ECLI:NL:RBLEE:2006:BF6588

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
70752 / HA ZA 05-539
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht door aanbieder van beleggingsovereenkomst en eigen schuld van de belegger

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 25 oktober 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalig tandarts, en Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. De eiser had een beleggingsovereenkomst afgesloten bij Royal & SunAlliance, die later fuseerde met Achmea. De eiser stelde dat Achmea tekort was geschoten in haar zorgplicht door onvoldoende informatie te verstrekken over de risico's van de beleggingen en dat hij daardoor schade had geleden. De rechtbank oordeelde dat Royal & SunAlliance inderdaad een bijzondere zorgplicht had, maar dat zij aan haar informatieverplichtingen had voldaan. De rechtbank verwierp het beroep van de eiser op dwaling, omdat hij voldoende was geïnformeerd over de risico's van de belegging. De rechtbank concludeerde dat de eiser ook een eigen schuld had, omdat hij zelf had gekozen voor een risicovolle belegging en niet actief had geïnformeerd naar de waardeontwikkeling van zijn beleggingen. De rechtbank stelde de aansprakelijkheid van Achmea vast op 15% van de schade, terwijl 85% aan de eiser zelf kon worden toegerekend. De zaak werd verwezen naar de rol voor verdere akten.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 25 oktober 2006
Zaak-/Rolnummer: 70752 / HA ZA 05-539
VONNIS
van de meervoudige handelskamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. J.H. van der Meulen,
advocaat: mr. J.S.G. Dorhout te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA PENSIOEN- EN LEVENSVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn, tevens kantoorhoudende te Leeuwarden,
gedaagde,
procureur: mr. J.B. Dijkema,
advocaat: mr. S.B. van Baalen te Groningen.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 9 juni 2005 aanhangig gemaakt. In de procedure zijn de volgende processtukken gewisseld:
• conclusie van antwoord van de zijde van gedaagde (verder: Achmea);
• conclusie van repliek van de zijde van eiser (verder: [eiser]);
• conclusie van dupliek van de zijde van Achmea;
Partijen hebben producties overgelegd. Op verzoek van [eiser] is pleidooi bepaald op 8 mei 2006. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnotities doen bepleiten. Ten slotte is vonnis bepaald.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
De vordering van [eiser] strekt er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
verklaart voor recht dat Achmea jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de voor haar uit de met [eiser] gesloten overeenkomst tot levensverzekering voortvloeiende verplichtingen;
Achmea veroordeelt binnen een maand na uitspraak de door [eiser] geleden schade te vergoeden door het aantal participaties waarop [eiser] recht heeft te verhogen tot het aantal waar hij recht op zou hebben gehad, indien de investeringspremies volledig waren belegd in het Onderscheidend Obligatiefonds,
- ingaande 1 december 1999
- althans ingaande 15 december 2000
- althans een maand na de datum waarop de waarde van de participaties voor het eerst daalde beneden de waarde van de investeringspremies
- althans 1 februari 2002;
subsidiair: Achmea veroordeelt tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
meer subsidiair: Achmea veroordeelt tot zodanige schadevergoeding als de rechter juist oordeelt;
alsmede: Achmea veroordeelt tot betaling van € 2.842,00 wegens buitengerechtelijke kosten als ook in de proceskosten.
Achmea heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1. [eiser], geboren op 19 november 1934, is werkzaam geweest als vrij gevestigd tandarts.
2.2. Royal & SunAlliance heeft op 13 augustus 1999 een offerte uitgebracht aan [eiser], waarin onder meer is te lezen:
Met onze geavanceerde systemen kunnen wij de ontwikkelingen van de poliswaarde voor u bewaken. Indien daartoe aanleiding bestaat, zullen wij nog voordat een periode van vijf jaar is verstreken tot herrekening overgaan.
