RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06/1091 & 06/1917
uitspraak van de enkelvoudige kamer ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 21 december 2006
inzake de gedingen tussen
de [naam vereniging],
gevestigd te Leeuwarden,
eiseres,
gemachtigde: mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder,
gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls, werkzaam bij de Dienst Regelingen van verweerders ministerie.
Procesverloop
Bij brieven van respectievelijk 13 maart 2006 en 17 juli 2006 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van zijn besluiten op bezwaar betreffende de toepassing van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 (hierna: de subsidieregeling).
Eiseres is tegen deze besluiten in beroep gekomen bij de rechtbank. Het beroep tegen de beslissing van 13 maart 2006 (Tjongerdellen-Súd) is geregistreerd onder procedurenummer 06/1091. Het beroep tegen het besluit van 17 juli 2006 (Grutte Wielen) is geregistreerd onder procedurenummer 06/1917.
Bij brief van 2 november 2006 heeft verweerder twee nieuwe besluiten, gedateerd 2 november 2006 in het geding gebracht, waarbij de eerder genomen besluiten van 13 maart 2006 en 17 juli 2006 worden herzien. Met toepassing van de art. 6:18 en 6:19 Awb heeft de rechtbank de beroepen mede gericht geacht tegen de nieuwe besluiten.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 16 november 2006. Partijen zijn ter zitting vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens [naam vereniging] zijn tevens verschenen [naam] en [naam].
Motivering
Eiseres is een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie en eigenaar van natuurgebieden, waaronder de percelen aangeduid als beheerseenheid 4, gelegen in het gebied Tjongerdellen Súd en beheerseenheid 43, gelegen in het gebied de Grutte Wielen. Deze percelen zijn door eiseres verpacht en de pachters hebben op basis van de Regeling gedroogde voedergewassen steun ontvangen.
Bij daartoe bestemde aanvraagformulieren van 29 juni 2000 en 29 september 2000 heeft eiseres bij verweerder subsidie aangevraagd voor diverse beheerseenheden gelegen in de Tjongerdellen Súd en de Grutte Wielen.
Bij besluiten van 13 december 2000 en 18 december 2000 heeft verweerder de aanvragen (gedeeltelijk) goedgekeurd. Aan eiseres is onder andere ten behoeve van beheerseenheid 4 en beheerseenheid 43 subsidie verleend. Het betreft hier subsidies voor 'Zeer soortenrijk weidevogelgrasland'.
Bij controles uitgevoerd in 2005 is geconstateerd dat voor een aantal beheerseenheden niet alleen op grond van de subsidieregeling, maar ook op grond van de Regeling gedroogde voedergewassen subsidie is aangevraagd. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan nader onderzoek ingesteld, omdat een overlap tussen de twee regelingen niet is toegestaan.
Bij besluiten van 8 november 2005 en 24 april 2006 heeft verweerder besloten tot intrekking van de subsidieverlening voor delen van de beheerseenheden 4 en 43 met terugwerkende kracht tot aan de ingangsdatum van het tijdvak. Als gevolg hiervan heeft verweerder
€ 16.860,95 respectievelijk € 15.983,15 aan reeds betaalde voorschotten van eiseres teruggevorderd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat beheerseenheden 4 en 43 deels cumuleren met andere aanvragen en dat de cumulerende oppervlakten geen bos- of natuurterrein zijn, maar landbouwgronden. Daarnaast stelt verweerder dat eiseres, gelet op de verpachting, geen duurzaam gebruiksrecht op de betreffende oppervlakten heeft.
De tegen deze besluiten gerichte bezwaren zijn bij de bestreden besluiten ongegrond verklaard. Blijkens de besluiten van 2 november 2006 heeft verweerder zijn standpunt dat geen sprake is van bos- of natuurterrein alsnog laten vallen en is de beslissing tot intrekking van de subsidie nog slechts gebaseerd op het standpunt dat eiseres ten aanzien van de beheereenheden in geding het duurzaam gebruiksrecht uit handen heeft gegeven en daarom niet aangemerkt kan worden als beheerder.
Namens eiseres is in beroep aangevoerd dat de intrekkingsgrond "geen beheerder" nieuw is voor beheersgebied 4 behorend bij Tjongerdellen Súd. Volgens eiseres is het in strijd met de goede procesorde om in de gewijzigde beslissing op bezwaar een nieuwe intrekkinggrond te noemen. Verder stelt eiseres dat zij als enige een duurzaam gebruiksrecht op de twee terreinen had.
Overwegingen ten aanzien van de besluiten van 13 maart 2006 en 17 juli 2006
Nu verweerder de besluiten van 13 maart 2006 en 17 juli 2006 niet langer handhaaft en gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling door de rechtbank van deze besluiten, zal de rechtbank de beroepen voor zover hiertegen gericht niet-ontvankelijk verklaren. Voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten.
Overwegingen ten aanzien van de besluiten van 2 november 2006
Allereerst overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel geen sprake is van een nieuwe intrekkingsgrond in de zaak betreffende beheerseenheid 4 (Tjongerdellen Súd). De rechtbank stelt vast dat verweerder in de primaire beslissing van 8 november 2005 twee intrekkingsgronden heeft vermeld: "geen natuurgebied" en "geen beheerder". Weliswaar is in de beslissing op bezwaar van 13 maart 2006 de intrekkingsgrond "geen beheerder" niet opnieuw genoemd, maar de rechtbank acht het niet in strijd met de goede procesorde dat verweerder na herziening van die beslissing is teruggevallen op de eerder gehanteerde intrekkingsgrond.
