RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 206864 \ VZ VERZ 06-759
vonnis van de kantonrechter ex art. 96 Rv. d.d. 19 januari 2007
Stichting Tjallinga Hiem,
hierna te noemen: Tjallinga Hiem,
gevestigd te Leeuwarden,
gemachtigde: mr. G. Ham,
[x],
hierna te noemen: [x],
wonende te [woonplaats],
gemachtigde: mr. J. Houben.
Procesverloop
1.1. Ingevolge een door partijen in oktober 2006 aangegane 'vaststellings-overeenkomst conflictoplossing' hebben partijen bij brief van 31 oktober 2006 aan de kantonrechter gevraagd op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv. te oordelen over het in die overeenkomst omschreven geschil.
1.2. De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 december 2006. Beide gemachtigden hebben hun standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota. Vonnis is bepaald op heden.
2.1. [x] is sinds mei 1990 in dienst van Tjallinga Hiem, aanvankelijk in de functie van groepleidster. Met ingang van 1 maart 2003 is [x] benoemd tot systeemtherapeut en zij is toen als zodanig ingedeeld in schaal 65. Thans is zij ingedeeld in schaal 65, trede 5.
2.2. Op de arbeidsovereenkomst die partijen met elkaar hebben gesloten is de CAO Gehandicaptenzorg van toepassing. Artikel 4:5 van die cao bepaalt het volgende:
Artikel 4:5 Minimumsalaris 55+-er
Aan de werknemer, die:
a. tenminste de 55 -jarige leeftijd heeft bereikt
en
b. daaraan direct voorafgaand onafgebroken 5 jaren in dienst van dezelfde werkgever is geweest, wordt geen lager salaris toegekend dan het maximum vastgestelde salaris van de schaal, waarin betrokkene is ingedeeld.
Toepassing van deze bepaling geldt uitsluitend voor werknemers die een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan bij de huidige werkgever vóór 1 juli 1994.
2.3. In de nieuwe cao, die is ingegaan per 1 januari 2005, is opgenomen dat voornoemd artikel per 1 juli 2006 komt te vervallen.
2.4. In januari 2006 is [x] 55 jaar geworden.
Tot zover de als erkend, dan wel niet of onvoldoende weersproken, vaststaande feiten.
standpunt Tjallinga Hiem
Tjallinga Hiem heeft onder meer het volgende naar voren gebracht.
2.5. Tjallinga Hiem is van mening dat [x] ten onrechte een beroep doet op artikel 4:5 van de cao. Dit artikel is niet van toepassing op werknemers die van schaal zijn veranderd door een promotie. Een andere interpretatie zou naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbare uitkomst leiden. Honorering van de aanspraken van [x] zou een salarisverhoging betekenen van € 3.360 bruto per maand naar € 4.308,-- bruto per maand.
2.6. Artikel 4:5 zou in de cao opgenomen zijn in verband met de toen nog geldende eindloonregeling van het pensioen, in combinatie met vervoegde uittreding.
2.7. Toepassing van de regeling van artikel 4:5 brengt met zich mee dat gehandeld wordt in strijd met het bepaalde in de Wet Gelijke Behandeling, aangezien zonder objectief aanvaardbare grond werknemers van 55 jaar of ouder aanmerkelijk beter worden gehonoreerd dan jongere werknemers.
standpunt [x]
[x] heeft onder meer het volgende naar voren gebracht.
2.8. Nu zij in januari 2006 55 jaar is geworden komt haar een beroep toe op artikel 4:5 van de cao en dient zij te worden ingedeeld in de hoogste periodiek van haar huidige schaal.
2.9. Aan de bewoordingen van artikel 4:5 dient doorslaggevende betekenis te worden toegekend.
De kantonrechter oordeelt over dit geschil als volgt.
3.1. Uit het verhandelde ter zitting is het de kantonrechter gebleken dat in 2004, ten tijde van de herinschaling van [x] wegens haar benoeming tot systeemtherapeut, geen der partijen zich voldoende bewust is geweest van de consequenties die artikel 4:5 zou kunnen hebben wanneer - ongeveer twee jaar later- [x] de 55-jarige leeftijd zou bereiken. [x] heeft aangegeven dat zij pas later op het bestaan van het artikel is geattendeerd en Tjallinga Hiem heeft naar voren gebracht dat ook in andere gevallen dit artikel bij
55+-ers buiten beschouwing is gebleven.
3.2. Voor zover Tjallinga Hiem er zich op heeft beroepen dat artikel 4:5 toepassing mist wegens de strijd tussen dit artikel en de bepalingen van de Wet Gelijke Behandeling, passeert de kantonrechter dit beroep. Indien, ondanks de bedoeling van de cao- zo althans door partijen ter zitting gesteld- om aan 55+-ers een pensioencompensatie te bieden, niettemin sprake zou zijn van een schending van de in deze wet vervatte normen, is onvoldoende gesteld en gebleken dat deze normen aan Tjallinga Hiem als werkgever toekomend belangen raken.