2.3. [eiser] heeft met ingang van 1 december 1999 een beleggingsovereenkomst onder de naam Lijfrentemaatwerkplan afgesloten bij Royal & SunAlliance Levensverzekering N.V. (verder: Royal & SunAlliance). Per genoemde datum heeft [eiser] de verschuldigde koopsom ad ƒ 314.917,00 voor deze verzekering voldaan. Uit de polis volgt dat deze koopsom in het Royal & SunAlliance Onderscheidend Mixfonds zou worden belegd. Aan deze overeenkomst lag een offerte van Royal & SunAlliance ten grondslag van 28 oktober 1999.
In de op 16 december 1999 gedateerde polis is onder meer opgenomen:
Fonds : De investeringspremie wordt voor 100% in het Royal & SunAlliance
Onderscheidend Mixfonds belegd.
Uitkering bij leven : Als de verzekerde op 01-12-2004 in leven is keert Royal & SunAlliance de
guldenswaarde uit van het totaal aantal toegewezen participaties
2.4. Naar aanleiding van een offerte van Royal & SunAlliance van 8 december 2000 heeft [eiser] eind 2000 een tweede beleggingsovereenkomst bij Royal & SunAlliance afgesloten, waarbij [eiser] een tweede storting heeft gedaan van ƒ 311.937,00.
In de op 22 februari 2001 gedateerde polis is onder meer opgenomen:
Fonds : De investeringspremie wordt voor 100% in het Royal & SunAlliance
Onderscheidend Mixfonds belegd.
Lijfrente-uitkering : de lijfrente-uitkering bedraagt van 15-12-2000 tot 15-12-2005
ƒ 11.250,00 per 3 maanden.
De lijfrente wordt per 3 maanden achteraf uitgekeerd, voor het eerst op 15-03-2001, zolang en voor zover de guldenswaarde van de verzekering dit toelaat en mits de verzekerde op de betreffende vervaldatum in leven is.
Zodra er geen participaties meer aanwezig zijn om een lijfrente-uitkering mee te verrekenen, vervalt de verzekering zonder enige verdere uitkering.
Uitkering bij leven op :als de verzekerde op 15-12-2005 in leven is keert Royal & Sun Alliance de
de lijfrente-wijzigings- guldenswaarde uit van het dan aanwezige aantal participaties.
datum
2.5. In artikel 10 van de op de beleggingsovereenkomsten van toepassing zijnde algemene voorwaarden is bepaald:
Royal & SunAlliance zal de verzekeringnemer jaarlijks informeren over de bestaande verzekeringsdekking en de ontwikkeling van de waarde van de verzekering.
2.6. In de hiervoorgenoemde offertes van 28 oktober 1999 en 8 december 2000 is in een omkaderd gedeelte onder meer het volgende opgenomen:
LET OP!
- Beleggen bij wie en in welke vorm dan ook brengt financiële risico's met zich mee.
Dat geldt ook voor deze levensverzekering met beleggingsrisico.
Beleggen geeft u kans op een hoger, maar ook op een lager dan gemiddeld rendement. Dit risico is voor U.
- Naarmate wordt belegd in meer risicovolle beleggingsvormen, zullen de te behalen rendementen onderhevig zijn aan grotere schommelingen en kan dus ook de eindopbrengst meer afwijken van de in de voorbeelden gehanteerde bedragen
- De te behalen rendementen bij relatief korte duren, kunnen meer fluctueren dan bij relatieve lange(re) verzekeringsduren.
- Wij wijzen u erop dat de gehanteerde rendementen zijn gebaseerd op behaalde rendementen uit het verleden en daarom geen garantie bieden dan voor in de toekomst te behalen rendementen (zie hiervoor de brochure "rendement en risico").
- De gepresenteerde bedragen zijn uitsluitend bedoeld als voorbeeld en niet als garantie of prognose. (…)
2.7. In een eerder door Royal & SunAlliance uitgebrachte offerte d.d. 13 augustus 1999 is een passage opgenomen die in de latere offertes niet is teruggekeerd. Deze passage luidt:
Met onze geavanceerde systemen kunnen wij de ontwikkeling van de poliswaarde voor u bewaken. Indien daartoe aanleiding bestaat, zullen wij nog voordat een periode van vijf jaar is verstreken tot herrekening overgaan.
