RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummers: AWB 06/315 en AWB 06/1316
uitspraak van de enkelvoudige kamer ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht d.d. 15 november 2006
[eisers],
wonende te Minnertsga,
eisers,
gemachtigde: mr. M.G. Doornbos, werkzaam bij Doornbos Suringar Wiersema advocaten te Assen,
het dagelijks bestuur van de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân,
verweerder,
gemachtigde: F.B. Visser, werkzaam bij verweerders dienst.
Procesverloop
Bij brieven van 10 januari 2006 en 29 mei 2006 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Wet werk en bijstand (Wwb).
Tegen deze besluiten is namens eisers beroep ingesteld.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 11 oktober 2006. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij genoemde gemachtigde.
Motivering
Bij besluit van 12 september 2003 heeft verweerder aan eiser een langdurigheidstoeslag 2003 naar de norm voor gehuwden verstrekt.
Bij besluit van 5 november 2003 heeft verweerder, onder de mededeling dat het besluit van 12 september 2003 komt te vervallen, eiser wederom een langdurigheidstoeslag 2003 naar de norm voor gehuwden verstrekt. Daarbij heeft verweerder voorts vermeld dat bij uitzondering deze bijdrage aan eiser wordt verstrekt, ondanks het feit dat hij geen geldig legitimatiebewijs heeft kunnen overleggen en dat eiser, mocht hij in 2004 weer in aanmerking willen komen voor de regeling, bij zijn aanvraag een geldig identiteitsbewijs moet overleggen, niet zijnde een rijbewijs.
Bij besluit van 27 oktober 2004 heeft verweerder eiser een langdurigheidstoeslag 2004 naar de norm van gehuwden verstrekt. Daarbij heeft verweerder vermeld dat bij gelijkblijvende regelgeving eiser na 12 maanden de langdurigheidstoeslag opnieuw kan aanvragen en zich dient te legitimeren met een geldig identiteitsbewijs, niet zijnde een rijbewijs. Voorts is vermeld dat bij uitzondering de toeslag is verstrekt met een geldig rijbewijs als ongeldig identiteitsbewijs.
Bij de primaire besluiten van 7 september 2005 en 6 maart 2006 heeft verweerder eisers aanvraag om een langdurigheidstoeslag 2005 afgewezen, onderscheidenlijk eisers' aanvraag om een langdurigheidstoeslag 2006 niet in behandeling genomen. Aan beide besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eisers geen geldige identiteitskaart hebben overgelegd.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Volgens verweerder verplicht de Wwb ertoe dat ook bij het aanspraak maken op een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Wwb, de aanvrager zich legitimeert op de wijze als voorgeschreven in artikel 17, derde lid, van de Wwb. Nu eiser zich heeft gelegitimeerd met een rijbewijs en eiseres zich op geen enkele wijze heeft gelegitimeerd, moest volgens verweerder de aanvraag om een langdurigheidstoeslag 2005 worden afgewezen en kon de aanvraag om een langdurigheidstoeslag 2006 niet in behandeling worden genomen, nu in dat laatste geval eisers van de gelegenheid om het verzuim te herstellen geen gebruik hebben gemaakt. Aan het feit dat in 2003 en 2004 wel een langdurigheidstoeslag is verstrekt, konden eisers volgens verweerder geen rechten ontlenen voor de toekomst.
In beroep is namens eiser(s) aangevoerd dat het, gelet op het verstrekken van een langdurigheidstoeslag in 2003 en 2004 ondanks het ontbreken van een legitimatie en ondanks eerdere brieven, inconsequent is van verweerder om thans de aanvraag om een langdurigheidstoeslag in 2005 af te wijzen, onderscheidenlijk in 2006 buiten behandeling te stellen. Bestreden wordt dat de Wwb bij een aanspraak als de onderhavige de aanvrager verplicht zich te legitimeren. Voor zover dat wel het geval zou zijn, wordt door eiser(s) bestreden dat het vasthouden aan die verplichting strookt met het doel en de strekking van de in artikel 17 neergelegde identificatieverplichting. Bovendien heeft eiser reeds in bezwaar aangeboden om naast het rijbewijs ook een uittreksel uit het geboorteregister te overleggen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Ingevolge artikel 17, derde lid, van de Wwb stelt het college bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Wwb - voor zover hier van belang - verleent het college op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 23 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die voldoet aan een viertal nader omschreven voorwaarden.
In het zesde lid van artikel 36 zijn een aantal bepalingen van de Wwb van overeenkomstige toepassing verklaard. Artikel 17 van de Wwb wordt in dit artikellid niet genoemd.
De rechtbank stelt vast dat blijkens de bewoordingen van artikel 36, eerste lid, van de Wwb geen sprake is van een discretionaire maar van een gebonden bevoegdheid. Dit betekent dat indien is voldaan aan de wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van die bevoegdheid, het betrokken bestuursorgaan gehouden is de langdurigheidstoeslag te verlenen. Verweerder diende naar aanleiding van de aanvragen van eisers derhalve slechts te beoordelen of aan de voorwaarden voor het verlenen van de toeslag werd voldaan.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn betoog dat de langdurigheidstoeslag onder de werking van artikel 17, derde lid, van de Wwb valt. Dat in dat artikellid is bepaald dat "bij de uitvoering van deze wet" de identiteit van de belanghebbende wordt vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht, acht de rechtbank daartoe niet redengevend. In dit verband wijst de rechtbank erop dat bijvoorbeeld in het eerste lid van artikel 63 van de Wwb ook de zinsnede "voor de uitvoering van deze wet" voorkomt en de wetgever toch aanleiding heeft gezien dit artikel uitdrukkelijk van overeenkomstige toepassing te verklaren. Daarnaast merkt de rechtbank nog op dat de langdurigheidstoeslag is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden die minstens vijf jaar ononderbroken aangewezen zijn geweest op een inkomen op het sociale minimum en waarvan de identiteit in het verleden al is vastgesteld.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder de aanvraag om een langdurigheidstoeslag 2005 op onjuiste gronden heeft afgewezen en de aanvraag om een langdurigheidstoeslag 2006 op onjuiste gronden buiten behandeling heeft gesteld.
Hieruit volgt dat de beroepen gegrond zijn en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd wegens strijd met de Wwb en de Awb.
Gelet op het vorenstaande en op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb wordt bepaald dat de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân het door eisers betaalde griffierecht van in totaal € 75,- vergoedt.
Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eisers vastgesteld op € 644,- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschriften in 2 samenhangende zaken 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,-). De rechtbank wijst de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân het griffierecht van € 75,- aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,-, aan eisers te vergoeden door de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2006 door voornoemde rechter in tegenwoordigheid van mr. F. Aissa als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.