ECLI:NL:RBLEE:2006:AZ0552

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/2308
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om energiepremie voor warmtepompboiler bij nieuwbouwwoning

In deze zaak heeft eiser op 8 juli 2003 een verzoek ingediend bij energiebedrijf Essent voor de toekenning van een energiepremie, gerelateerd aan de aanschaf van een warmtepompboiler voor zijn nieuwbouwwoning. Dit verzoek werd op 16 september 2003 afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), die het verzoek op 28 oktober 2003 ook afwees. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, die op 24 juni 2005 uitspraak deed. De Minister heeft de aanvraag vervolgens doorgezonden naar verweerder, die het als bezwaarschrift heeft behandeld en op 7 november 2005 het bezwaar van eiser afwees.

De rechtbank heeft op 12 september 2006 de zaak behandeld. Eiser heeft aangevoerd dat hij de premie niet eerder kon aanvragen dan na de oplevering van zijn woning op 4 april 2003. Verweerder stelde echter dat de aanvraag niet tijdig was, omdat de overgangsregeling voor de energiepremie tot en met 1 april 2003 gold. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanschaf van de warmtepompboiler pas op 4 april 2003 was voltooid, en dat de wet- en regelgeving voor de jaren 2001 en 2002 niet van toepassing was op deze aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet kon aantonen dat hij recht had op de energiepremie, en dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kon worden gehonoreerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de bevoegdheid om een hardheidsclausule toe te passen bij de Minister van Financiën ligt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2308
Uitspraakdatum: 12 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor [te P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Eiser heeft op 8 juli 2003 bij energiebedrijf Essent een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (: de Wet) ingediend. Op 16 september 2003 heeft genoemd energiebedrijf dit verzoek afgewezen.
1.2 Eiser heeft zich vervolgens - conform de door het energiebedrijf bij de afwijzing vermelde rechtsmiddelenverwijzing - gewend tot de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (: VROM) met het verzoek over het onder punt 1.1 bedoelde verzoek een nader oordeel te gegeven. Bij beschikking met dagtekening 28 oktober 2003 heeft de Minister van VROM dit op 25 september 2003 door hem ontvangen verzoek afgewezen.
1.3 Eiser heeft vervolgens tegen de uitspraak van de Minister van VROM op zijn bezwaar gericht tegen de onder punt 1.2 bedoelde afwijzing beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1.4 Naar aanleiding van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gedane uitspraak van 24 juni 2005 heeft de Minister van VROM eisers aanvraag om energiepremie en het daarop betrekking hebbende dossier met toepassing van artikel 2:3 van de Awb doorgezonden aan verweerder.
1.5 Verweerder heeft deze aanvraag vervolgens aangemerkt als een bezwaarschrift en heeft bij de uitspraak hierop van 7 november 2005 het bezwaar van eiser afgewezen.
1.6 Eiser heeft daartegen bij brief van 13 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 19 december 2005, beroep ingesteld.
1.7 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2006 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, vergezeld van zijn echtgenote. Namens verweerder is verschenen de heer S. Post.
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser heeft op 17 oktober 2001 een koop-/aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woning aan [adres] te [woonplaats] gesloten. Daarin was begrepen de aanschaf van een aan de woning aan te brengen warmtepompboiler. De woning is op 4 april 2003 opgeleverd en in gebruik genomen. De laatste termijn van de koop-/aanneemsom heeft eiser op 31 maart 2003 giraal overgemaakt aan de projectontwikkelaar.
2.1 In verband met de aangebrachte energiebesparende voorziening aan zijn woning heeft eiser op 8 juli 2003 bij energiebedrijf Essent een verzoek om toekenning van energiepremie tot een bedrag van € 700,-- ingediend.
2.3 Op 16 september 2003 heeft het energiebedrijf het verzoek om toekenning van energiepremie afgewezen. Eiser heeft hiertegen geprocedeerd, zoals hiervoor vermeld onder de punten 1.2 en 1.3.
2.4 Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder eisers verzoek om energiepremie afgewezen met als redengeving dat deze niet voldoet aan de regelgeving zoals die is vastgelegd in de Energiepremieregeling 2001, de Energiepremieregling 2002 en de door de staatssecretaris van Financiën bij Besluit van 5 december 2002, nr. CPP/3625M (: het Besluit) gegeven overgangsregeling.
Geschil
3.1 Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of eisers verzoek om toekenning van energiepremie terecht is afgewezen.
