ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ3697

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
69708 / HA ZA 05-362
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens illegale stroomafname door huurder in pand

In deze zaak vordert Essent Netwerk B.V. schadevergoeding van de verhuurder van een pand wegens illegale stroomafname door de huurder. De rechtbank Leeuwarden heeft op 22 november 2006 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. Essent heeft voldoende bewijs geleverd van de periode waarin de illegale stroomafname heeft plaatsgevonden, namelijk van 1 mei 2002 tot 9 oktober 2003. Dit werd onderbouwd door getuigenverklaringen en metingen van het stroomverbruik, die wezen op een hoog verbruik dat kenmerkend is voor hennepkwekerijen. De rechtbank oordeelt dat de door Essent gehanteerde periode van 509 dagen aannemelijk is gemaakt, ondanks de betwisting door de gedaagde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bedrijfsactiviteiten in het pand hebben plaatsgevonden en dat er voldoende aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De gedaagde heeft niet voldoende bewijs geleverd om de claims van Essent te weerleggen. De rechtbank heeft de vordering van Essent integraal toegewezen, inclusief de gevorderde rente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 69708 / HA ZA 05-362
Vonnis van 22 november 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap
Essent Netwerk B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch, tevens zaakdoende te Groningen,
eiseres,
procureur: mr. P.R. van den Elst,
advocaat: mr. P.T. Bakker te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te Twijzel,
gedaagde,
procureur: mr. F. van der Hoef.
Partijen zullen hierna "Essent" en "[gedaagde]" worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Ingevolge het tussenvonnis van 15 maart 2006 heeft Essent een akte (met producties) genomen, gevolgd door een antwoord-akte van [gedaagde].
1.2. Hierna is wederom vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank neemt hier de inhoud van voornoemd tussenvonnis over.
2.2. Bij meergenoemd tussenvonnis heeft de rechtbank ten aanzien van de omvang van de gevorderde schadevergoeding Essent in de gelegenheid gesteld om te reageren op het bij dupliek gevoerde verweer van [gedaagde] tegen de door Essent aan haar berekening ten grondslag gelegde periode van 509 dagen, waarbij Essent de door haar gemaakte berekening nader dient te onderbouwen.
2.3. Essent heeft bij akte na tussenvonnis het volgende aangevoerd:
- Begin maart 2003 is Justitie erop gewezen dat er in het betreffende pand kennelijk verdachte activiteiten aan de orde waren. Bij een warmtevlucht door de politie luchtvaartdienst op 6 april 2003 is gebleken dat in het pand een zodanige warmtebron aanwezig was, dat dit een directe indicatie was voor de aanwezigheid van een omvangrijke hennepkwekerij.
- Op 21 mei 2003 heeft Essent een meting gedaan naar het stroomverbruik in het pand. Daaruit bleek dat er een hoog stroomverbruik was en dat er periodiek werd geschakeld. Het hoge stroomverbruik werd om de twaalf uur tien minuten onderbroken. Dit is een vast patroon bij hennepkwekerijen, geheel afwijkend van normaal stroomverbruik van bedrijven en huishoudens, waarbij er sprake is van een golfbeweging.
- Bij de inval door de politie op 9 oktober 2003 zijn onder meer aangetroffen: 5000 hennepplanten, 160 assimilatielampen 152 transformatoren, 10 dompelpompen, 14 koolstoffilters en 9 ventilatoren. Dit alles is meegenomen in de berekening van het stroomverbruik die Essent heeft gemaakt. De betreffende apparatuur vertegenwoordigt een bepaald vermogen per apparaat, en dat resulteert in een totaal aantal kilowatt uur (kWh) per dag van 1296,220. De betreffende apparatuur draaide de gehele dag.
(Bij dagvaarding had Essent reeds aangevoerd dat de aangetroffen elektrische apparatuur een vermogen had van 107.900 Watt en dat er -uitgaande van een termijn van 509 dagen- in totaal 659.776 kWh aan elektriciteit was weggenomen.)
- De termijn van 509 dagen is vastgesteld door de recherche die de zaak in onderzoek heeft gehad. Deze termijn is vastgesteld door de aanvang van de stroomafname voor de hennepkwekerij op het betreffende perceel te stellen op twee maanden na de ingangsdatum van de door [gedaagde] gemelde huurovereenkomst, derhalve op 1 mei 2002. De periode van twee maanden is de periode die redelijkerwijs noodzakelijk kan zijn geweest voor de opbouw van de hennepkwekerij. Dat het pand van aanvang van de verhuur af voor hennepteelt is benut, blijkt uit de warmtevlucht, de netmeting van Essent en de verklaringen van getuigen tegenover de politie. Een en ander in onderlinge samenhang beschouwd leidt tot de conclusie dat een periode van 509 dagen illegale stroomafname aannemelijk is. De vaststelling van deze periode is in overeenstemming met de richtlijnen van Justitie betreffende 'wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht' van april 2005.
2.4. [gedaagde] heeft bij antwoord-akte gepersisteerd bij zijn betwisting dat er gedurende een periode van 509 dagen illegale stroomafname in het pand heeft plaatsgevonden. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd:
- De getuigenverklaringen geven geen enkele indicatie van het moment waarop de illegale stroomafname is aangevangen. Dat geldt evenzeer voor de cameraobservatie, die eerst op 19 september 2003 is gestart. De beweringen van diverse getuigen dat er verdachte activiteiten in het pand plaatsvonden, zijn bovendien te vaag om daar waarde aan toe te kennen.
- De datum waarop de politie een warmtevlucht heeft uitgevoerd, kan evenmin als aanvangsdatum worden genomen, nu er slechts is geconstateerd dat er een warmtebron in het pand aanwezig was. Dit rechtvaardigt niet de conclusie dat er sprake was van een hennepkwekerij in het pand.