Art. 4:48 lid 1 onder c Awb bepaalt dat zolang de subsidie niet is vastgesteld, het bestuursorgaan de subsidieverlening kan intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger kan wijzigen, indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.
Ingevolge art. 2 aanhef en sub a van de subsidieregeling kan de minister aan beheerders ter bevordering van de duurzame ontwikkeling en instandhouding van bossen en natuurgebieden, op aanvraag subsidie verstrekken ten behoeve van de instandhouding van zogenaamde basis- of pluspakketten.
Art. 1 onder c van de subsidieregeling bepaalt dat onder beheerder wordt verstaan de eigenaar van een terrein, de erfpachter van een terrein met een erfpachtovereenkomst met een duur van ten minste 25 jaar of de in het artikel nader omschreven gebruiksgerechtigde.
Art. 1 lid 3 van de subsidieregeling bepaalt dat ten aanzien van een aanvraag voor subsidie die is ingediend vóór 25 oktober 2003, in zoverre in afwijking van het eerste lid, onderdeel c, voor de toepassing van deze regeling onder beheerder wordt verstaan: ondernemer, dan wel enige andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens zakelijk of duurzaam persoonlijk recht beschikt over het recht tot gebruik en beheer van een terrein, doch voor zover het een vereniging betreft, slechts een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid.
In dit geval zijn de aanvragen vóór 25 oktober 2003 ingediend, zodat aan art. 1 lid 3 moet worden getoetst.
Verweerder heeft bij de bestreden beslissing nog gewezen op de toelichting bij de subsidieregeling waarin staat dat het woord 'duurzaam' duidelijk maakt dat een beheerder voor een langere periode over het gebruiksrecht moet kunnen beschikken, waarbij gedacht wordt aan perioden van tenminste een tijdvak van zes jaar, omdat voor een dergelijk tijdvak subsidie wordt verleend. De rechtbank overweegt dat dit met name van belang is voor pachters, omdat dit betekent dat pachters met een pachtovereenkomst van kortere duur in beginsel zijn uitgesloten van subsidie.
Bij de vraag of eiseres als eigenaar van de betreffende terreinen over het recht tot gebruik en beheer van het terrein beschikt moet naar het oordeel van de rechtbank met name beoordeeld worden of eiseres daadwerkelijk zeggenschap heeft met betrekking tot de beheerstaken die van belang zijn voor de doelstelling van de regeling, te weten de instandhouding van natuurgebieden
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres voor het terrein dat deel uitmaakt van de Tjongerdellen pachtcontracten afsloot voor de duur van 10 maanden. Voor het terrein deel uitmakend van het gebied de Grutte Wielen is eenmalig een pachtcontract voor de duur van 3 jaar en 10 maanden afgesloten. Ter zitting is namens eiseres toegelicht dat de bevoegdheden van de pachtende boeren beperkt waren en dat er in de pachtovereenkomsten beperkende voorwaarden zijn opgenomen, zodat eiseres het gebruik van de betreffende terreinen kan aansturen en het beheer kan regelen. Art. 4 lid 3 van de Algemene pachtvoorwaarden bepaalt in dit verband dat de verpachter zich het recht voorbehoud bijzondere, naar zijn mening noodzakelijke werkzaamheden te verrichten c.q. te doen verrichten, of extra bijzondere voorwaarden te stellen, indien de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zulks vordert. Voorts is namens eiseres aangevoerd dat er jaarlijks overleg gevoerd wordt met de pachters en dat contracten niet verlengd worden als de pachter niet voldoet.
Verweerder stelt hier tegenover dat de pachters desondanks op grond van het contract het vrije gebruik hebben van het gepachte.
De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat eiseres door de enkele verpachting van de in geding zijnde terreinen het gebruiksrecht duurzaam uit handen heeft gegeven. Uit het vorengaande blijkt voldoende dat eiseres daadwerkelijk invloed heeft behouden enerzijds door kortlopende contracten af te sluiten, die bij het niet voldoen van een pachter niet worden verlengd en door anderzijds beperkende voorwaarden in de pachtovereenkomsten op te nemen. Ook het overleg dat plaatsvindt met de pachters en de aanvullende werkzaamheden die in voorkomende gevallen door eiseres worden verricht duiden erop dat eiseres haar rechten met betrekking tot gebruik en beheer niet volledig uit handen heeft gegeven. De toelichting bij de subsidieregeling sluit ook niet uit dat in gevallen waarin de grond verpacht is, toch subsidie wordt verleend aan de eigenaar.
De conclusie van de rechtbank is dat de beroepen van eiseres tegen verweerders besluiten van 2 november 2006 gegrond zijn. De bestreden besluiten worden dan ook vernietigd.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder na vernietiging van de besluiten op bezwaar van 2 november 2006 nog slechts één besluit kan nemen. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van art. 8:72 lid 4 Awb zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het bezwaar tegen de primaire besluiten van 8 november 2005 en 24 april 2006 gegrond wordt verklaard en dat die besluiten worden herroepen.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de Staat der Nederlanden het door eiseres gestorte griffierecht van twee maal € 281,= in totaal € 562,= te vergoeden.
Met toepassing van art. 8:75 lid 1 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 322,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2006 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 17 juli 2006 niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de besluiten van 2 november 2006 gegrond;
- vernietigt de besluiten van 2 november 2006;
- verklaart het bezwaar tegen de primaire besluiten van 8 november 2005 en 24 april 2006 gegrond;
- herroept de primaire besluiten van 8 november 2005 en 24 april 2006;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden het betaalde griffierecht van in totaal € 562,= aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322,=, aan eiseres te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 21 december 2006, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. U. van Houten
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.