3.3. Daar partijen overigens geen verschil van mening hebben over de algemene gelding van de cao-bepaling tot 1 juli 2006, staat in dit geschil de vraag centraal of [x] in haar geval hierop een aanspraak toekomt.
3.4. Gelet op hetgeen Tjallinga Hiem naar voren heeft gebracht, overweegt de kantonrechter dat Tjallinga Hiem niet de stelling heeft betrokken dat reeds gelet op de bewoordingen van het artikel, [x] niet in aanmerking zou komen voor toekenning van het maximum vastgestelde salaris van de schaal waarin zij is ingedeeld. Tjallinga Hiem is evenwel van mening dat maatstaven van redelijkheid en billijkheid er aan in de weg zouden staan om dit artikel ten aanzien van [x] toe te passen.
3.5. De cao-bepaling waar het hier om gaat is aan te merken als een normatieve bepaling. Deze moet worden nagekomen door de gebonden en betrokken werkgever en werknemer op de wijze zoals in de cao zelf, en voor een deel in de Wet CAO, is geregeld. Volgens vaste jurisprudentie moet als uitgangspunt voor de uitleg van dergelijke cao-bepalingen worden genomen dat in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de cao, voor zover deze niet uit de cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de cao en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de cao gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (Hoge Raad 31 mei 2002, JAR 2002/153).
3.6. In het licht van deze interpretatienorm overweegt de kantonrechter dat niet gebleken is van een schriftelijke toelichting bij artikel 4:5, of andere stukken waardoor naar objectieve maatstaven de bedoelingen van partijen bij deze cao-bepaling kenbaar zijn. Het primaat van de interpretatie ligt dan ook bij de niet voor tweeërlei uitleg vatbare bewoordingen van het artikel. Wanneer men zich vervolgens de vraag stelt of strikte toepassing van het artikel op het geval van [x] tot onaanvaardbare rechtsgevolgen zou leiden, kan deze vraag niet zonder meer bevestigend worden beantwoord. [x] is thans ingedeeld in schaal 65 trede 5 en zou, gezien de cao, jaarlijks een periodiek hebben gekregen totdat trede 12 zou zijn bereikt. Door toepassing artikel 4:5 wordt deze periode van zeven jaren in feite overgeslagen, hetgeen Tjallinga Hiem voor hogere loonkosten stelt. Bij het beschouwen van artikel 4:5 had Tjallinga Hiem bekend kunnen zijn met dit gevolg, zodat het dan ook geen onvoorzienbaar gevolg mag worden genoemd. Het rechtsgevolg past bovendien in de bedoeling van de cao - zo althans door partijen gesteld - om oudere werknemers gelet op hun pensionering in een zo gunstig mogelijke positie te brengen, aangezien in de oude pensioenregelingen na de 55-jarige leeftijd, loonsverhogingen maar zeer beperkt werden meegenomen in de berekening van de pensioengrondslag.
3.7. Tenslotte, wanneer artikel 4:5 wordt beschouwd in het geheel van de cao - in het bijzonder ten opzichte van artikel 4:22 - valt niet in te zien dat onverkorte toepassing van artikel 4:5 hiermee niet te rijmen zou zijn; in artikel 4:22 worden de salarisgevolgen van een herindeling geregeld, terwijl los daarvan en in het algemeen, in artikel 4:5 voor 55+-ers een salarisgarantie wordt gegeven. Indien cao-partijen bij toepassing van artikel 4:5 een uitzondering hadden willen maken voor de niet uitzonderlijke situatie van (bijna)55+-ers die recentelijk door een promotie in de laagste trede van een hogere salarisschaal zijn geplaatst, hadden cao-partijen dit nadrukkelijk in de cao dienen vast te leggen, hetgeen niet het geval is.
3.8. De kantonrechter komt tot de slotsom dat ofschoon Tjallinga Hiem in 2004 de financiële gevolgen van de aanstelling van [x] onvoldoende heeft onderkend, deze gevolgen niettemin rechtstreeks voortvloeien uit de bewoordingen van artikel 4:5, terwijl niet gebleken is van zodanige feiten en omstandigheden dat [x] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak zou kunnen maken op onverkorte toepassing van dat artikel. De kantonrechter zal dan ook dienovereenkomstig beslissen.
3.9. Partijen hebben afstand gedaan van hun eventuele aanspraken op een proceskostenveroordeling en ook hebben zij verklaard afstand te doen van hoger beroep tegen de hierna te geven beslissing.
verstaat dat artikel 4:5 van de CAO Gehandicaptenzorg van toepassing is op de tussen partijen gesloten overeenkomst;
bepaalt dat de functie van [x] vanaf het bereiken van haar 55-jarige leeftijd is ingedeeld in schaal 65, trede 12 en dat Tjallinga Hiem, [x] aldus dient te honoreren.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 januari 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.