2.8. In een brochure van Royal & SunAlliance staat onder meer vermeld:
• Royal & SunAlliance Onderscheidend Mixfonds
Dit fonds investeert in een breed scala gerenommeerde internationale aandelenfondsen en euro obligaties, met als doel het op lange termijn realiseren van vermogensgroei. De nadruk ligt op aandelen, maar teneinde de risico's te reduceren wordt tevens geïnvesteerd in obligaties. (…)
Een onderscheidend concept
(…) De Royal & SunAlliance maatwerkplannen zijn uiterst flexibel en bieden u de mogelijkheid uw polis op ieder gewenst moment aan te passen aan uw privé-omstandigheden. Premiehoogte, dekkingen en looptijd kunnen tussentijds worden aangepast zonder kosten of andere beperkingen.
Behalve flexibel is uw maatwerkplan bij Royal & SunAlliance zeer inzichtelijk. U ontvangt gedetailleerde informatie over de geïnvesteerde bedragen, de verschillende kostencomponenten en de ontwikkeling van de waarde van de verzekering. (…)
2.9. Ten tijde van het sluiten van de beleggingsoverenkomsten in 1999 en 2000 werd [eiser] bijgestaan door respectievelijk mevrouw [x] (verder: [x]) van [x] Adviesbureau en mevrouw [y] (verder: [y]) van Kema Financieel Adviseurs B.V (verder: Kema). Uit een uittreksel van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) blijkt dat Kema staat geregistreerd als cliëntenremisier.
2.10. In een informatiefolder van Royal & SunAlliance van mei 2000 is te lezen:
Hoewel we niet specifiek negatief zijn over de vooruitzichten voor obligaties, zijn we er niet van overtuigd dat ze op het huidige niveau een voldoende hoger rendement dan zeer kortlopende investeringen kunnen bieden om eventuele hiermee samenhangende risico's te compenseren. (…) In obligaties is het fonds ondervertegenwoordigd.
In de loop van 2000 is de obligatiecomponent, die aanvankelijk circa 13% betrof, uit de fondssamenstelling verwijderd.
2.11. In een waarde-opgave van de verzekering, gedateerd 17 maart 2003, afkomstig van Achmea en gericht aan [eiser] is te lezen dat de waarde van de verzekering per 31 december 2002 € 130.598,00 bedroeg. Voorts is in het overzicht te lezen dat belegd wordt in het AA Onderscheidend Aandelenfonds. Over de jaren 2000 en 2001 zijn geen waarde-opgaven verstrekt.
2.12. In de jaren 2001 en 2002 is conform de polis in totaal ƒ 90.000,00 aan [eiser] uitgekeerd. In 2003 is nog een bedrag van € 15.315,00 aan [eiser] uitgekeerd, waarna [eiser] de uitkeringen heeft laten beëindigen. In maart 2004 ontving [eiser] bericht dat de verzekering eind 2003 nog € 120.706,00 waard was.
2.13. Royal & SunAlliance is eind 2002 gefuseerd met Achmea. Beide bedrijven zijn verder gegaan onder de naam Achmea.
Het geschil en de beoordeling daarvan
3. [eiser] legt aan zijn vordering wanprestatie door Royal & SunAlliance ten grondslag, als ook dwaling. Voor een gedeelte is zijn vordering gebaseerd op misleiding. Achmea acht zich om verschillende -hierna te bespreken- redenen niet gehouden tot schadevergoeding over te gaan.
4.1. Partijen twisten in de eerste plaats over de vraag aan welke regelgeving Royal & SunAlliance bij de totstandkoming van de overeenkomsten met [eiser] gebonden was.
4.2. Zoals Achmea zelf ook heeft aangegeven was Royal & SunAlliance in elk geval gebonden aan de op grond van artikel 51 Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 gebaseerde Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers. In deze regeling is onder meer bepaald dat de verzekeraar de verzekeringnemer in kennis stelt van het aan de overeenkomst verbonden beleggingsrisico en de mate waarin dit risico ten laste komt van de verzekeringnemer.
