Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 28 december 2006
Parketnummer: 17/885208-06
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 14 december 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.D. Kalmijn, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het onder 1., 2., 3. primair, 4. en 5. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 maart 1996 tot en met 1 juli 2004 te Franeker, gemeente Franekeradeel, meermalen opzettelijk
-in het jaar 1996 in totaal fl. 35.415,- en
-in het jaar 1997 in totaal fl. 39.425,- en
-in het jaar 1998 in totaal fl. 21.800,- en
-in het jaar 1999 in totaal fl. 11.275,- en
-in het jaar 2000 in totaal fl. 20.975,- en fl. 384.000,- en
-in het jaar 2001 een bedrag van fl. 6875,- en fl. 611.100,- en fl. 149.303,- en fl. 624,- en fl. 160,- en fl. 7090,- en
-in het jaar 2002 een bedrag van Euro 5.870,- en Euro 100.000,- en Euro 316,- en Euro 707,- en Euro 3500,- en Euro 24000,- en Euro 19.500,- en
-in het jaar 2003 Euro 4.080,- en
-in het jaar 2004 een bedrag van Euro 400,- en Euro 39.995,- en Euro 1100,-
dat toebehoorde aan [slachtoffer 1] en welke hoeveelheden geld verdachte onder zich had in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 1 maart 1996 tot en met 1 juli 2004 te Franeker, gemeente Franekeradeel, meermalen telkens een rekening en verantwoording ten behoeve van de kantonrechter - elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers heeft verdachte telkens valselijk
-ten aanzien van de rekening en de verantwoording over het jaar 1996:
een schadevergoeding ten behoeve van een bril vermeld voor een bedrag van fl. 767,- zulks terwijl de werkelijke schadevergoeding fl. 567,- bedroeg en een saldo d.d. 31/12 opgenomen voor een bedrag van fl. 78,84,- zulks terwijl in werkelijkheid het saldo fl. 2478,84 bedroeg en
-ten aanzien van de rekening en de verantwoording over het jaar 1997:
een bedrag van fl. 7575.04 als uitkering aan [slachtoffer 1] vermeld zulks terwijl in werkelijkheid de uitkering hoger was en vermeld dat tweemaal een bedrag van fl. 7933,- als schenking ten behoeve van de zoon en de dochter van [slachtoffer 1] is uitgegeven zulks terwijl zij in werkelijkheid fl. 1000,- hebben gekregen en
-ten aanzien van de rekening en de verantwoording over het jaar 1998:
als schenking ten behoeve van de zoon en de dochter van [slachtoffer 1] tweemaal een bedrag van fl. 5000,- vermeld als uitgaven zulks terwijl in werkelijkheid de schenkingen niet zijn afgedragen en
-ten aanzien van de rekening en de verantwoording over de jaren 1999 tot en met 2003:
de begin- en eindsaldi telkens onjuist weergegeven en
-ten aanzien van de rekening en de verantwoording over het jaar 2004:
een vermogen van fl. 63865,- opgenomen zulks terwijl dit vermogen in werkelijkheid hoger was en de handtekeningen van [zoon slachtoffer 1] en [dochter slachtoffer 1] geplaatst,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3. primair
hij in de periode van 1 januari 1995 tot en met 31 december 2000 te Franeker, gemeente Franekeradeel, meermalen opzettelijk
-in het jaar 1995 in totaal fl. 13.650,- en
-in het jaar 1996 in totaal fl. 25.675,- en
-in het jaar 1997 in totaal fl. 44.775,- en
-in het jaar 1998 in totaal fl. 7.425,- en
-in het jaar 1999 in totaal fl. 7.050,- en
-in het jaar 2000 in totaal fl. 4.400,-
toebehorend aan [slachtoffer 2] en welke goederen verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als cliënt adviseur bij [werkgever] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
4.
hij in de periode van 1 december 2000 tot en met 10 januari 2003 te Franeker, gemeente Franekeradeel, opzettelijk telkens een hoeveelheid geld te weten,
-in de maand december 2000 een bedrag van fl. 250,- en
-in de maand januari 2001 een bedrag van fl. 400,- en
-in de maand januari 2003 een bedrag van Euro 240,-
toebehorende aan de [slachtoffer 3] te Franeker, welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als penningmeester van de [slachtoffer 3], onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
5.
hij in de periode van 1 januari 1996 tot en met 30 maart 2004 te Franeker, gemeente Franekeradeel, meermalen opzettelijk
-in het jaar 1996 een bedrag van fl. 3.550,- en
-in het jaar 1998 een bedrag van fl. 1.351,- en
-in het jaar 1999 tweemaal fl. 2.878,- en fl. 1.468,- en
-in het jaar 2000 een bedrag van fl. 2.643,- en fl. 3.986,- en fl. 1.521,- en
-in het jaar 2001 een bedrag van fl. 1.755,- en
-in het jaar 2002 een bedrag van Euro 833,- en
-in het jaar 2003 een bedrag van Euro 850,- en
-in het jaar 2004 een bedrag van Euro 827,-,
toebehorende aan [werkgever] en welke hoeveelheden geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als assistent accountant en cliënt adviseur en kantoordirecteur bij [werkgever] onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. Verduistering gepleegd door een bewindvoerder, meermalen gepleegd.
2. Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
3. primair
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
5. Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1., 2., 3. primair, 4. en 5. telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, ontzetting uit het beroep van accountant en/of gerechtelijk bewindvoerder, toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft van twee slachtoffers grote geldbedragen verduisterd. Dat geld had hij onder zich in zijn hoedanigheid van door de kantonrechter aangestelde bewindvoerder van iemand die langdurig in een psychiatrisch ziekenhuis was opgenomen en in zijn hoedanigheid van cliënt adviseur bij een accountantskantoor van iemand die vanwege haar fysieke gesteldheid niet meer in staat was haar financiën te regelen. Verdachte heeft tevens in zijn hoedanigheid van bewindvoerder valsheid in geschrift gepleegd in zijn verslaggeving aan de kantonrechter. Bovendien heeft verdachte gelden van de [slachtoffer 3] verduisterd, welke gelden hij als penningmeester onder zich had. Als laatste heeft hij gelden van zijn werkgever verduisterd.
Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen dat verschillende personen en instanties in hem hadden als bewindvoeder, als cliënt adviseur, als werknemer/kantoordirecteur en als penningmeester op grove wijze geschonden. Dit is des te ernstiger daar verdachte AA accountant is. Het beroep van accountant geldt in het maatschappelijk verkeer als een beroep, dat, gezien de bijzondere aan die beroepsgroep toegewezen taken en bevoegdheden, wordt uitgeoefend door betrouwbare mensen. Verdachte heeft enkel en alleen, zoals hij zelf heeft verwoord, uit vulgaire en ordinaire geldzucht gehandeld.
Het strafbare handelen heeft gedurende een periode van ongeveer negen jaren plaatsgevonden en de schade bedraagt in totaal honderdduizenden euro's. Met name van de twee hulpbehoevende personen heeft verdachte zeer veel geld verduisterd.
Nadat de strafbare feiten bekend zijn geworden, heeft verdachte volledige medewerking aan het onderzoek verleend en heeft hij zijn gehele vermogen aan de verschillende slachtoffers ter beschikking gesteld. Hij is op staande voet door zijn werkgever ontslagen en hij is tengevolge van zijn handelen gescheiden. Verdachte is niet eerder wegens soortgelijke strafbare feiten veroordeeld. De rechtbank beschouwt deze omstandigheden als strafverminderend.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van achttien maanden een passende sanctie is. Gezien het feit dat verdachte inmiddels weer werkzaamheden in de financiële dienstverlening verricht -verdachte is een eigen bedrijf gestart- is de rechtbank van oordeel dat een deel van de straf voorwaardelijk moet worden opgelegd, teneinde verdachte op het goede spoor te houden en hem te weerhouden van het begaan van nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft kennis genomen van het advies van de Reclassering Nederland en zal conform dat advies geen bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht opleggen.
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank niet de ontzetting uit zijn beroep van accountant en het zijn van gerechtelijk bewindvoerder uitspreken. Indien de rechtbank verdachte uit zijn beroep van accountant zou ontzetten, zou dit verdachte beletten een inkomen te verwerven. Dit is niet wenselijk omdat verdachte de slachtoffers schadeloos moet stellen, hetgeen bemoeilijkt wordt indien verdachte zijn beroep niet kan uitoefenen. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat van een voorwaardelijke gevangenisstraf voldoende preventieve werking uitgaat.
Namens [dochter slachtoffer 1] heeft mr. R.J.L. Gustenhoven zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering, die wordt betwist, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Namens de [slachtoffer 3] heeft [gemachtigde] zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van ? 404,31 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. Het overige deel van de vordering zal niet ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 36f, 57, 225 (oud), 321, 322 en 323 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het onder 1., 2., 3. primair, 4. en 5. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN MAANDEN.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [dochter slachtoffer 1] niet ontvankelijk is in de vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], per adres [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 404,31 (zegge: vierhonderd vier euro en eenendertig eurocent).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van ? 404,31 (zegge: vierhonderd vier euro en eenendertig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 404,31 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door D.P. Postma-Westerhof, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2006.
Mr. Bax is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.