ECLI:NL:RBLEE:2007:AZ6495

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/1847
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen vrijstellingsbesluit in omgevingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 11 januari 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.J. Nicolaas van Stichting Univé Rechtshulp, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel, vertegenwoordigd door W. de Vries. De zaak betreft een besluit van 10 mei 2006, waarbij het college eiser niet-ontvankelijk verklaarde in zijn bezwaar tegen een eerder vrijstellingsbesluit van 28 juli 2005. Eiser is eigenaar van een veestalling aan de Skiepereed en betwist de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar, stellende dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt.

De rechtbank overweegt dat het bestuursorgaan, op basis van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geen besluit mag nemen dat inhoudelijk overeenkomt met een eerder besluit zolang er bezwaar of beroep aanhangig is, tenzij er gewijzigde omstandigheden zijn. De rechtbank concludeert dat het vrijstellingsbesluit van 10 mei 2006 identiek is aan het besluit van 28 juli 2005 en dat er geen sprake is van een nieuw besluit in de zin van de Awb. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en oordeelt dat de gemeente Dongeradeel het griffierecht van € 141,- aan eiser moet vergoeden, evenals de proceskosten van € 644,-.

De rechtbank benadrukt dat de discussie over de vraag of eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt, moet worden gevoerd in de lopende hoger beroepsprocedure tegen het vrijstellingsbesluit van 28 juli 2005. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter E.M. Visser, met P.R.M. Poiesz als griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/1847
uitspraak van 11 januari 2007 van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Nicolaas, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel,
verweerder,
gemachigde: W. de Vries, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 7 juli 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van eisers bezwaar tegen een vrjistellingsbesluit van 10 mei 2006.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep aangetekend.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 7 december 2006. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Eiser is eigenaar van een op een perceel aan de Skiepereed te [woonplaats eiser] gelegen veestalling.
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft verweerder aan de gemeente Dongeradeel vrijstelling verleend voor het bouwrijp maken van de herstructureringslocatie en het uitbreidingsgebied van het dorp [woonplaats eiser]. Het gaat om locaties aan De Skeperij en De Koarte Bun, gesitueerd ten noordoosten van eisers perceel.
Bij besluit van 30 november 2005 heeft verweerder eisers bezwaar tegen deze vrijstelling niet-ontvankelijk verklaard, onder de overweging dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Bij uitspraak van 28 februari 2006 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden, voor zover hier van belang, het hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het primaire vrijstellingsbesluit geschorst tot twee weken nadat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.
Bij uitspraak van 4 mei 2006 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat verweerder geen nieuwe beslissing op het bezwaar hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft ten aanzien van de ontvankelijkheid van eiser als zijn voorlopig oordeel uitgesproken dat het op voorhand niet aannemelijk wordt geacht dat eisers belang rechtstreeks is betrokken bij het vrijstellingsbesluit van 28 juli 2005.
Bij besluit van 10 mei 2006 heeft verweerder een aan het besluit van 28 juli 2005 gelijkluidend vrijstellingsbesluit genomen. Eisers bezwaar hiertegen heeft verweerder bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de geplande woningbouw op beide locaties geen enkele invloed heeft op de toegestane activiteiten op eisers perceel aan de Skieperreed.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerders handelwijze zich niet verdraagt met de Awb.
De rechtbank overweegt het volgende.
Art. 1:3 lid 1 Awb bepaalt dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Met een rechtshandeling wordt bedoeld een handeling gericht op rechtsgevolg.
Art. 6:18 lid 1 Awb bepaalt dat het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering brengt in een los van het bezwaar en beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Art. 6:18 lid 3 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan na de intrekking of de wijziging, zolang het bezwaar of beroep aanhangig blijft, geen besluit mag nemen waarvan de inhoud of strekking met het oorspronkelijke besluit overeenstemt, tenzij:
a. gewijzigde omstandigheden dit rechtvaardigen en
b. het bestuursorgaan daartoe los van het bezwaar of beroep ook bevoegd zou zijn geweest.
De rechtbank stelt vast dat verweerder op 10 mei 2006 een vrijstellingsbesluit heeft genomen dat volledig identiek is aan het vrijstellingsbesluit van 28 juli 2005. In de eerste plaats, los van de vraag of eiser als belanghebbende bij dit besluit kan worden aangemerkt, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden beoordeeld wat de status is van dit nieuwe besluit en of verweerder bevoegd was dit besluit te nemen.
De rechtbank overweegt dat van een wijziging of intrekking van de op 28 juli 2005 verleende vrijstelling geen sprake is. De beslissing van 28 juli 2005 is ongewijzigd in stand gebleven. Van een nieuw besluit in de zin van art. 6:18 Awb, dat op grond van art. 6:19 lid 1 Awb bij de beoordeling van het hoger beroep tegen de oorspronkelijke vrijstellingverlening kan worden meegenomen is daarom geen sprake.
Het vrijstellingsbesluit van 10 mei 2006 kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet aangemerkt worden als nieuw besluit in de zin van art. 1:3 Awb, omdat het niet op enig ander, zelfstandig rechtsgevolg is gericht dan reeds was beoogd met het besluit van 28 juli 2005.
Het feit dat die vrijstelling door de voorzieningenrechter van de rechtbank is geschorst en thans nog onderwerp van hoger beroep is bij de AbRS, doet hier niet aan af.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, zodat eisers beroep hiertegen ongegrond moet worden verklaard. Verweerder had zijn beslissing echter naar het oordeel van de rechtbank moeten baseren op het feit dat er geen besluit in de zin van de Awb is genomen, waartegen bezwaar en beroep openstaat en niet op zijn standpunt dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank acht het aangewezen dat de discussie over de vraag of eiser al dan niet als belanghebbende kan worden aangemerkt wordt gevoerd in de lopende hoger beroepsprocedure tegen het vrijstellingsbesluit van 28 juli 2005.
Gelet op het vorenstaande en het bepaalde in art. 8:74 lid 2 Awb ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat de gemeente Dongeradeel het door eiser gestorte griffierecht van € 141,= dient te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder met toepassing van art. 8:75 lid 1 Awb in de proceskosten te veroordelen. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 644,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Dongeradeel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de gemeente Dongeradeel het betaalde griffierecht van € 141,= aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,=, aan eiser te vergoeden door de gemeente Dongeradeel.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2007, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.