3.2 Eiser heeft - kort gezegd - aangevoerd dat het niet mogelijk was om het verzoek om toekenning van energiepremie eerder aan te vragen dan na 4 april 2003, omdat hij op die datum pas de sleutel kreeg van zijn woning. Daarnaast heeft eiser een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel.
3.3 Verweerder heeft - kort weergegeven - gesteld dat de bij het Besluit gegeven overgangsregeling strekt tot en met 1 april 2003, zodat het op 8 juli 2003 bij het energiebedrijf ingekomen verzoek van eiser om energiepremie niet voor toepassing van deze overgangsregeling in aanmerking komt.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Uit artikel 36p van de Wet, zoals deze voor de jaren 2001 en 2002 luidde, volgt dat ter zake van de aanschaf van een apparaat of voorziening bij het energiebedrijf een verzoek om toekenning van energiepremie kan worden ingediend.
4.2 Het verzoek wordt gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van de voorziening of het apparaat, aldus het bepaalde in het tweede lid van artikel 8n van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag, zoals deze voor de jaren 2001 en 2002 luidde.
4.3 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling Energiepremie 2001 is een aanvraag tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen.
4.4 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling Energiepremie 2002 is een aanvraag tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken na aanschaf van het apparaat of de voorziening. Het apparaat of de voorziening moet echter wel zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik zijn genomen.
4.5 Uit het arresten van de Hoge Raad van 13 augustus 2004, nr. 38 833, BNB 2004/391 c* en van 16 september 2005, nr. 40 516, BNB 2005/357, volgt dat een voorziening is aangeschaft op het tijdstip waarop deze is aangebracht, in gebruik is genomen en volledig is betaald.
4.6 Nu energiepremie kan worden toegekend ter zake van de aanschaf van een voorziening, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige voor de jaren 2001 en 2002 geldende wet- en regelgeving zich uitstrekt tot energiebesparende voorzieningen waarvan de aanschaf op uiterlijk 31 december 2001 respectievelijk 31 december 2002 is voltooid.
4.7 Vaststaat dat eiser op 17 oktober 2001 de koop-/aannemingsovereenkomst, waarin was begrepen de aanschaf van de aan de woning aan te brengen warmtepompboiler, voor de bouw van zijn woning heeft gesloten en dat hij de laatste termijn van de koop-/aannemings-overeenkomst op 31 maart 2003 giraal heeft overgemaakt aan de projectontwikkelaar. Verder staat vast dat de onroerende zaak op 4 april 2003 is opgeleverd. Gelet op de hiervoor onder punt 4.5 genoemde jurispurdentie leiden deze vaststaande feiten tot het oordeel van de rechtbank dat de aanschaf van deze warmtepompboiler niet eerder dan op 4 april 2003 is voltooid. Derhalve is op deze in het jaar 2003 voltooide aanschaf de voor de jaren 2001 en 2002 geldende wet- en regelgeving - gelet op het onder punt 4.6 overwogene - naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing.
4.8 Reeds nu de koop-/aannemingsovereenkomst in het jaar 2001 is gesloten, mist het onder punt 2.4 bedoelde Besluit van de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank eveneens toepassing. De in dit Besluit gegeven goedkeuring heeft immers alleen betrekking heeft op apparaten en voorzieningen ter zake waarvan in het jaar 2002 de koopovereenkomst is gesloten.
4.9 Eiser heeft een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan door te stellen dat - kort gezegd - een aantal bewoners van de [straat] reeds in het jaar 2003 energiepremie heeft ontvangen. De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel op eiser (vergelijk HR 26 november 2004, nr 38 843, VN 2004/63.2) de plicht rust te stellen en - bij betwisting - aannemelijk te maken dat verweerder bij het toekennen van energiepremie in gelijke gevallen een begunstigend beleid heeft gevoerd of een oogmerk van begunstiging heeft gehad, dan wel dat in de meerderheid van gelijke gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser - tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder - niet aan de van hem verlangde stel- en bewijsplicht voldaan. Dit brengt mee dat de rechtbank eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan honoreren.
4.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder eisers verzoek toekenning van energiepremie terecht heeft afgewezen.
4.11 Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat de voor de jaren 2001 en 2002 geldende wet- en regelgeving dan wel het onder punt 2.4 bedoelde Besluit in zijn geval leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, overweegt de rechtbank dat zij niet de bevoegdheid heeft hieraan tegemoet te komen. Naar volgt uit artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is deze bevoegdheid (toepassing van de hardheidsclausule) slechts voorbehouden aan de Minister van Financiën.
4.12 De rechtbank zal eisers beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2006 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.