4.3. Achmea heeft betwist dat de regelgeving gebaseerd op de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) en in het bijzonder artikel 28 van de (destijds geldende) Nadere Regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR 1999) van toepassing zijn. Artikel 7 lid 2 onder a Wte 1995 bepaalt immers dat verzekeraars, zoals Royal & SunAlliance, niet vergunningplichtig zijn. Dat brengt volgens Achmea met zich mee dat artikel 11 Wte 1995, waarin bepaald is dat een effecteninstelling waaraan een vergunning is verleend, zich dient te houden aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, niet van toepassing is.
4.4. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat Royal & SunAlliance niet alleen als verzekeraar viel aan te merken, maar ook als effecteninstelling. Royal & SunAlliance verkocht immers een product waarbij door de cliënt te betalen premies werden belegd in eigen (aandelen)fondsen. Dat brengt met zich mee dat op Royal & SunAlliance, ongeacht de vraag of zij onder de effectenrechtelijke regelgeving viel, een bijzondere zorgplicht rustte.
Volgens vaste jurisprudentie vloeit deze zorgplicht voor banken, die als professioneel en bij uitstek deskundig te achten dienstverlener zijn aan te merken, voort uit hetgeen de eisen van redelijkheid en billijkheid, naar de aard van de contractuele verhouding tussen een bank en haar particuliere cliënten, meebrengen. Gezien de vergelijkbare maatschappelijke positie van effecteninstellingen -ook daar rust het vermogen van de klant en moet die klant er op kunnen vertrouwen dat er met zijn belangen rekening gehouden wordt- rust ook op deze instellingen een bijzondere zorgplicht.
5. Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze zorgplicht in het onderhavige geval met zich mee, dat Royal & SunAlliance gehouden was om enerzijds informatie te verstrekken over het aangeboden product, en anderzijds informatie in te winnen bij haar potentiële cliënt omtrent zijn financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstellingen. Deze twee verplichtingen moeten in samenhang worden bezien. In die zin dat naarmate er meer uitgebreide informatie is verstrekt, de noodzaak tot het inwinnen van uitgebreide informatie over de cliënt kan verminderen. Bij de beoordeling in hoeverre een juiste balans is aangelegd tussen deze twee verplichtingen, speelt de aard van het product en de daaraan verbonden risico's een rol. Voorts is de wijze waarop het product is gepresenteerd van belang, alsmede de beoogde doelgroep.
6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Royal & SunAlliance in elk geval voldaan aan haar verplichting tot informatieverstrekking over het aangeboden product. Aan [eiser] is immers -zo stelt hij zelf- voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst een informatiebrochure over Royal & SunAlliance en haar fondsen ter beschikking gesteld (produktie 4 bij dagvaarding). Voorts heeft Royal & SunAlliance in haar offerte gewaarschuwd voor de financiële risico's die beleggen met zich brengt. Hiermee heeft zij tevens voldaan aan haar verplichting uit de zojuist genoemde Regeling informatieverstrekking aan verzekeringnemers, om [eiser] te wijzen op het aan de overeenkomst verbonden beleggingsrisico. De rechtbank neemt tevens in overweging dat de door Royal & SunAlliance uitgebrachte offertes -zoals zij onweersproken heeft gesteld- voldeden aan de eisen die vastgelegd waren in de Code Rendement en Risico, dat destijds niet de verplichting bestond tot het maken van een negatief rekenvoorbeeld en dat het Besluit financiële bijsluiter nog niet van kracht was.
6.2. Het vorenstaande brengt met zich dat nu geen sprake is van een geschonden mededelingsplicht van Royal & SunAlliance, het door [eiser] gedane beroep op dwaling moet worden verworpen. De primaire vordering, die ziet op een wijziging van de overeenkomst wegens dwaling, dient om die reden te stranden.
7.1. Voor wat betreft de plicht om informatie in te winnen is Royal & Sun Alliance volgens [eiser] tekort geschoten doordat zij heeft nagelaten de risicoverschillen toe te lichten en niet heeft onderzocht of de belegging passend was. Juist omdat het ging om voor pensioen bestemd kapitaal had Royal & SunAlliance moeten adviseren voorzichtig te beleggen en had zij [eiser] moeten ontraden zijn toekomstige inkomen geheel aan één fonds te koppelen. Voor het risico wat daaraan verbonden bleek te zijn, heeft Royal & SunAlliance [eiser] onvoldoende gewaarschuwd, aldus [eiser].
