ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ7768

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/782
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen teruggaaf omzetbelasting na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft eiser, een belastingplichtige, beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door de Belastingdienst. Eiser had op 25 maart 2005 een jaaraangifte omzetbelasting ingediend en verzocht om een teruggaaf van € 104,-. De Belastingdienst verleende deze teruggaaf op 22 april 2005. Vervolgens diende eiser op 24 november 2005 een suppletie-aangifte in, waarin hij een teruggaaf van € 69.862,39 verzocht. De Belastingdienst beschouwde deze suppletie als een bezwaarschrift tegen de eerdere beschikking, maar verklaarde dit bezwaar op 10 februari 2006 niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Eiser heeft hiertegen op 23 maart 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 8 december 2006 uitspraak deed.

De rechtbank oordeelde dat eiser zijn bezwaarschrift ruimschoots na de wettelijke termijn had ingediend. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bezwaarschrift dat na de termijn is ingediend niet-ontvankelijk worden verklaard, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de indiener niet in verzuim is geweest. Eiser heeft echter geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die deze termijnoverschrijding zouden kunnen rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding voor rekening van eiser kwam en dat de Belastingdienst het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/782
Uitspraakdatum: 8 december 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], gevestigd te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Heerenveen, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Eiser heeft in zijn op 25 maart 2005 ingediende jaaraangifte omzetbelasting over 2004 verzocht om een teruggaaf omzetbelasting ter grootte van € 104,-.
1.2 Verweerder heeft bij beschikking van 22 april 2005 de verlangde teruggaaf aan eiser verleend.
1.3 Eiser heeft op 24 november 2005 een suppletie-aangifte omzetbelasting ingediend over het jaar 2004 strekkende tot teruggaaf van € 69.862,39 aan omzetbelasting. Deze suppletie-aangifte is door verweerder aangemerkt als bezwaarschrift tegen de onder 1.2 vermelde beschikking.
1.4 Verweerder heeft op 10 februari 2006 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard.
1.5 Eiser heeft daartegen bij brief van 23 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 24 maart 2006, beroep ingesteld.
1.6 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2006 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon noch bij gemachtigde verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer B.A. van Wier, bijgestaan door mevrouw mr. D.M. Wouters en mr. A.S. Salomons.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding staat het volgende vast:
2.1 Sedert 26 april 2002 bestaat er een fiscale eenheid voor de omzetbelasting tussen de heer [naam] en [A] Beheer BV.
2.2 In de loop van het jaar 2003 heeft de heer [naam], voornoemd, een perceel bouwgrond gekocht.
2.3 In de loop van het jaar 2004 is op het bouwperceel een woning gerealiseerd. De netto bouwkosten daarvan bedroegen € 369.866,74. De omzetbelasting hierover bedroeg € 69.862,39. De heer [naam] heeft de woning bestemd voor zowel niet-zakelijk als zakelijk gebruik.
2.4 In zijn onder 1.3 vermelde suppletie-aangifte verzoekt eiser aan verweerder om volledige teruggaaf van de op de woning drukkende omzetbelasting.
2.5 In zijn uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en heeft hij voorts geen aanleiding gezien ambtshalve aan het bezwaar tegemoet te komen.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar, welke vraag eiser ontkennend beantwoord en verweerder bevestigend.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge de artikelen 22j en 24 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikel 6:7 en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) - voor zover hier van belang - kan hij die bezwaar heeft tegen een teruggaafbeschikking binnen zes weken na de dagtekening daarvan een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser zijn bezwaarschrift ruimschoots na het verstrijken van de bezwaartermijn heeft ingediend.
4.2 Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3 Uit het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2005, nr. 37 690, onder andere gepubliceerd in VN 2005/12.6, volgt dat, mede gelet op de mogelijkheid een bezwaarschrift in te dienen op nader aan te voeren gronden, de bezwaartermijn in de Awb, behoudens bijzondere omstandigheden, in overeenstemming is met het communautaire recht, ook ingeval Nederland een richtlijnbepaling niet naar behoren heeft omgezet in wetgeving. Verder valt niet in te zien dat de door eiser gestelde schending van het gemeenschapsrecht voor hem een reden kon vormen niet tijdig een (pro-forma) bezwaarschrift in te dienen, aangezien hij vrij is zich een eigen oordeel te vormen omtrent de juist te achten wetstoepassing of omtrent de verenigbaarheid van de heffing van de betrokken belasting met een richtlijn van de Europese Gemeenschap en, geleid door dat oordeel, een meningsverschil met de belastingdienst te dier zake aan de rechter voor te leggen. Nu eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die nopen tot een ander oordeel, komt de termijnoverschrijding derhalve voor zijn rekening.
4.4 De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 8 december 2006 door mr. J.W. Keuning,voorzitter, en mr. dr. P. van der Wal en mr. N.P. Witteveen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K. van der Leij, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.