RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1189
Uitspraakdatum: 26 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigden mr. T.J. Keizer en drs. A.C. Kruizinga-Schiphorst te Assen,
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,
verweerder,
gemachtigde B. Doppenberg.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen van f 43.952.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Partijen hebben voor de zitting hun pleitnota's aan de rechtbank en elkaar toegezonden, waarvan de inhoud geacht moet worden ter zitting te zijn voorgedragen.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2006 te Leeuwarden.
Partijen zijn daar verschenen.
1.4 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Eiser exploiteert een akkerbouwbedrijf in het kader van een maatschap met de heer [maat]. Het boekjaar loopt 1 mei tot en met 30 april.
2.2 Op zijn fiscale balans per 1 mei 1999 heeft eiser voor een bedrag van f 148.750 onder de noemer 'zetmeelquotum' de tot het ondernemingsvermogen behorende aandelen in de coöperatieve Verkoop- en Productievereniging van Aardappelmeel en Derivaten 'AVEBE' b.a te Veendam (hierna: AVEBE) opgenomen. Deze aandelen vormen bedrijfsmiddelen. Eiser brengt over het boekjaar 1999/2000 een bedrag van f 14.875 ten laste van zijn fiscaal resultaat als afschrijving op de aandelen AVEBE. Tussen partijen is niet in geschil dat het eerstgenoemde bedrag van f 148.750 de aanschafwaarde van de aandelen AVEBE (hierna: de aandelen) is geweest.
2.3 AVEBE is opgericht op 11 november 1919 en duurt voor onbepaalde tijd voort. AVEBE houdt zich voor zover in casu relevant bezig met het verwerken van aardappelen of andere grondstoffen tot zetmeel en andere daar uit te winnen producten.
2.4 Een aandeel heeft de nominale waarde van f 500 en is niet ter beurze genoteerd, maar wel - na toestemming van het bestuur van AVEBE - in het vrije verkeer verhandelbaar. Aan een aandeel zijn onder meer de volgende rechten verbonden:
- stemrecht in de ledenraad;
- recht op een evenredig gedeelte van het vermogen van AVEBE en
- recht tot de levering van een tevoren bepaalde hoeveelheid aardappelzetmeel (zetmeelequivalent) tegen een bepaalde prijs.
2.5 Jaarlijks wordt door het bestuur van AVEBE de omvang van het hiervoor onder 2.4 bedoelde leveringsrecht van het individueel lid van AVEBE, zoals eiser, vastgesteld op ten hoogste 30 ton aardappelen per aandeel dat het desbetreffende lid in eigendom heeft. Daarbij wordt rekening gehouden met het totale subcontingent voor de productie van zetmeel dat AVEBE sinds 1 juli 1995 wordt toegewezen in het kader van de productiebeheersing door de Raad van Landbouwministers in het kader van de toepassing van artikel 38 e.v. van het EG-Verdrag. Aan eiser wordt, als individuele landbouwer, zelf geen contingent casu quo zetmeelquotum toegekend.
2.6 De onder 2.5 bedoelde contingentering is tijdelijk van aard, en geldt in elk geval tot en met 2007. Na beëindiging van deze contingentering eindigen niet de onder 2.4 bedoelde - reeds vóór de onder 2.5 vermelde produktiebeheersing bestaande - leveringsrechten. Door de contingentering zijn de leveringsrechten beperkt. De leveringsrechten blijven evenwel bestaan zolang AVEBE bestaat, zij het dat het bestuur van AVEBE de rechten op nihil kan vaststellen.
2.7 De zogenoemde 'uitbetaalprijs' waartegen het onder 2.4 bedoelde recht om aardappelen te leveren aan AVEBE kan worden uitgeoefend, wordt op dit moment deels bepaald door subsidie afkomstig van de Europese Unie welke wordt verstrekt aan AVEBE in het kader van de onder 2.5 bedoelde contingenteringsregeling.
3.1 Ter zitting hebben partijen eenparig verklaard het er over eens te zijn dat niet eiser, maar AVEBE beschikt over hetgeen door eiser in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen aangeduid wordt als 'zetmeelquotum'. Bovendien verschillen partijen, naar zij hebben verklaard, niet van mening ten aanzien van de omstandigheid dat AVEBE fiscaalrechtelijk niet transparant is, en eiser civielrechtelijk aandelen heeft in AVEBE, welke aandelen fiscaalrechtelijk als bedrijfsmiddel moeten worden beschouwd.
3.2 Ter zitting hebben partijen het geschil nader toegespitst en is nog slechts in geschil het antwoord op de volgende vragen:
primair:
- kunnen de aandelen worden vereenzelvigd met de daarin belichaamde leveringsrechten en, zo dat het geval mocht zijn,
- kunnen deze leveringsrechten zo zeer met de - van het subcontingent van Avebe afgeleide - zetmeelquota op één lijn worden gesteld dat zij fiscaal als aan de individuele landbouwer toegekende quota moeten worden behandeld, zodat daarop kan worden afgeschreven?;
subsidiair:
- kunnen de bedoelde leveringsrechten, althans voor zover sprake is van een meerwaarde door de contingeringsregeling, afzonderlijk worden geactiveerd, en kan daarop afzonderlijk worden afgeschreven?
3.2 Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend; verweerder ontkennend.
3.3 Het in de pleitnota van eiser ingenomen meer respectievelijk uiterst subsidiaire standpunt is in wezen slechts een variant op de subsidiaire stelling, waarbij de contante waarde van de - onder 2.7 genoemde - EU-subsidie als afschrijvingsbasis in aanmerking wordt genomen.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.5 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
3.6 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor gereleveerde feiten geen andere conclusie toelaten dan dat de aandelen meeromvattend zijn dan de daarin belichaamde leveringsrechten, zodat de aandelen reeds daarom niet met deze rechten vereenzelvigd kunnen worden.
4.2 De rechtbank is voorts van oordeel dat voor de afzonderlijke activering van deze leveringsrechten, die deel uitmaken van de aandelen, op de fiscale balans geen ruimte is, nu van fiscaalrechtelijke transparantie van AVEBE geen sprake is en tussen partijen in confesso is dat de aandelen in AVEBE de bedrijfsmiddelen zijn waarover het geschil gaat.
4.3 Gelet op het hiervoor overwogene, behoeven de overige vragen geen beantwoording meer.
4.4 Het gelijk is derhalve aan de zijde van verweerder.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbankverklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. dr. P. van der Wal, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en mr. J.W. Keuning, rechters. De beslissing is op 26 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.