van levering van beide percelen aan Het Weeshuis wordt onder meer het navolgende vermeld:
3. In plaats van de bestaande pachtverhouding worden de bij deze akte
verkochte landerijen verpacht voor ruim vierentwintig jaar tot vijf maart
tweeduizend negen (…)
De tussen Het Weeshuis en [gedaagde] opgemaakte pachtovereenkomst van 9 november 1984 vermeldt onder meer:
Tenslotte verklaarden de comparanten, dat de bestaande pachtovereenkomst, die
door aankoop van voorschreven weiland op verpachtster is overgegaan, door de
bij deze akte geconstateerde pachtovereenkomst is ontbonden.
Op het gepachte rust een melkquotum van 420.269 kg met een vetpercentage van 4,42%.
Het standpunt van Het Weeshuis
3. Het Weeshuis stelt dat het melkquotum, dat in 1984 aan [gedaagde] is toegewezen, is gaan samenhangen met de, van [naam moeder], gepachte grond. Het Weeshuis is als opvolgend verpachtster in alle rechten en plichten, voortvloeiende uit de pachtovereenkomst getreden. Het Weeshuis kan aanspraak maken op de met het gepachte samenhangende referentiehoeveelheid heffingsvrije melk, omdat er sprake is geweest van continuïteit van het gebruik van het gepachte gedurende de periode van 1973 tot en met 2006. De verbinding tussen de grond en het quotum is niet doorsneden. Het Weeshuis baseert zich op relevante rechtspraak van de pachtkamer van het Gerechtshof Arnhem.
Het standpunt van [gedaagde]
4. [gedaagde] betwist dat er sprake is geweest van een onmiskenbare voortzetting van de pachtovereenkomst tussen 1973 tot en met 2006. Op 9 november 1984 is tussen Het Weeshuis en [gedaagde] een geheel nieuwe pachtovereenkomst gesloten. Daarom kan niet worden gezegd dat Het Weeshuis in de rechten van de vorige verpachtster is getreden. Er is derhalve sprake van een cesuur tussen het gepachte en de referentiehoeveelheid melk. Daarnaast heeft [gedaagde] gesteld dat toekenning van het melkquotum aan Het Weeshuis apert onredelijk zou zijn, gelet op het feit dat Het Weeshuis geen enkel aandeel heeft gehad in de totstandkoming van dat melkquotum.
De beoordeling van het geschil
5.1. De vraag die in dit geding moet worden beantwoord is of Het Weeshuis, als verpachtster, aanspraak kan maken op een deel van het melkquotum dat op het door [gedaagde] gepachte land rust. De pachtkamer overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.
5.2. Uitgangspunt is volgens vaste rechtspraak dat de pachter bij het einde van de pachtovereenkomst het met het gepachte samenhangende melkquotum aan zijn verpachter dient op te leveren, waarbij de verpachter op zijn beurt (doorgaans) 50% van de waarde van het melkquotum aan de pachter dient te vergoeden. In het onderhavige geval staat vast dat Het Weeshuis de grond waarop het melkquotum is komen te rusten heeft verkregen na de invoering van de melkquotering op 1 april 1984. De vraag is of Het Weeshuis door het sluiten van de pachtovereenkomst op 9 november 1984 in de rechten van de vorige verpachtster is getreden. De pachtkamer beantwoordt deze vraag ontkennend. De pachtovereenkomst tussen Het Weeshuis en [gedaagde] verschilt op diverse punten met de tussen [naam moeder] en [gedaagde] voorheen bestaan hebbende pachtovereenkomst. Er zijn immers een nieuwe einddatum en een nieuwe pachtprijs overeengekomen en ook is het melioratierecht komen te vervallen. Daarenboven bepaalt de nieuwe pachtovereenkomst uitdrukkelijk dat de voorheen bestaan hebbende pachtovereenkomst is ontbonden. Gelet daarop komt de pachtkamer tot het oordeel dat er sprake is van een geheel nieuwe pachtovereenkomst tussen Het Weeshuis en [gedaagde]. Er zijn immers twee essentialia van de pachtverhouding, namelijk de pachtprijs en de overeengekomen duur, veranderd.
5.3. Maar al was het voorgaande anders, dan nog zou Het Weeshuis naar het oordeel van de pachtkamer geen aanspraak op het melkquotum kunnen maken. De hiervoor bedoelde rechtspraak omtrent de situatie rond het melkquotum aan het einde van een pachtovereenkomst is gebaseerd op artikel 25 Pachtwet en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De verpachter heeft naar billijkheid recht op het melkquotum, zij het dat hij doorgaans 50% van de waarde daarvan aan de pachter moet vergoeden, omdat hij de grond in het referentiejaar 1983 ter beschikking heeft gesteld en aldus heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dat quotum. In de onderhavige casus is deze situatie niet aan de orde. Het Weeshuis heeft de grond, met het melkquotum, immers verkregen nadat op de grond reeds melkquotum was komen te rusten. Aan de totstandkoming van het melkquotum heeft Het Weeshuis dus op geen enkele wijze bijgedragen. Ook is niet gebleken dat Het Weeshuis voor de verkrijging van het melkquotum heeft betaald. Het melkquotum is Het Weeshuis als het ware "in de schoot geworpen". Toekenning van het melkquotum aan Het Weeshuis zou onder deze omstandigheden in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.
5.4. De slotsom van hetgeen hiervoor werd overwogen dient te zijn dat de vordering van Het Weeshuis als ongegrond moet worden afgewezen. Het Weeshuis zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
wijst de vordering van Het Weeshuis af;
veroordeelt Het Weeshuis in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 500,00 wegens salaris.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter-voorzitter en de leden D. Schotanus en Tj. Bouma, en uitgesproken door de voorzitter ter openbare terechtzitting van 24 januari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.