ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ6624

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
17/047268-02 OWV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na valsheid in geschrifte en oplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 18 januari 2007 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit strafbare feiten gepleegd door de veroordeelde. De officier van justitie had eerder gevorderd dat de rechtbank het bedrag zou vaststellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel werd geschat, en dat de veroordeelde verplicht zou worden tot betaling aan de staat van een bedrag van € 68.291,00. De behandeling vond plaats op 14 december 2006, waarbij de rechtbank zich baseerde op eerdere veroordelingen van de veroordeelde voor valsheid in geschrifte en oplichting, gepleegd in meerdere gevallen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit verschillende kredietovereenkomsten, waarbij hij gebruik maakte van een valse identiteit. De SNS-bank, Ribank en Rabobank hebben schriftelijk de verschuldigde kredietbedragen opgegeven, die in totaal € 68.300,91 bedroegen. De veroordeelde heeft verklaard dat hij door middel van valsheid in geschrifte een bedrag van € 64.982,09 aan voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat een deel van dit bedrag, namelijk € 19.000,00, niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden meegenomen, omdat de Rabobank op de hoogte was van de valse identiteit van de veroordeelde.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de veroordeelde, ondanks zijn faillissement en arbeidsongeschiktheid, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de toekomst niet in staat zal zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 49.300,91 en de veroordeelde verplicht tot betaling van dit bedrag aan de staat. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector straf
parketnummer 17/047268-02
verkorte beslissing van de meervoudige kamer d.d. 18 januari 2007 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
[veroordeelde],
veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Procesverloop
De officier van justitie heeft d.d. 20 november 2006 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 68.291,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 17/047268-02 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 14 december 2006.
De beoordeling
De politierechter heeft veroordeelde bij vonnis van 30 augustus 2006 in de zaak met parketnummer 17/047268-02 veroordeeld terzake valsheid in geschrift en oplichting, beiden meermalen gepleegd.
Op grond van de inhoud van bovenstaande wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen uit de baten van die door hem gepleegde strafbare feiten en de door hem gepleegde soortgelijke feiten, zodat de verplichting kan worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel nr. 2003034530-14-27121 d.d. 19 januari 2004 alsmede het proces-verbaal nr. 2003034530-14 d.d. 5 augustus 2004.
Dit levert de volgende berekening op:
Door de SNS-bank, de Ribank en de Rabobank is een schriftelijk opgave gedaan van de verschuldigde kredietbedragen.
SNS-bank te Sneek ? 23.734,91
Ribank te Nieuwegein ? 25.566,00
Rabobank te Sneek ? 19.000,00
Totaal ? 68.300,91
Veroordeelde heeft op pagina 5 van voornoemd proces-verbaal -zakelijk weergegeven- onder meer verklaard:
Door middel van het aannemen van een valse identiteit heb ik aan wederrechtelijk voordeel verkregen: ? 19.000,00 bij de Rabobank, ? 22.373,09 bij de SNS-bank en ? 23.609,00 bij de Ribank. Totaal aan voordeel verkregen ? 64.982,09.
De rechtbank is het volgende van oordeel.
Door [aangever] is namens de Coöperatieve Rabobank "Sneek-Joure-Lemmer" aangifte gedaan van oplichting danwel valsheid in geschrifte. Uit voornoemde aangifte is de rechtbank het volgende gebleken. De aangifte heeft betrekking op een afgesloten kredietovereenkomst van augustus 2001, welke overeenkomst in zowel oktober als december 2001 is opgehoogd. Het bedrag van de kredietovereenkomst bedroeg in december 2001 f. 45.000,00 en stond op rekeningnummer [nummer]. In mei 2002 bedroeg het kredietbedrag nog ? 21.000,00 en dit krediet is vervolgens, nadat de Rabobank accoord ging, overgenomen door de Ribank te Amersfoort.
In januari 2002 kreeg de Rabobank een tip van de [naam] te Sneek dat verdachte met een valse geboortedatum een auto op afbetaling had willen kopen. Uit gegevens bij de gemeente bleek dat verdachte bij de gemeente ingeschreven stond onder de geboortedatum [geboortedatum]. Aangever was dus in de maand februari op de hoogte van de valse identeit van verdachte. Aangever deelt voorts nog mee dat veroordeelde nog een krediet heeft openstaan bij de Rabobank te Sneek van ? 19.126,39. Een afschrift van deze laatste overeenkomst is niet bij de stukken gevoegd.
Veroordeelde heeft verklaard dat in hij de maand april 2002, nadat de Rabobank vermoedelijk al had geconstateerd dat hij valsheid in geschrifte had gepleegd, een brief van de Rabobank ontving. In deze brief werd hij in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van zijn kredietovereenkomst. Veroordeelde heeft daarvan gebruik gemaakt.
Het in het proces-verbaal wederrechtelijk verkregen voordeel genoemde bedrag van ? 19.000,00 kan naar het oordeel van de rechtbank niet meegenomen worden in de berekening nu de Rabobank in april 2002 reeds op de hoogte was van de valse identiteit van veroordeelde. De Rabobank heeft zelf veroordeelde in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van de kredietovereenkomst, terwijl de Rabobank wist dat deze overeenkomst op een valse geboortedatum was afgesloten. Er is geen sprake van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voorts blijkt uit de verklaring van verdachte dat hij niets heeft verklaard over de door hem verschuldigde rente op de afgesloten kredieten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte de rentebedragen wel verschuldigd is en dat deze deel uitmaken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde ? 49.300,91 voordeel heeft genoten.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte failliet is verklaard en dat de vorderingen van de SNS-bank, de Rabobank en de Ribank bij de curator zijn ingediend en op de lijst van voorlopig erkende schuldeisers zijn gezet. Naar het oordeel van de raadsvrouw zijn dit in rechte toegekende vorderingen en dienen deze op grond van artikel 36e lid 6 van het Wetboek van Strafrecht, in mindering op de vordering te worden gebracht. Het wederrechtelijk verkregen voordeel zou alsdan nihil bedragen.
De rechtbank overweegt het volgende. Gelet op de tekst van artikel 36e lid 6 van het Wetboek van Strafrecht dienen in rechte toegekende vorderingen in mindering te worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Zoals door de raadsvrouw is betoogd, zijn de vorderingen op de lijst van voorlopig erkende schuldeisers gezet. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen nog niet onherroepelijk zijn vastgesteld, nu deze slechts op de lijst van voorlopig erkende schuldeisers voorkomen. Ze zijn daarom niet te beschouwen als in rechte toegekende vorderingen.
Voorts is namens veroordeelde ter terechtzitting aangevoerd dat zijn inkomen en vermogen hem niet in staat stellen aan enige betalingsverplichting te voldoen, nu hij failliet is verklaard. Voorts heeft de raadsvrouw aangevoerd dat veroordeelde arbeidsongeschikt is en op dit moment geen werk heeft. Namens veroordeelde is matiging van het op te leggen bedrag gevraagd. De rechtbank ziet in het gestelde geen grond het op te leggen bedrag te matigen nu de raadsvrouw niet heeft gesteld dat veroordeelde ook in de toekomst geen draagkracht zal hebben. Het is de rechtbank voorshands niet aannemelijk geworden dat veroordeelde in het geheel niet in staat zal zijn aan enige betalingsverplichting te voldoen.
Toepassing van de wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op ? 49.300,91.
Legt [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van ? 49.300,91 (zegge: negenenveertigduizend driehonderd euro en eenennegentig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 januari 2007.
Mr. Bax is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.