- Uit de door Essent overgelegde uitdraaien van het stroomverbruik valt niet af te leiden dat deze betrekking hebben op het pand in kwestie.
- [gedaagde] betwist dat er op 21 mei 2003 een meting door Essent heeft plaatsgevonden. Mocht dit wel het geval zijn geweest, dan dient Essent de uitkomst daarvan aan te tonen.
- Indien er van een meting op 21 mei 2003 wordt uitgegaan, dan heeft Essent over de periode van 22 mei tot 9 oktober 2003 geen vorderingsrecht op [gedaagde], aangezien zij de op haar rustende schadebeperkingplicht ernstig heeft verzaakt. Als Essent reeds op 21 mei 2003 illegale stroomafname in het pand had geconstateerd, dan had zij eerder maatregelen dienen te nemen om de illegale stroomafname te beëindigen.
- Indien de rechtbank oordeelt dat Essent de omvang van haar vordering voldoende heeft onderbouwd, dan dienen de betalingen die de huurders van het pand rechtstreeks aan Essent hebben voldaan op de aan Essent toekomende schadevergoeding in mindering te worden gebracht.
2.5. De rechtbank oordeelt als volgt. Het debat tussen partijen concentreert zich in dit stadium van het geding slechts nog op de vraag gedurende welke periode er sprake is geweest van illegale stroomafname in het pand van [gedaagde]. De overige gegevens die Essent heeft gebruikt voor het berekenen van het totale illegale stroomverbruik -zoals aantallen apparaten, vermogen en branduren van de apparatuur- zijn door [gedaagde] niet, althans niet voldoende, betwist, zodat van de juistheid van deze gegevens zal worden uitgegaan. Het ligt op de weg van Essent, nu zij een illegaal stroomverbruik van 509 dagen aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, om de lengte van deze periode, gezien de betwisting daarvan door [gedaagde], aan te tonen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Essent genoemde periode voldoende aannemelijk weten te maken. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde getuigenverklaringen, mede in hun onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat
(i) er vanaf de ingebruikname van het pand omstreeks maart 2002 geen bedrijfsactiviteiten hebben plaatsgevonden;
(ii) de ramen van het pand vanaf circa 2002 geblindeerd waren;
(iii) er vanaf de ingebruikname nauwelijks mensen bij het pand aanwezig waren en zo deze er waren, vrijwel alleen in de avondlijke en nachtelijke uren;
(iv) omliggende bedrijven alsmede de straatverlichting op het bedrijventerrein herhaaldelijk te maken hebben gehad met elektriciteitsproblemen.
Gelet op al deze omstandigheden, en het feit dat er uiteindelijk een hennepkwekerij in het pand is aangetroffen, acht de rechtbank voldoende aanleiding aanwezig om te veronderstellen de hennepkwekerij vanaf omstreeks de ingebruikname van het pand in bedrijf is geweest. De door Essent gehanteerde periode van twee maanden na ingebruikname van het pand -welke periode redelijkerwijs noodzakelijk kan zijn geweest voor de opbouw van de hennepkwekerij- komt de rechtbank niet onredelijk voor. Essent heeft de periode van illegale stroomafname dan ook terecht op 1 mei 2002 laten aanvangen.
2.6. De rechtbank deelt niet het standpunt van [gedaagde] dat Essent haar schadebeperkingsplicht heeft verzaakt door na de meting van 21 mei 2003 niet eerder dan op 9 september 2003 het pand door de politie binnen te laten vallen. Hiertoe zijn de processen-verbaal van de politie Groningen van 13 augustus 2003 en van 17 februari 2004 van belang. Blijkens deze stukken heeft Essent bij voormelde meting geconstateerd dat er sprake was van een hoog stroomverbruik in het pand. Omdat niet zeker was of dit veroorzaakt werd door een hennepkwekerij in het pand en niet bekend was wie er betrokken waren bij de mogelijke illegale activiteiten, heeft Essent de daaropvolgende periode gebruikt voor het verrichten van nader onderzoek, onder meer doordat de politie camera-observatie bij het pand heeft uitgevoerd. Een dergelijke handelwijze kan niet anders dan zorgvuldig en redelijk worden genoemd. Essent is niet over één nacht ijs gegaan bij de inval van het pand door de politie, en heeft de uiteindelijke inval deugdelijk willen onderbouwen.
2.7. Gezien al het vorenstaande heeft Essent de hoogte van de door haar gevorderde schadevergoeding deugdelijk onderbouwd. Voorts geldt dat zonder nadere motivering, die ontbreekt, de rechtbank [gedaagde] niet kan volgen in diens stelling dat de betalingen die de huurders van het pand rechtstreeks aan Essent hebben voldaan op de aan Essent toekomende schadevergoeding in mindering dienen te worden gebracht. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om dergelijke betalingen aan te tonen en te motiveren waarom zij in mindering zouden moeten worden gebracht op de onderhavige schadevergoeding, maar dat heeft hij in het geheel niet gedaan.
2.8. De door Essent gevorderde schadevergoeding is dan ook integraal toewijsbaar, evenals de niet weersproken rentevordering.
2.9. Essent heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en ter zake daarvan een bedrag gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de gestelde verrichtingen niet meer omvat dan een enkele (eventueel herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De rechtbank zal de betreffende vordering dan ook afwijzen.
2.10. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank:
veroordeelt [gedaagde] om aan Essent te betalen een bedrag van € 92.458,35, vermeerderd met de tot aan 1 februari 2005 vervallen wettelijke rente ad € 5.194,29, en te vermeerderen met de wettelijke rente over € 92.458,35 vanaf 1 februari 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Essent tot op heden begroot op
€ aan verschotten en € aan salaris procureur;
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R. Giltay en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.?