7.2. De rechtbank overweegt dat Royal & SunAlliance -behoudens naam, adres en geboortedatum- geen informatie heeft ingewonnen over haar toekomstige cliënt. Zij heeft zich er daardoor ook niet van kunnen vergewissen of het door [eiser] gekozen fonds paste bij zijn doelstelling, namelijk het laten groeien van zijn pensioenvoorziening. Zeker nu Royal & SunAlliance door middel van het door of namens [eiser] ingevulde formulier op de hoogte was van de leeftijd van [eiser], als ook van het feit dat [eiser] tot twee keer toe een niet onaanzienlijk kapitaal in het fonds wenste te storten en bovendien de aard van het product -een lijfrentepolis- een aanwijzing is dat het om een pensioenvoorziening gaat, had het op haar weg gelegen nadere informatie bij [eiser] in te winnen. Royal & SunAlliance had er zich alsdan -gezien de risico’s waaraan [eiser] zijn pensioenvoorziening wilde blootstellen- in elk geval van moeten vergewissen dat [eiser] zich bewust was van de risico’s die hij nam. Door dit na te laten heeft Royal & SunAlliance de op haar rustende bijzondere zorgplicht geschonden. Dit is niet alleen gebeurd in de periode voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst in december 1999, maar ook in de periode voorafgaand aan de wijziging van de overeenkomst eind 2000 en de daarmee gepaard gaande extra storting in december 2000, toen de beurzen al een dalende lijn vertoonden.
7.3. Achmea heeft nog gesteld dat Royal & SunAlliance alleen met tussenpersonen werkte, zodat het inwinnen van nadere informatie ook niet op haar weg lag. Dit gegeven neemt naar het oordeel van de rechtbank echter niet weg dat op Royal & SunAlliance een eigen zorgplicht bleef rusten om informatie te verstrekken en in te winnen. Aan vorenstaande zorgplicht zou mogelijk voldaan kunnen zijn indien Achmea kan aantonen dat de adviseurs van [eiser] hieraan voldoende uitvoering hebben gegeven. De stellingen van Achmea bieden hiertoe echter geen aanknopingspunten.
8. Of Royal & SunAlliance gehouden is de uit de schending van zorgplicht voortvloeiende schade -zo deze komt vast te staan- te vergoeden, hangt af van hierna te noemen omstandigheden.
In de eerste plaats dient te worden onderzocht of sprake is van causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de eventuele schade. [eiser] heeft in dat verband gesteld dat hij -zo hij zich de risico's zou hebben gerealiseerd- naar alle waarschijnlijkheid gekozen zou hebben voor een ander product, namelijk het Onderscheidend Obligatiefonds. Behoudens de algemene, overigens niet nader onderbouwde stelling van Achmea dat er geen causaal verband bestaat tussen de door Royal & SunAlliance verrichte handelingen en de volgens [eiser] aanwezige schade, heeft Achmea dit niet weersproken. De rechtbank neemt dit gegeven en daarmee het causaal verband dan ook als vaststaand aan.
9. Uitgaande van de situatie dat [eiser] bij aanvang van de overeenkomst in het Onderscheidend Obligatiefonds zou hebben belegd, komen de stellingen van partijen met betrekking tot de vraag of Royal & SunAlliance ten tijde van de uitvoering van de overeenkomst tekort is geschoten in de op haar rustende (zorg)plichten in een ander daglicht te staan en kunnen deze voor wat betreft het verwijderen in 2000 van obligaties uit het fonds onbesproken blijven. Dit geldt ook voor wat betreft het niet verstrekken van waarde-overzichten voor de jaren 2000 en 2001, nu [eiser] hieraan verbonden heeft dat hij -indien hij de betreffende informatie wel zou hebben gekregen- zou zijn overgestapt naar het Onderscheidend Obligatiefonds. Nu ten aanzien van een aantal stellingen geldt, dat ongeacht de aard van het fonds waarin werd belegd, sprake zou kunnen zijn van een tekortkoming door Royal & SunAlliance, zullen deze stellingen hierna besproken worden.
