ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ4562

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/2596
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake registratie kindercentrum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 11 december 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de registratie van een kindercentrum. Verzoekster, woonachtig te Sneek, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sneek, dat de gegevens van het kindercentrum uit het register heeft verwijderd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet degene is die in het register stond geregistreerd en dat zij daarom geen rechtstreeks belang heeft bij het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen op grond van artikel 8:81 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het bestreden besluit, maar dat dit niet voldoende is om haar als belanghebbende aan te merken. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de stelling van verzoekster dat de andere houder van het kindercentrum nooit geregistreerd had mogen worden, onjuist is. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat alleen de geregistreerde houder, in dit geval [derde], als belanghebbende kan worden aangemerkt.

De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. De voorzieningenrechter heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen aanleiding voor was. De zaak benadrukt het belang van het hebben van een rechtstreeks belang bij een besluit om als belanghebbende te worden aangemerkt in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/2596
uitspraak van 11 december 2006 voorzieningenrechter op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake het geding tussen
[verzoekster],
wonende te Sneek,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sneek,
verweerder,
gemachtigden:
mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden,
mr. R. Grijpstra, werkzaam bij verweerder,
J. Bakker, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 13 november 2006 heeft verweerder de geregistreerde houder van de kindercentrum [naam bedrijf] mededeling gedaan van een besluit met betrekking tot de toepassing van Wet kinderopvang.
Verzoekster heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 20 november 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Awb een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 8 december 2006. Verzoekster is in persoon verschenen tezamen met haar echtgenoot. Namens verweerder zijn bovengenoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Verzoekster heeft een bezwaarschrift ingediend tegen het bestreden besluit, zodat wordt voldaan aan het in art. 8:81 Awb opgenomen connexiteitsvereiste. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 17 mei 2006 heeft verzoekster aan verweerder meegedeeld dat zij de zaakvoering van het op het adres [adres] te Sneek gevestigde kindercentrum [derde]t aan [derden]. Verzoekster heeft daarbij verzocht [derde] op te nemen in het register. Door [derde] is vervolgens op 3 juni 2006 het meldingsformulier kindercentrum ingediend met het verzoek haar als houder van het kindercentrum [naam bedrijf] te registeren.
Verweerder heeft [derde] als houder van het kindercentrum in het register opgenomen en daarbij aangegeven dat zij dit kindercentrum vanaf 1 juli 2006 als eenmanszaak exploiteert.
Op 2 oktober 2006 heeft verweerder het rapport van de door de GGD uitgevoerde inspectie ontvangen. Omdat in dit rapport een aantal overtredingen is geconstateerd, is bij brief van 11 oktober 2006 aan [derde] het voornemen bekend gemaakt een aanwijzing te geven. [derde] heeft vervolgens telefonisch kenbaar gemaakt geen houder meer te zijn, waarna verweerder bij het bestreden besluit de gegevens van het kindercentrum uit het register heeft verwijderd, omdat de houder het kindercentrum niet langer exploiteert.
Verzoekster is van mening dat [derde] nimmer geregistreerd had mogen worden en stelt dat zij steeds exploitant van het kindercentrum is gebleven.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Art. 46 lid 1 Wet kinderopvang bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders een register bijhoudt van de gemelde kindercentra en gastouderbureaus.
Art. 45 Wet kinderopvang bepaalt dat degene die voornemens is een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding doet aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging.
In de Regeling Wet kinderopvang zijn nadere voorschriften gegeven inzake de melding en het gemeentelijk register. In art. 9 lid 1 onder b van deze regeling is bepaald dat de verwijdering van de gegevens van het kindercentrum uit het register plaatsvindt indien is gebleken dat de houder niet langer het kindercentrum exploiteert.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gegevens uit het register verwijderd, omdat gebleken is dat [derde] het kindercentrum niet langer exploiteert. In dit register stond het kindercentrum geregistreerd als eenmanszaak en [derde] als houder van dit kindercentrum. Geen van de geregistreerde gegevens hebben betrekking op verzoekster. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in dit geval dan ook alleen [derde] aangemerkt worden als de direct belanghebbende bij het bestreden besluit. Het enkele feit dat verzoekster voorheen in dit register geregistreerd stond als houder en als zodanig weer geregistreerd wil worden in het register is onvoldoende om haar als belanghebbende aan te merken bij het onderhavige besluit.
Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop dat de stelling van verzoekster dat [derde] nooit als houder geregistreerd had mogen worden onjuist is, aangezien verweerder terecht op grond van het daartoe strekkende verzoek van verzoekster zelf tot registratie van [derde] als houder is overgegaan.
Nu ingevolge art. 8:1 juncto art. 7:1 Awb alleen de belanghebbende bezwaar kan maken tegen een besluit, zal het bezwaarschrift van verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Om die reden ziet de voorzieningenrecht dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een
proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 december 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g.
M.A. Jansen
U. van Houten
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.