ECLI:NL:RBLEE:2006:BA7462

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1583
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zelfstandigenaftrek op basis van onvoldoende urenregistratie door ondernemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 2 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een medisch secretaresse en ondernemer, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres had een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen voor het jaar 2002, berekend op een belastbaar inkomen van € 21.261. Na bezwaar werd deze aanslag verlaagd naar € 21.134, maar eiseres ging in beroep omdat zij meende recht te hebben op zelfstandigenaftrek. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat eiseres gedurende 25,75 uur per week in loondienst werkte en daarnaast een eenmanszaak had waarin zij danskleding vervaardigde.

Eiseres had in haar aangifte een belastbaar inkomen van € 14.326 aangegeven, waarbij zij zelfstandigenaftrek claimde. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd dat zij aan het urencriterium van 1225 uren voldeed. De door eiseres overgelegde urenregistratie was te globaal en voldeed niet aan de eisen die gesteld worden aan een gedetailleerde onderbouwing van de verrichte werkzaamheden. De rechtbank benadrukte dat eiseres, gezien haar andere werk en de aard van haar onderneming, een zorgvuldige en gedetailleerde registratie van haar uren had moeten bijhouden.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in 2002 aan het urencriterium voldeed en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak biedt inzicht in de vereisten voor zelfstandigenaftrek en de noodzaak van een gedegen urenregistratie voor ondernemers. De proceskosten werden niet toegewezen, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1583
Uitspraakdatum: 2 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres],
wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde G.H.H. Bruins te Hollandscheveld,
en
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord/ kantoor Assen,
verweerder,
gemachtigde mr. K.J. Vijfschagt.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2002 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.261.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag met € 127 verlaagd en nader vastgesteld op € 21.134. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2006 te Leeuwarden.
Partijen zijn daar verschenen bij hun gemachtigden.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Eiseres was het gehele jaar 2002 gedurende 25,75 uur per week werkzaam als medisch secretaresse in loondienst bij het [ziekenhuis] te [plaats].
2.2 Sedert 1 mei 1995 drijft eiseres op haar huisadres een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam "[naam]", waar op bestelling latin- en ballroomjurken voor wedstrijddansen wordt gemaakt, terwijl voorts wordt gehandeld in accessoires voor danskleding.
2.3 Eiseres heeft in haar aangifte IB/PVV 2002 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 14.326, waarbij door eiseres zelfstandigenaftrek in aftrek is gebracht. Deze geclaimde zelfstandigenaftrek was eerder onderwerp van een door verweerder in augustus 2001 bij eiseres gehouden boekenonderzoek. Ondanks dat eiseres geen urenregistratie bijhield, werd over de jaren 1996 tot en met 1999 wel zelfstandigenaftrek verleend met de afspraak dat eiseres in het vervolg een urenregistratie zou gaan bijhouden.
2.4 In het kader van de aanslagregeling over het jaar 2002 heeft eisers gemachtigde desgevraagd bij brief van 1 april 2004 een urenstaat van eiseres over het jaar 2002 aan verweerder overgelegd, waarbij het aantal uren op 1932,5 uitkwam. In deze tijdregistratie staan de gewerkte tijden in de onderneming opgesomd, zonder omschrijving van de verrichte werkzaamheden, maar wel zijn enkele bezoeken aan beurzen e.d. genoteerd. Deze urenstaat was voor verweerder onder meer aanleiding om op 23 augustus 2004 een boekenonderzoek bij eiseres in te stellen. De uitkomsten van dit onderzoek door controlemedewerker J.Luinge zijn in het rapport d.d. 30 november 2004 neergelegd.
2.5 Verweerder heeft vervolgens aan eiseres een aanslag IB/PVV, gedagtekend 19 januari 2005, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning op € 21.261. Hierbij heeft verweerder het aangegeven inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met een hogere winst door vervallen zelfstandigenaftrek van € 6.358 alsmede met een -hier niet in geschil zijnde- hogere winst door minder huisvestingskosten van € 577. Naar de mening van verweerder heeft eiseres niet voldaan aan het urencriterium van 1225 uren, dat wettelijk geldt voor het verkrijgen van zelfstandigenaftrek in het jaar 2002. Bij de uitspraak op het bezwaarschrift, gedagtekend 5 augustus 2005, heeft verweerder de aanslag nader vastgesteld op € 21.134, aangezien de hogere winst door minder huisvestingskosten bij nadere beschouwing moest worden vastgesteld op € 450. Tegen deze uitspraak op bezwaar heeft eiseres beroep ingesteld.
Het geschil
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiseres over het jaar 2002 in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek, omdat zij aan het urencriterium heeft voldaan.
3.2 Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend; verweerder ontkennend.
3.3 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001 ( hierna: Wet IB 2001) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
4.2 Bij het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet IB 2001 gaat het om het aantal uren dat gedurende het kalenderjaar wordt besteed aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet. Aan het urencriterium is voldaan als dit aantal uren ten minste 1225 bedraagt.
4.3 Vaststaat dat eiseres in het jaar 2002 een onderneming dreef. Op eiseres rust - bij betwisting door verweerder - de last aannemelijk te maken dat zij in 2002 daadwerkelijk 1225 uren aan het drijven van haar onderneming heeft besteed.
4.4 De rechtbank acht de door eiseres gemaakte urenberekening te globaal van opzet om daaraan voldoende bewijskracht te kunnen ontlenen. Eiseres heeft weliswaar over het gehele jaar 2002 urenstaten overgelegd, maar uit deze urenstaten blijkt niet -daargelaten enkele beursbezoeken en het (laten) passen van kleding- aan welke werkzaamheden zij deze uren heeft besteed. Een meer gedetailleerde, op de concrete werkzaamheden toegespitste, tijdregistratie was ten aanzien van eiseres te meer aangewezen geweest, nu tijdens het eerdere boekenonderzoek in augustus 2001 de afspraak is gemaakt met eiseres dat in de toekomst een urenspecificatie zou worden bijgehouden. Weliswaar staat tussen partijen niet vast of toen is gesproken over de wijze waarop deze urenregistratie zou worden bijgehouden, maar naar het oordeel van de rechtbank had het eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat in dat kader niet kon worden volstaan met het enkel noteren van het aantal gewerkte uren. Immers, op een enkele uitzondering na valt thans niet te verifiëren welke werkzaamheden zij op de onderscheiden dagen voor haar onderneming heeft verricht doordat ieder aanknopingspunt daarmee ontbreekt. Nu eiseres in het jaar 2002 bovendien nog ruim 25 uur per week werkzaam was als medisch secretaresse, hetgeen op zich reeds een aanzienlijke tijdsbelasting met zich meebrengt, is de rechtbank van oordeel dat van eiseres ook om die reden een zorgvuldige en gedetailleerde onderbouwing van de verrichte werkzaamheden in relatie tot het aantal uren richting verweerder mocht worden verlangd. Ook het feit dat volgens eiseres het maken van danskleding zeer arbeidsintensief is, brengt met zich mee dat een nauwkeurige registratie van het daadwerkelijk gewerkte aantal uren gekoppeld aan de concrete werkzaamheden van essentieel belang is.
Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden zijn gesteld en aannemelijk geworden die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat eiseres voor het jaar 2002 voldoet aan het urencriterium, dient het beroep van eiseres derhalve ongegrond te worden verklaard. De overlegde agenda biedt in dit verband onvoldoende aanknopingspunt om het op eiseres rustende bewijs te leveren.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.H.A. Fransen, rechter. De beslissing is op 2 maart 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.