10.1. Zo heeft [eiser] betoogd dat Royal & SunAlliance ook bij de uitvoering van de overeenkomst de met [eiser] overeengekomen zorgplicht heeft geschonden, doordat zij niet de in de offerte van 13 augustus 1999 opgenomen service heeft geboden. In deze offerte was opgenomen dat "met de geavanceerde systemen de ontwikkeling van de polisvoorwaarde bewaakt kan worden" en dat "indien daartoe aanleiding bestaat, nog voordat een periode van vijf jaar is verstreken tot herrekening wordt overgegaan". Volgens [eiser] was deze geboden service voor hem van doorslaggevend belang om voor Royal & SunAlliance te kiezen.
10.2. Achmea heeft erkend dat Royal & SunAlliance de betreffende service niet heeft verleend, maar heeft betoogd dat zij daar ook niet toe gehouden was, omdat de overeenkomst met [eiser] niet op basis van de offerte van 13 augustus 1999 tot stand is gekomen.
10.3. De rechtbank overweegt dat uit de stukken volgt -en [eiser] heeft dit tijdens de zitting ook niet meer betwist- dat de overeenkomsten met [eiser] tot stand zijn gekomen op basis van de offertes van 28 oktober 1999 en 8 december 2000. In deze offertes waren de zojuist aangehaalde passages niet meer vermeld. Indien deze service van een zo groot belang was voor [eiser] dan had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van [eiser] gelegen Royal & SunAlliance te benaderen met de vraag of de betreffende service nog verleend zou kunnen worden. Dit klemt te meer nu [eiser] zich liet bijstaan door een adviseur. Niet valt in te zien waarom Royal & Sun Alliance, zoals [eiser] heeft betoogd, deze service expliciet had moeten herroepen. Bij het uitbrengen van de offerte van 28 oktober 1999, was van een overeenkomst met [eiser] immers nog geen sprake.
11.1. Volgens [eiser] heeft Royal & SunAlliance ook niet de zorg geleverd die was overeengekomen doordat zij -ondanks het feit dat, aldus [eiser], de strekking van de overeenkomst het verzekeren van een levenslang en zo mogelijk waardevast inkomen betrof- [eiser] niet heeft gewaarschuwd dat de waarde van zijn polis gevaar liep en aangetast werd.
11.2. De rechtbank overweegt dat uit de polissen in het geheel niet volgt dat sprake was van verzekering van een levenslang inkomen. Uit de polis van 16 december 1999 volgt immers dat op 1 december 2004 de guldenswaarde van het totaal aantal toegewezen participaties zou worden uitgekeerd en uit de polis van 22 februari 2001 -die de eerdere polis verving- volgt dat er vanaf 15 december 2000 gedurende 5 jaar per 3 maanden een uitkering zou worden gedaan en dat het restant van de participaties op 15 december 2005 zou worden uitgekeerd. Alleen in de offerte van 13 augustus 1999 wordt een berekening gemaakt waarbij uitgegaan wordt van de hypothetische situatie dat tot 1 december 2043 uitkeringen worden gedaan. Zoals eerder overwogen heeft deze offerte echter niet tot een overeenkomst geleid.
Nu uit de polis van 22 februari 2001 tevens blijkt dat reeds met ingang van 15 december 2000, derhalve een jaar nadat de eerste verzekering werd afgesloten, uitkeringen werden gedaan aan [eiser] had [eiser] er rekening mee moeten houden dat de uitkering reeds op dat moment ten koste zou kunnen gaan van het kapitaal. Dit laatste klemt te meer nu in de polis expliciet is vermeld dat de verzekering reeds voor 15 december 2005 zou kunnen vervallen als gevolg van het feit dat er geen participaties meer aanwezig zijn om een lijfrente-uitkering mee te verrekenen.
11.3. Volgens [eiser] had Royal & SunAlliance in elk geval de hoogte van de drie-maandelijkse uitkeringen kunnen aanpassen. Met Achmea is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst Royal & SunAlliance hier niet toe verplichtte.
