ECLI:NL:RBLEE:2006:BA7466

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/543
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Correctie van heffingskorting bij aanslag inkomstenbelasting 2003

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 3 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2003. Eiseres ontving in dat jaar een uitkering van het UWV en loon van de Stichting [X] en [Y] B.V., maar had geen arbeidskorting aangevraagd. De inspecteur legde een aanslag op, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning werd vastgesteld op € 17.886, terwijl eiseres aangifte had gedaan voor een lager bedrag van € 17.037. Eiseres maakte bezwaar tegen de aanslag, maar de inspecteur handhaafde deze. Eiseres stelde beroep in bij de rechtbank, waarbij zij aanvoerde dat de heffingskorting ten onrechte door haar werkgever was toegepast, en dat de naheffing bij haar niet terecht was.

De rechtbank oordeelde dat de heffingskorting inderdaad ten onrechte tweemaal was toegepast, maar dat de inspecteur dit terecht had gecorrigeerd. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen schade had geleden door de naheffing, omdat zij door de fout van de werkgever een hoger nettoloon had ontvangen dan waarop zij recht had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J. de Jong, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/543
Uitspraakdatum: 3 augustus 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [nummer].H36) opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.886. Verweerder heeft hierbij aan eiseres geen arbeidskorting verleend.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 23 februari 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juli 2006 te Leeuwarden.
Eiseres is daar in persoon verschenen, vergezeld van haar echtgenoot [echtgenoot]. Namens verweerder is verschenen J. Kok, werkzaam bij de belastingdienst, kantoor Groningen.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres, geboren op [datum] 1961, heeft in het jaar 2003 in totaal € 18.102 ontvangen aan inkomsten uit een uitkering van het UWV en uit loon van de Stichting [X] en [Y] B.V.
2.2 Eiseres heeft over het jaar 2003 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.037. Bij de aanslagregeling heeft verweerder op basis van de door verweerder ontvangen loongegevens, het belastbaar inkomen uit werk en woning nader vastgesteld op € 17.886. Zowel het UWV als de Stichting [X] hebben bij de berekening van het nettoloon rekening hebben gehouden met de algemene heffingskorting.
3. Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de aanslag IB/PVV over het jaar 2003 tot het juiste bedrag is vastgesteld. Ter zitting heeft eiseres aangegeven dat het beroep zich uitsluitend richt tegen de onder punt 1.1. bedoelde aanslag en niet tegen de bij het beroepschrift overgelegde voorlopige aanslagen IB/PVV over de jaren 2004 tot en met 2006 en evenmin tegen de negatieve beslissing op het verzoek om een betalingsregeling in verband met deze aanslagen.
3.2 Eiseres is van mening dat deze aanslag ten onrechte aan haar is opgelegd. Ondanks dat zij op de loonbelastingverklaring had aangegeven geen algemene heffingskorting toe te passen, heeft haar werkgever de Stichting [X] dit toch gedaan. Verweerder moet daarom volgens eiseres deze teveel uitbetaalde heffingskorting niet bij haar maar bij voormelde werkgever naheffen.
3.3 Verweerder bestrijdt de grieven van eiseres.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Volgens artikel 23, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 kan, indien de werknemer over loontijdvakken die geheel of gedeeltelijk samenvallen loon geniet uit meer dan een dienstbetrekking of vroegere dienstbetrekking dan wel van meer dan een inhoudingsplichtige en dit loon voor de berekening van de belasting niet wordt samengevoegd, de werknemer de heffingskorting voor de loonbelasting slechts in een dienstbetrekking dan wel tegenover een inhoudingsplichtige geldend maken.
4.2 Vaststaat dat beide inhoudingsplichtigen genoemd onder punt 2.3 ten aanzien van eiseres bij de berekening van de verschuldigde loonheffing rekening hebben gehouden met de heffingskorting voor de loonbelasting. Het ten onrechte tweemaal in aanmerking nemen van de heffingskorting heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht door middel van de onderhavige aanslag bij eiseres gecorrigeerd. Per saldo heeft eiseres hierdoor ook geen schade geleden. Immers, doordat de Stichting [X] bij de loonuitbetaling geen rekening heeft gehouden met de algemene heffingskorting, heeft eiseres over het jaar 2003 een hoger nettoloon ontvangen dan waarop zij bij een juiste berekening van de algemene heffingskorting eigenlijk recht op had. Verweerder was niet gehouden tot naheffing bij de Stichting [X].
4.3 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2006 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.