RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[naam eiseres] en [naam eiseres], wonende te [woonplaats], eisers,
gemachtigde: drs. C. Atema, voorzitter van de Stichting Bok-die-leit, bestuursrechtelijk steunfunctiebureau te St. Annaparochie,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Het Bildt, verweerder,
gemachtigde: mr. L.A. Bolmers, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 31 mei 2005, verzonden op 6 juni 2005, heeft verweerder eisers medegedeeld hun verzoek om handhavend op te treden tegen de situatie op het erf van bakkerij [naam bakkerij] aan [adres] (hierna: het perceel) af te wijzen. Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaarschrift voor advies voorgelegd aan de bezwaar- en beroepschriftencommissie (hierna: de commissie). In dat kader heeft op 11 oktober 2005 een hoorzitting plaatsgevonden, alwaar eisers en verweerder zijn gehoord. Bij het bestreden besluit d.d. 1 november 2005 heeft verweerder, onder verwijzing naar het daartoe strekkende advies van de commissie, het bezwaarschrift, met verbetering van de motivering van het primaire besluit, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 25 november 2005 beroep ingesteld.
[naam, hierna: X] is als derdebelanghebbende door de rechtbank ingevolge artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen. [X] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 13 juli 2006. Eén van de dames [naam eiseres] is verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. [X] is eveneens verschenen, bijgestaan door zijn schoondochter [naam].
Op het perceel bevindt zich een schuur die zonder bouwvergunning is gebouwd, terwijl de schuur wel bouwvergunningplichtig is. Deze schuur is tegen de zijgevel van de woning van eisers gebouwd. Eisers hebben verweerder verzocht handhavend op te treden tegen de schuur.
Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen besluiten om van handhavend optreden af te zien. Er is namelijk sprake van een bijzonder geval. Verweerder is sinds 1984 op de hoogte van het bestaan van de schuur, doch heeft de aanwezigheid van de schuur sinds die tijd gedoogd. Eisers hebben pas op 25 oktober 2004 een verzoek tot handhaving ingediend en hebben derhalve gedurende een zeer lange periode de huidige situatie geaccepteerd. Voorts is legalisatie van de schuur mogelijk en draagt ook de omvang van de schuur bij aan het standpunt dat het onderhavige geval een bijzonder geval betreft.
In beroep hebben eisers het navolgende aangevoerd. De schuur dient in verband met geluidsoverlast verwijderd te worden. Het feit dat de schuur zonder bouwvergunning is gebouwd biedt hiervoor een juridisch handvat. Er is geen sprake van een bijzonder geval. Verweerder was wel op de hoogte van het bestaan van de schuur, echter niet van de illegale status daarvan. Verweerder heeft nalatig gehandeld: had verweerder de illegale status van de schuur tijdig (medio 1980) onderkend, dan had verweerder, uit hoofde van zijn voorlichtingsfunctie, eisers kunnen informeren over de juridische consequenties daarvan, waarna eisers stappen hadden kunnen ondernemen. Dat eisers pas in 2004 een verzoek tot handhaving hebben gedaan, kan hen dan ook niet worden tegengeworpen. Gelet op de situering van de schuur is het twijfelachtig of de schuur gelegaliseerd kan worden. Resumerend dient verweerder handhavend op te treden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 40 lid 1 Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Zoals hiervoor reeds is overwogen is de schuur op het perceel, hoewel bouwvergunningplichtig, zonder bouwvergunning gebouwd. Er is dan ook sprake van overtreding van artikel 40 lid 1 Woningwet.
Indien door belanghebbende derden uitdrukkelijk is verzocht om tegen de illegale situatie op te treden, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Een bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisatie van de illegale situatie.
De rechtbank stelt allereerst vast dat ten tijde van het bestreden besluit geen ontvankelijke bouwaanvraag voor de schuur was ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank kon dan ook, ten tijde van het bestreden besluit, niet gesproken worden van een concreet zicht op legalisatie van het illegale bouwwerk.
Naar het oordeel van de rechtbank is er echter op andere gronden wel sprake van een bijzonder geval. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De schuur is omstreeks 1948 opgericht. Verweerder is in 1984 bekend geworden met het bestaan van het bouwwerk. Verweerder heeft sinds 1984 niet opgetreden tegen de schuur, ondanks bekendheid met de aanwezigheid daarvan. Eisers hebben, ondanks het feit dat zij vanaf de oprichting bekend zijn met de aanwezigheid van de schuur, eerst op 25 oktober 2004 een officieel verzoek bij verweerder ingediend om handhavend op te treden. Van omstandigheden die uitstel van dit verzoek rechtvaardigen is niet gebleken. Hieruit volgt dat in dit geval de rechtszekerheid ten opzichte van [X] zich thans tegen handhavend optreden verzet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder in het onderhavige geval bij de afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid van handhaving heeft kunnen afzien.
Het eerst ter zitting namens eisers gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel kan aan het bovenstaande niet afdoen, nu bij gelegenheid van diezelfde zitting is gebleken dat in het aangehaalde “geval Atema” geen verzoek tot handhaving was gedaan. Van gelijke gevallen is dan ook geen sprake.
Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Y. Huizing, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2006 in tegenwoordigheid van mr. F. Aissa als griffier.
w.g. w.g. F. Aissa
w.g. Y. Huizing
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van de uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.