12. Vervolgens dient te worden vastgesteld of [eiser] schade heeft geleden. Hierover bestaat vooralsnog onduidelijkheid. De rechtbank overweegt in dat verband dat onbekend is wat de resultaten van het Onderscheidend Obligatiefonds in dezelfde periode zijn geweest, als ook dat onduidelijk is van welk eindmoment uitgegaan dient te worden. Tijdens de zitting is immers gebleken dat [eiser], nadat hij in 2003 kennis had genomen van de waarde-opgave per 31 december 2002, zijn kapitaal in het Onderscheidend Mixfonds heeft laten zitten, terwijl niet is aangegeven -in aanmerking nemend dat de beurzen de afgelopen periode weer zijn gestegen- wat de huidige waarde is van dat kapitaal. Partijen zullen hierover bij akte meer gegevens dienen te verstrekken. Achmea zal worden verzocht inzicht te verschaffen over de waarde-ontwikkeling van het Onderscheidend Obligatiefonds vanaf 1999 tot heden als ook over de huidige waarde van de beleggingen van [eiser]. [eiser] zal hier vervolgens bij antwoordakte op kunnen reageren en de door hem gestelde schade nader kunnen toelichten.
13.1. Indien vast zou komen te staan dat [eiser] schade heeft geleden dient de vraag te worden beantwoord of de schade volledig aan Achmea kan worden toegerekend, dan wel (groten)deels aan [eiser]. Volgens Achmea is de mate van eigen schuld aan de zijde van [eiser] zo groot dat de aansprakelijkheid van Achmea geheel, althans voor het overgrote deel, wegvalt. Achmea merkt daarbij onder meer op dat de informatie over het kant-en-klare product duidelijk was en dat [eiser] in samenspraak met zijn adviseurs zelf gekozen heeft voor een belegging (voor het overgrote deel) in aandelen. [eiser] had bovendien eenvoudig -telefonisch of door middel van internet- op de hoogte kunnen raken van de waarde-ontwikkeling van zijn beleggingen en, zonodig, zijn beleggingsstrategie kunnen wijzigen.
13.2. De rechtbank is met Achmea van oordeel dat de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [eiser] kunnen worden toegerekend. In de eerste plaats geldt dat [eiser], terwijl hij zich door een adviseur liet bijstaan, ervoor heeft gekozen zijn kapitaal in een (overwegend) aandelenfonds te beleggen, terwijl als feit van algemene bekendheid dient te gelden dat het beleggen in aandelen financiële risico's met zich meebrengt. Voorts heeft [eiser] nagelaten zelf op enig moment informatie in te winnen over zijn beleggingen en heeft hij er eind 2000 -in een tijd dat de beurzen het slecht deden- bovendien voor gekozen opnieuw, en wederom bijgestaan door een adviseur, een aanzienlijk bedrag in een (overwegend) aandelenfonds te storten. Alle bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de mate waarin de aansprakelijkheid van Achmea zich verhoudt tot aan [eiser] toe te rekenen omstandigheden als 15:85 %, in die zin dat Achmea voor 15% van de mogelijk door [eiser] geleden schade aansprakelijk is.
14. De rechtbank geeft partijen in overweging alsnog, met inachtneming van het hiervoorgaande, een minnelijke schikking te bewerkstellingen.
Indien en voor zover partijen hier geen gevolg aan wensen of kunnen (te) geven, wordt de zaak verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van Achmea, voor uitlating als bedoeld in rechtsoverweging 12. [eiser] zal daarna in de gelegenheid worden gesteld een antwoordakte te nemen.
15. Alle overige beslissingen worden aangehouden.
BESLISSING
De rechtbank:
verwijst de zaak naar de rol van 22 november 2006 voor akte aan de zijde van Achmea, houdende uitlating als bedoeld in rechtsoverweging 12;
houdt de overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door de rechters mr. I.M. Dölle, voorzitter, mr. M. Jansen en mr. P.R. Tjallema en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 25 oktober 2006.
fn. 98