ECLI:NL:RBLEE:2006:BA8316

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
17 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1756
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. dr. P. van der Wal
  • mr. J.W. Keuning
  • mr. J.B.H. Röben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en boete wegens grove schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 17 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar directeur, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres was gebonden aan vaststellingsovereenkomsten die betrekking hadden op een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2000 tot en met 2003. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd van € 7.807,-- en een boete van € 1.698,--, welke boete later was verminderd tot € 1.007,--. Eiseres stelde dat zij niet gebonden was aan de vaststellingsovereenkomsten en dat de boete onterecht was opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vaststellingsovereenkomsten rechtsgeldig tot stand zijn gekomen en dat eiseres niet heeft bestreden dat de naheffingsaanslag correct was berekend. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van grove schuld aan de zijde van eiseres. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de boetebeschikking, en handhaafde de naheffingsaanslag. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,-- diende te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1756
Uitspraakdatum: 17 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres, vertegenwoordigd door haar directeur [directeur]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer]) opgelegd ten bedrage van € 7.807,--, alsmede bij beschikking een boete van € 1.698,--.
1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 11 augustus 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boete verminderd tot € 1.007,--.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief, ontvangen door verweerder op 23 augustus 2005, en door hem op de voet van artikel 6: 15 Awb doorgezonden naar de rechtbank, aldaar binnengekomen op 17 oktober 2005, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2006 te Leeuwarden.
Eiseres is daar bij haar directeur verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. M.A.E. Koelmans.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres is in het jaar 2000 gestart met het doen van onderzoek naar stalen pallets voor betonstenen. Voor dit onderzoek is door eiseres bij Senter een tegemoetkoming gevraagd in de loonkosten, die rechtstreeks aan het hiervoor bedoelde onderzoek, als zijnde speur- en ontwikkelingswerk (S&O), verbonden zijn. Op 17 februari 2000 heeft eiseres een zogenoemde "S&O-verklaring" van Senter ontvangen.
2.2 In 2004 vindt bij eiseres een boekenonderzoek door verweerder plaats met betrekking tot de afdrachtvermindering S&O alsmede kostenvergoedingen, waarvan het verslag is gedateerd 21 december 2004.
2.3 Op 17 respectievelijk 22 december 2004 is tussen verweerder en eiseres een tweetal schriftelijke vaststellingsovereenkomsten gesloten, waarna door verweerder overeenkomstig de inhoud daarvan op 24 februari 2005 de hiervoor - onder 1.1 - bedoelde naheffingsaanslag aan eiseres is opgelegd. De overeenkomsten zijn mede ondertekend door de (professionele) belastingadviseur van eiseres. In de eerste vaststellingsovereenkomst, d.d. 17 december 2004, zijn partijen overeengekomen dat ter zake van de afdrachtvermindering S&O over het onderhavige tijdvak een naheffingsaanslag van € 3.780,-- zal moeten worden opgelegd. In de tweede vaststellingsovereenkomst, d.d. 24 december 2004, zijn partijen - onder meer - overeengekomen dat ter zake van bovenmatige onkostenvergoedingen, aan de directeur/aandeelhouder van eiseres voor terbeschikkingstelling van een werkkamer in diens eigen woning over het onderhavige tijdvak een naheffingsaanslag loonbelasting zal moeten worden opgelegd van € 4.027,--. In de laatstbedoelde overeenkomst is door eiseres naast de plaats van ondertekening door haar directeur de zinsnede opgenomen: "onder protest. De zaak wordt opgenomen met Commissie verzoekschriften en mogelijke andere instituten en/of organisaties.". In beide overeenkomsten is de volgende clausule opgenomen: "Partij A verklaart dat belanghebbenden ter zake van hetgeen is overeengekomen, geen gebruik zal maken van enig recht van bezwaar en/of beroep.".
2.4 Op 7 juli 2005 vindt een hoorgesprek plaats ten kantore van verweerder. Blijkens het verslag daarvan heeft de directeur van eiseres aangegeven zich wel enigszins onder druk gezet te hebben gevoeld bij het tekenen van de vaststellingsovereenkomst (van kennelijk 24 december 2004, Rb), maar dat er geen sprake is geweest van dwang, en dat hij er in toestemt dat de zinsnede "onder protest getekend" doorgestreept wordt. De inhoud van het verslag is - voor zover in dit opzicht relevant - door of namens eiseres niet bestreden.
2.5 Ten aanzien van de boete bevatten beide hiervoor - onder 2.3 bedoelde - vaststellingsovereenkomsten de volgende zinsnede: "De hoogte van de vergrijpboete zal door de boete-inspecteur bepaald worden en is geen onderdeel van deze vaststellingsovereenkomst.". Op 24 februari 2005 is bij beschikking door verweerder een boete aan eiseres opgelegd ten bedrage van € 1.698,--, welke boete nadien in bezwaar is verminderd tot op € 1.007,--. Daarbij is uitsluitend de boete van 25 procent over de nageheven belasting met betrekking tot de kostenvergoedingen aan de directeur/aandeelhouder van eiseres verstrekt voor terbeschikkingstelling van een werkkamer in diens eigen woning in stand gebleven.
2.6 Eiseres heeft in de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 aan haar directeur/aandeelhouder (hierna: de werknemer) een jaarlijkse vergoeding gegeven ter zake van het gebruik van een werkruimte in diens eigen woning. De werknemer heeft buitenshuis geen werkruimte ter beschikking, terwijl hij zijn arbeidsinkomen voor 70 procent of meer in of vanuit de gereleveerde werkruimte verdient, en tevens zijn arbeidsinkomen voor 30 procent of meer in die werkruimte verdient. Bij het bepalen van de omvang van de bedoelde vergoeding heeft eiseres niet de normering van 20 procent van de - van de WOZ-waarde afgeleide - huurwaarde toegepast, zoals voorgeschreven in artikel 31 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Dit heeft geleid tot de volgende correcties loonbelasting: 2001: € 1.554, 2002: € 1.221 en 2003: € 1.252, in totaal derhalve: € 4.027 aan nageheven loonbelasting. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd van 25 procent daarvan wegens grove schuld. Bij schrijven van 14 december 2004 heeft verweerder van deze boete kennisgegeven in de zin van artikel 67k AWR. Als gronden van de boete zijn vermeld: "U hebt aangegeven dat de hoogte van de vergoeding is gebaseerd op basis van gegevens welke volgens u golden in de stad Zwolle, althans een grote stad. Het is een algemeen bekend gegeven (..) dat de waarde van een werkruimte in dorpen op het platteland beduidend lager is dan die in de grote stad. Ik ben (..) van mening dat de door u gehanteerde waarde dan ook niet in redelijkheid kon worden toegepast. U hebt deze waarde reeds een reeks van jaren gehanteerd. In verband met de wetswijzigingen in 2001 is in de pers uitgebreid aandacht besteed aan de fiscale gevolgen van met uw situatie vergelijkbare omstandigheden. Daarom ben ik van mening dat zeker vanaf dat moment sprake is van verwijtbare lichtvaardig handelen omdat objectief gezien zeker toen van u mocht worden verwacht dat u, eventueel in overleg met een adviseur, uw situatie op zijn fiscale merites zou (laten) beoordelen. Om deze redenen ben ik van mening dat er sprake is van grove schuld en heb daarom het voornemen een boete op te leggen van 25 procent (..).".
3. Geschil
3.1 Partijen houdt verdeeld het antwoord op de volgende vragen:
- Is eiseres gebonden aan de hiervoor - onder 2.3 - bedoelde vaststellingsovereenkomsten?
- Zo zulks niet het geval zou zijn, is de hiervoor - onder 1.1 - bedoelde naheffingsaanslag terecht opgelegd?
- Is de boete, voor zover in beroep nog in geschil, terecht opgelegd?
3.2 Eiseres beantwoordt deze vragen ontkennend; verweerder bevestigend.
3.3 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag en van de boetebeschikking tot nihil.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Gelet op de hiervoor - onder 2.3 - bedoelde vaststellingsovereenkomsten, die, naar het oordeel van rechtbank, blijkens de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting rechtsgeldig tot stand zijn gekomen, en nadien niet zijn of moeten worden vernietigd, kan de rechtbank de overeenkomstig deze vaststellingsovereenkomsten opgelegde naheffingsaanslag niet meer toetsen aan de toepasselijke belastingwetgeving, aangezien, blijkens de duidelijke bewoordingen van artikel 7: 900 van het Burgerlijke Wetboek, bij een vaststellingsovereenkomst partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Weliswaar is door eiseres op de vaststellingsovereenkomst van 22 december 2004, inzake - kort gezegd - de correctie met betrekking tot de werkkamer, "onder protest" getekend, maar door de directeur van eiseres is ter zitting verklaard dat hij tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase heeft aangegeven zijn protest te laten varen. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres niet heeft bestreden dat verweerder bij het berekenen van de naheffingsaanslag voor zover deze ziet op de vergoeding van de kosten van de werkkamer de wet juist heeft toegepast, en dat het eiseres slechts om de opgelegde boete gaat.
4.2 Ten aanzien van de opgelegde boete ter zake van de nageheven belasting met betrekking tot de kostenvergoedingen aan de directeur/aandeelhouder van eiseres verstrekt voor de terbeschikkingstelling van een werkkamer in diens eigen woning, oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder verwijt eiseres dat zij niet de normering van artikel 31 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals deze van kracht is geworden met ingang van 1 januari 2001, heeft toegepast. Namens eiseres is verklaard dat haar directeur de bedoelde normering niet kende, maar over de bedoelde vergoeding wel heeft gesproken met de accountant van de vennootschap. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard te erkennen dat er tussen de bedoelde accountant en de directeur van eiseres is overlegd over de bedoelde vergoedingen, maar - na telefonisch overleg met deze accountant - niet te kunnen stellen dat de accountant van eiseres haar directeur erop zou hebben gewezen dat er vanaf 2001 een wijziging in de regeling is gekomen. De rechtbank is van oordeel, mede gelet op de omstandigheid dat hier gaat om een per 1 januari 2001 nieuw ingevoerde regeling, dat er voor eiseres geen reden bestond om aan de fiscale aanvaardbaarheid van de adviezen van haar accountant te twijfelen. Verweerder is er, naar het oordeel van de rechtbank, niet in geslaagd grove schuld aan de zijde van eiseres aannemelijk te maken.
4.3 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiseres kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de boetebeschikking, en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- handhaaft de naheffingsaanslag loonbelasting;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën)het door eiseres betaalde griffierecht van € 276,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 17 mei 2006 door mr. dr. P. van der Wal, voorzitter, en mr. J.W. Keuning en mr. J.B.H. Röben, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.