4. Beoordeling van het geschil
4.1 In artikel 22 van de Meststoffenwet worden heffingen geheven onder de naam "verfijnde mineralenheffingen".
4.2 De belastbare hoeveelheid mineralen wordt in gevolge artikel 24 van de Meststoffenwet bepaald door achtereenvolgens:
a. bij elkaar op te tellen:
1°. de hoeveelheid aangevoerde mineralen en
2°. indien het de belastbare hoeveelheid mineralen uitgedrukt in kilogrammen stikstof betreft, de stikstofbinding door het gewas,
en
b. de overeenkomstig onderdeel a berekende hoeveelheid te verminderen met:
1°. de hoeveelheid afgevoerde mineralen en
2°. het toelaatbare mineralenverlies.
Als de som van de onder punt a en b beschreven posten een positief resultaat geeft dan moet de aangifteplichtige een mineralenheffing (een stikstof- en/of fosfaatheffing) betalen.
4.3 Artikel 7 van het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Bij aflevering van dierlijke meststoffen wordt door de leverancier en de afnemer een afleveringsbewijs opgemaakt.
2. Het afleveringsbewijs vermeldt onder meer:
a. de in bijlage C bij de wet genoemde mestcode die op de afgeleverde dierlijke meststoffen van toepassing is;
b. het gewicht van de afgeleverde dierlijke meststoffen;
c. de mestnummers waaronder de leverancier en de afnemer bij het Bureau Heffingen zijn geregistreerd;
d. de naam en het adres van de leverancier en de afnemer.
3. Het afleveringsbewijs wordt overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze, volledig en naar waarheid ingevuld en door de leverancier en de afnemer ondertekend.
4.4 In artikel 9, eerste lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen juncto de artikelen 52 en 53, onderdeel d, van de Meststoffenwet is bepaald dat binnen tien dagen na verzending van de resultaten van de analyse door het laboratorium, door de betrokkenen heranalyse kan worden aangevraagd.
4.5 Artikel 2, eerste lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen bepaalt dat indien een bedrijf, waarop artikel 14 of 38 van de Meststoffenwet van toepassing is, een vracht dierlijke meststoffen aanvoert waarvan overeenkomstig deze regeling een monster is genomen, welk monster dan wel een mede daaruit samengesteld mengmonster wordt geanalyseerd, wordt, in afwijking van artikel 17, tweede lid, van de Meststoffenwet, de hoeveelheid met deze vracht aangevoerde dierlijke meststoffen vastgesteld op basis van het gewicht en het fosfaatgehalte, onderscheidenlijk stikstofgehalte, van deze meststoffen.
4.6 Uit de onder punt 2.2 en 2.3 vermelde vaststaande feiten blijkt dat op 14 april 2003 en 14 juni 2003 in totaal vier vrachten kalvermest op het bedrijf van eiser zijn aangevoerd. Voorts blijkt dat op 25 april 2003 en 7 juli 2003 door het analysebureau BLGG te Oosterbeek aan de hand van mengmonsters MINAS-onderzoeksverslagen van deze vrachten mest zijn opgesteld, hetgeen resulteerde in een fosfaataanvoer van - samen - in totaal 679 kilogram fosfaat. Tevens staat vast dat eiser jegens de monsternemer de analysegegevens uit dat rapport heeft geaccepteerd doordat hij niet binnen tien dagen een verzoek om de onder punt 4.4 omschreven heranalyse te laten uit voeren heeft aangevraagd. Doordat er geen heranalyse is aangevraagd mocht verweerder naar het oordeel van de rechtbank derhalve bij de berekening van de verschuldigde mineralenheffingen uitgaan van de analysewaarden van de aangevoerde mest en staat naar het oordeel van de rechtbank tevens de representativiteit van het monster vast.
4.7 Eisers stelling dat het analysebureau in het voorafgaande jaar eigener beweging een heranalyse heeft uitgevoerd, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat eiser daaraan het vertrouwen mocht ontlenen dat dit ook in 2003 zou gebeuren en hijzelf een verzoek om heranalyse achterwege kon laten. De stelling van eiser dat bij de monsterneming fraude is gepleegd, acht de rechtbank te weinig onderbouwd en daarmee onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.8 Naar het oordeel van de rechtbank stuit het verzoek van eiser om bij de onder 2.2. bedoelde partijen mest alsnog van de forfaitaire waarden uit te gaan, reeds af op het feit dat eiser over het jaar 2003 heeft gekozen om voor de MINAS verfijnde aangifte te doen. Indien en voor zover eiser bedoeld zou hebben te stellen alsnog forfaitaire aangifte over het jaar 2003 te willen doen, zodat hij alsdan voor het jaar 2003 wel onder het forfaitaire regime zou vallen, zou artikel 2, eerste lid, van de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische stoffen, weergegeven onder punt 4.5, verhinderen dat bij deze partij mest van de forfaitaire waarden wordt uitgegaan. Immers, vaststaat dat de bedoelde mest afkomstig is van een bedrijf dat verfijnde aangifte doet. In voormeld artikel is voor die situatie een voorziening getroffen om te voorkomen dat bij de aanvoer van dierlijke meststoffen van een verfijnd bedrijf een voordeel kan ontstaan door met de forfaitaire waarden te rekenen. Om die reden wordt zelfs in het geval een bedrijf onder het forfaitaire regime een vracht dierlijke meststoffen aanvoert dat afkomstig is van een bedrijf met een verfijnd regime en waarvan een monster is genomen, de hoeveelheid van deze vracht vastgesteld op basis van de werkelijke gehalten aan fosfaat en aan stikstof in plaats van op basis van de eventueel lagere forfaitaire normen.
4.9 Nu eiser ter zitting de hoogte van de naheffingsaanslag verder niet heeft bestreden, is de onderhavige naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld.
4.10 Het vorenstaande leidt ertoe dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard.